Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdUzzia komt in sijns vaders Amazia plaetse, vers 1, etc. regeert wel in de dagen van Zacharia, 4. krijgt groote overwinningen over sijne vyanden, 6. Voorsiet de stadt Ierusalem, ende sijn huys, 9. sterckt sijn rijcke met krijchs-volck, wapenen, ende konstige oorloogs-wercken, 11. hy vergrijpt sich mits te willen roocken voor den Heere, 16. waer over hy met melaetscheyt gestraft wort, 19. hy sterft, ende sijn sone Iotham regeert, 23. | |
1Ga naar margenoota Ga naar margenoot1 DOe nam het gantsche volck van Iuda Ga naar margenoot2 Uzzia, (die nu Ga naar margenoot3 sestien jaer out was) ende maeckten hem Coninck in sijns vaders Amazia plaetse. | |
2Ga naar margenootb De selve bouwde Ga naar margenoot4 Eloth, ende brachtse weder aen Iuda; na dat de Coninck met sijne vaderen ontslapen was. | |
3Ga naar margenootc Sestien jaer was Uzzia out, doe hy Coninck wiert, ende hy regeerde twee en vijftich jaer te Ierusalem: ende de naem sijner moeder was Iecholia van Ierusalem. | |
4Ende hy Ga naar margenoot5 dede dat recht was inde oogen des HEEREN, Ga naar margenoot6 nae alles dat sijn vader Amazia gedaen hadde. | |
5Want Ga naar margenoot7 hy begaf sich om Godt te soecken, inde dagen van Zacharia, Ga naar margenoot8 die verstandich was Ga naar margenoot9 inde gesichten Godts: | |
[Folio 209v]
| |
in de dagen nu, dat hy den HEERE socht, maeckte hem Godt voorspoedich. | |
6Want hy tooch uyt, ende krijchde tegen de Philistijnen, ende brack den muer van Ga naar margenoot10 Gath, ende den muer van Ga naar margenoot11 Iabne, ende den muer van Ga naar margenoot12 Asdodd:aer toe bouwde hy steden Ga naar margenoot13 in Asdod, ende onder de Philistijnen. | |
7Ende Godt hielp hem tegen de Philistijnen, ende tegens de Arabiers, die te Ga naar margenoot14 Gurbaal woonden, ende [tegen] de Ga naar margenoot15 Meüniten. | |
8Ende de Ga naar margenoot16 Ammoniten gaven Uzzia geschencken, ende Ga naar margenoot17 sijn naem ginck tot den inganck van Egypten: want hy sterckte sich Ga naar margenoot18 ten hoochsten. | |
9Daertoe bouwde Uzzia Ga naar margenoot19 torens te Ierusalem, aen de Ga naar margenoot20 Hoeck-poorte, ende aen de Ga naar margenoot21 Dal-poorte, ende aen Ga naar margenoot22 de hoecken: ende hy stercktese. | |
10Hy bouwde oock torens inde Ga naar margenoot23 woestijne, ende hieuw vele Ga naar margenoot24 putten uyt, overmits hy veel vees hadde, beyde inde leechten, ende inde effene velden; acker-luyden, ende wijngaerdeniers op de bergen, ende op Ga naar margenoot25 de vruchtbare velden: want hy een liefhebber der lant-[bouwerije] was. | |
11Voorder hadde Uzzia eene Ga naar margenoot26 heyrkracht van geoeffende ter oologe, uyttreckende ten heyre by benden, nae het getal harer monsteringe, Ga naar margenoot27 door de hant van Ieiël den Schrijver, ende Mahaseia den Ampt-man: onder Ga naar margenoot28 de hant van Hanania [een] van de Vorsten des Conincks. | |
12Het geheele getal vande Ga naar margenoot29 hoofden der vaderen, der strijtbare helden, was twee duysent, ende ses hondert. | |
13Ende onder hare hant was een krijchssheyr, van drie hondert duysent, ende seven duysent, ende vijf hondert, die met strijtbare kracht, Ga naar margenoot30 sich ter oorloge oeffenden, om den Coninck tegen den vyant te helpen. | |
14Ende Uzzia bereydde voor hen, voor het gantsche heyr schilden, ende spiessen, ende helmen, ende pantsieren, ende bogen; selfs tot de Ga naar margenoot31 slinger-steenen toe. | |
15Hy maeckte oock te Ierusalem Ga naar margenoot32 konstige wercken, bedenckinge van konstige werckmeesters, datse op de torens, ende op de hoecken zijn souden, om met pijlen, ende met groote steenen te schieten: Ga naar margenoot33 so ginck sijnen naem tot verre toe uyt: want hy wert Ga naar margenoot34 wonderlick geholpen, tot dat hy Ga naar margenoot35 sterck wiert. | |
16Maer als hy sterck geworden was, verhief hem sijn herte tot verdervens toe: ende hy overtradt tegen den HEERE sijnen Godt: want hy ginck Ga naar margenoot36 inden Tempel des HEEREN, om te roocken op den Reuck-altaer. | |
17Doch Azaria de Ga naar margenoot37 Priester ginck hem na: ende met hem des HEEREN Priesters tachtentich kloecke mannen. | |
18Ende sy wederstonden den Coninck Uzzia, ende seyden hem; Ga naar margenoot38 Het en komt u niet toe, Uzzia, den HEERE te roocken, maer den Priesteren Aarons sonen, die geheyliget zijn, om te roocken; gaet uyt het Ga naar margenoot39 Heylichdom, want ghy hebt overtreden; ende 't en sal u niet tot eere zijn Ga naar margenoot40 van den HEERE Godt. | |
19Ga naar margenoot41 Doe wert Uzzia Ga naar margenoot42 toornich, ende het reuck-werck was in sijne hant, om te roocken: als hy nu toornich wert tegen de Priesteren, rees de melaetscheyt op aen sijn voor-hooft, voor het aengesichte der Priesteren Ga naar margenoot43 in 't Huys des HEEREN, van boven den Reuck-altaer. | |
20Als-doen sach de Ga naar margenoot44 Hooft-priester Azaria op hem, ende alle de Priesteren, ende siet, hy was melaetsch aen sijn voorhooft, ende sy stieten hem metter haeste van daer, ja, hy selfs Ga naar margenoot45 wert oock gedreven uyt te gaen, om dat de HEERE hem geplaecht hadde. | |
21Ga naar margenootd Also was de Coninck Uzzia melaetsch tot aenden dach sijnes doots, ende melaetsch zijnde, woonde Ga naar margenoot46 in een afgesondert huys, want hy van 't Huys des HEEREN Ga naar margenoot47 afgesneden was: Iotham nu sijn soon was over het huys des Conincks, Ga naar margenoot48 richtende het volck des lants. | |
22Het overige nu der geschiedenissen van Uzzia, de eerste, ende de laetste heeft de Propheet Iesaia de sone van Amoz beschreven. | |
23Ende Uzzia ontsliep met sijne vaderen, ende sy begroeven hem by sijne vaderen, Ga naar margenoot49 in het velt vande begravenisse, die der Coningen was; want sy seyden, Hy is melaetsch: ende sijn sone Iotham wert Coninck in sijne plaetse. |
|