Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdDe Prophete voert Godt in, als komende met groote Majesteyt om sijn volck solemnelick te richten, stercklick betuygende, waer in de ware ende Godt aengename Godts-diensticheyt niet en bestae, ende waer in sy ter contrarie bestae: met eene heftige overtuyginge der Godt-vergetende huychelaren ende verbont-brekers, dreyginge van eeuwich verderf, so sy haer niet en beteren, ende belofte van salicheyt aen de gene die hem recht dienen. | |
1EEn Psalm Ga naar margenoot1 Asaphs. De Ga naar margenoot2 Godt der goden, de HEERE spreeckt, ende roept de Ga naar margenoot3 aerde; van den op ganck der Sonne, tot aen haren onderganck. | |
2Uyt Zion, de Ga naar margenoot4 volkomentheyt der schoonheyt, Ga naar margenoot5 verschijnt Godt blinckende. | |
3Onse Godt sal Ga naar margenoot6 komen ende sal niet Ga naar margenoot7 swijgen: een Ga naar margenoot8 vyer voor sijn aengesichte sal verteeren; ende rontom hem sal het seer stormen. | |
4Hy sal roepen tot den Ga naar margenoot9 hemel van boven, ende tot de aerde, om sijn volck te richten. | |
5Ga naar margenoot10 Versamelt my mijne gunst-genooten, die Ga naar margenoot11 mijn verbont maken met offerhande. | |
6Ga naar margenoot12 Ende de hemelen verkondigen sijne gerechticheyt: want Godt selve is Richter, Ga naar margenoot13 Sela! | |
[Folio 263r]
| |
gen: Ick Godt, ben Ga naar margenoot15 uwe Godt. | |
8Ga naar margenoot16 Om uwe offerhanden en sal ick u niet straffen: want uwe brant-offeren zijn steets voor my. | |
9Ick sal uyt u huys geenen varre nemen; [noch] bocken uyt uwe koyen. | |
12So my hongerde, ick en soude’t u niet seggen: want Ga naar margenoota mijne is de werelt ende hare Ga naar margenoot19 volheyt. | |
14Offert Gode Ga naar margenoot21 danck: ende Ga naar margenootb betaelt den Alderhoochsten uwe geloften. | |
15Ende roept my aen in den dach der benautheyt: Ick salder u uyt helpen, ende ghy sult my eeren. | |
16Maer tot den godtloosen seyt Godt; Wat hebt ghy mijne insettingen te vertellen? ende neemt mijn verbont in uwen monde? | |
17Dewijle ghy de Ga naar margenoot22 kastijdinge hatet, ende mijne woorden Ga naar margenoot23 achter u henen werpt. | |
18Indien ghy eenen dief siet, so Ga naar margenoot24 loopt ghy met hem: ende u Ga naar margenoot25 deel is met de overspeelders. | |
19Uwen mont Ga naar margenoot26 slaet ghy in ’t quade: ende uwe tonge Ga naar margenoot27 koppelt bedroch. | |
20Ghy sitt, ghy spreeckt Ga naar margenoot28 tegen uwen broeder, tegen den Ga naar margenoot29 sone uwer moeder geeft ghy lasteringe uyt. | |
21Dese dingen doet ghy, ende ick Ga naar margenoot30 swijge: ghy meent, dat ick Ga naar margenoot31 teenemael ben gelijck ghy: Ick sal u straffen, ende sal’t Ga naar margenoot32 ordentelick voor uwe oogen stellen. | |
22Verstaet dit doch, ghy godt-vergetende: op dat ick niet en Ga naar margenoot33 verscheure, ende niemant en redde. | |
23Wie danck-offert, die sal my eeren: ende wie [sijnen] Ga naar margenoot34 wech [wel] aenstelt, dien sal ick Godts heyl doen Ga naar margenoot35 sien. |
|