Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermd
[Folio 262v]
| |
De Prophete, hebbende alle menschen vermaent tot op-merckinge, maeckt eene tegen-stellinge van het ydel vertrouwen der wereltsche menschen op haren rijckdom, macht, ende eere in dit verganckelick leven; ende van het heylich vertrouwen der geloovigen op Godt, die haer uyt den dooden sal op-wecken ende het eeuwich leven schencken: vermanende daerom alle geloovige, niet te vreesen voor den rijckdom ofte macht van eenich wereltsch mensche. | |
1EEn Psalm: voor den Ga naar margenoot1 Opper-sang-meester, onder de Ga naar margenoot2 kinderen van Korah. | |
2Hoort dit, alle ghy volcken: neemt ter ooren, alle inwoonders der werelt. | |
4Mijn mont sal Ga naar margenoot4 enckel wijsheyt spreken: ende de overdenckinge mijns herten sal Ga naar margenoot5 vol verstants zijn. | |
5Ga naar margenoota Ick sal mijn’ oore neygen tot eene spreucke: Ick sal mijn Ga naar margenoot6 verborgen reden openen op de Ga naar margenoot7 harpe. | |
6Waerom soud’ick vreesen in Ga naar margenoot8 quade dagen, [als] de Ga naar margenoot9 ongerechtige die op de hielen zijn, my omringen? | |
7Aengaende de gene die op haer goet vertrouwen, ende op de veelheyt hares rijckdoms roemen; | |
8Niemant van hen sal [sijnen] Ga naar margenoot10 broeder Ga naar margenoot11 immermeer konnen verlossen: hy sal Ga naar margenoot12 Gode sijn Ga naar margenoot13 ransoen niet konnen geven: | |
9(Want de Ga naar margenoot14 verlossinge harer Ga naar margenoot15 ziele is te Ga naar margenoot16 kostelick, ende Ga naar margenoot17 sal in eeuwicheyt ophouden): | |
10Dat hy Ga naar margenoot18 oock voortaen Ga naar margenoot19 geduerichlick soude leven, [ende] de Ga naar margenoot20 verdervinge niet sien. | |
11Ga naar margenoot21 Want hy siet, dat de wijse sterven, dat t’samen een dwaes ende Ga naar margenoot22 onvernuftige omkomen; ende haer goet anderen nalaten. | |
12Ga naar margenoot23 Hare binnenste-gedachte is, dat hare huysen sullen zijn in eeuwicheyt, hare wooningen Ga naar margenoot24 van geslachte tot geslachte: Ga naar margenoot25 sy noemen de landen nae hare namen. | |
13De mensche nochtans, [die] in Ga naar margenoot26 weerde is, en Ga naar margenoot27 blijft niet: hy wort gelijck als de beesten, [die] Ga naar margenoot28 vergaen. | |
14Desen haren Ga naar margenoot29 wech is eene Ga naar margenoot30 dwaesheyt van hen: nochtans hebben hare nakomelingen een welbehagen in hare Ga naar margenoot31 woorden, Ga naar margenoot32 Sela! | |
15Men Ga naar margenoot33 setse als Ga naar margenoot34 schapen in ’t Ga naar margenoot35 graf, de doot salse Ga naar margenoot36 afweyden; ende de oprechte sullen over hen Ga naar margenoot37 heerschen in dien Ga naar margenoot38 morgenstont: ende het graf sal hare Ga naar margenoot39 gedaente Ga naar margenoot40 verslijten, [elck] uyt sijne Ga naar margenoot41 wooninge. | |
16Ga naar margenoot42 Maer Godt sal mijne Ga naar margenoot43 ziele van Ga naar margenoot44 ’t gewelt des grafs verlossen: Ga naar margenoot45 want hy sal my opnemen, Sela! | |
17En Ga naar margenoot46 vreest niet wanneer een man rijck wort; wanneer de eere van sijn huys Ga naar margenoot47 groot wort. | |
18Want hy en sal in sijn sterven niet met allen mede nemen: sijne eere en sal hem niet nae dalen. | |
19Hoewel hy sijne Ga naar margenoot48 ziele in sijn leven segent; ende Ga naar margenoot49 sy u loven, Ga naar margenoot50 om dat ghy u selven goet doet: | |
20So sal Ga naar margenoot51 sy [doch] komen tot het geslachte harer Ga naar margenoot52 vaderen: Tot in eeuwicheyt en sullen sy het Ga naar margenoot53 licht niet sien. | |
21De mensche, [die] in weerde is, ende geen verstant en heeft, wort gelijck als de beesten [die] vergaen. |
|