Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdDe Prophete beschrijft de heerlickheyt ende gelucksalicheyt der kercke, onder de figure vande stadt Ierusalem, welcke van Godt wonderbaerlick tegen seer machtige vyanden beschermt was, volgens sijne belofte, ende voorige wonderen, waer door Godt geroemt ende de kercke getroost wort, met eene vermaninge aen alle geloovige, dat sy de schoonheyt ende vasticheyt der kercke tot eeuwiger gedachtenisse neerstelick willen aenmercken. | |
2De HEERE is groot, ende seer Ga naar margenoot3 te prijsen; in de Ga naar margenoot4 Stadt onses Godts, [op] den berch sijner heylicheyt. | |
3Schoon van Ga naar margenoot5 gelegentheyt, eene vreuchde der Ga naar margenoot6 gantscher aerde is de berch Zion, [aen] de zijden van’t Ga naar margenoot7 Noorden; Ga naar margenoota De stadt des grooten Ga naar margenoot8 Conincks. | |
6Ga naar margenoot11 [Gelijck] sy’t sagen, alsoo waren sy verwondert: Sy werden verschrickt, sy haesteden wech. | |
7Bevinge greepse aldaer aen; smerte als eener barender [vrouwe]. | |
8Ga naar margenoot12 Met eenen Oosten wint verbreeckt ghy de schepen van Ga naar margenoot13 Tharsis. | |
9Gelijck wy gehoort hadden, alsoo hebben wy gesien in de stadt des HEEREN der Ga naar margenoot14 heyrscharen, in de Stadt onses Godts: Godt sal haer bevestigen tot in Ga naar margenoot15 eeuwicheyt, Ga naar margenoot16 Sela! | |
10O Godt, wy Ga naar margenoot17 gedencken uwer weldadicheyt; in’t midden uwes Ga naar margenoot18 Tempels. | |
11Gelijck uwen Ga naar margenoot19 Naem is, ô Godt, alsoo is uwen roem tot aen de eynden der aerde: Ga naar margenoot20 uwe rechterhant is vol van gerechticheyt. | |
12Laet den Ga naar margenoot21 berch Zion blijde zijn, laet de Ga naar margenoot22 dochteren van Iuda haer verheugen; om uwer Ga naar margenoot23 oordeelen wille. | |
14Ga naar margenoot25 Settet u herte op hare vestinge, Ga naar margenoot26 beschouwet onderscheydentlick hare Paleysen; op dat ghy’t den Ga naar margenoot27 navolgenden geslachte vertellet; | |
15Want dese Godt Ga naar margenoot28 is onse Godt eeuwichlick ende altoos: hy sal ons Ga naar margenoot29 geleyden Ga naar margenoot30 totter doot toe. |
|