Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdRehabeam soeckt den Israeliten de oorloge aen te doen, vers 1, etc. maer 't wert hem van Godt verboden door den Propheet Semaja, 2. hy bouwt sterckten, de welcke hy voorsiet van allerley voorraet, 5. ontfangt, ende herbergt de Priesters, ende Leviten, die Israel verlaten om de afgoderye Ierobeams, 13. neemt vele vrouwen, ende by-wijven, by de welcke hy vele kinderen krijcht, 18. die hy tot Gouverneurs maeckt sijner stercke steden, 23. | |
1Ga naar margenoota Ga naar margenoot1 DOe nu Rehabeam te Ierusalem gekomen was, vergaderde hy het Ga naar margenoot2 huys Iuda, ende Ga naar margenoot3 Benjamin, een hondert, ende tachtentich duysent uytgelesene, Ga naar margenoot4 geoeffent ter oorloge, om tegen Israël te strijden, op dat hy het Coninckrijcke weder aen Rehabeam brachte. | |
3Segt tot Rehabeam den sone Salomons, den Coninck van Iuda; ende tot het gantsche Israël Ga naar margenoot6 in Iuda, ende Benjamin, seggende: | |
[Folio 203r]
| |
4Soo seyt de HEERE; Ga naar margenootb Ghy en sult niet optrecken, nochte strijden tegens Ga naar margenoot7 uwe broederen, een yeder keere weder tot sijn huys; want dese sake is Ga naar margenoot8 van my geschiedt: ende sy hoorden de woorden des HEEREN, ende sy keerden weder van tegen Ierobeam te trecken. | |
5Rehabeam nu woonde te Ga naar margenoot9 Ierusalem: ende hy Ga naar margenoot10 bouwde steden tot vasticheden in Ga naar margenoot11 Iuda. | |
6Hy bouwde nu Ga naar margenoot12 Beth-Lehem, ende Ga naar margenoot13 Etam, ende Ga naar margenoot14 Tekoa. | |
7Ende Beth-Zur, ende Socho, ende Adullam: | |
9Ende Adoraim, ende Lachis, ende Azeka: | |
10Ende Ga naar margenoot17 Zora, ende Ga naar margenoot18 Aialon, ende Ga naar margenoot19 Hebron, dewelcke in Iuda, ende in Benjamin de vaste steden waren. | |
11Ende hy sterckte dese vasticheden, ende leyde Ga naar margenoot20 Overste daer in, ende schatten van spijse, ende olye, ende wijn: | |
12Ende in Ga naar margenoot21 elcke stadt Ga naar margenoot22 rondassen, ende spiessen; ende stercktese gantsch seer: so was Iuda, ende Benjamin sijne. | |
13Daertoe de Priesteren, ende de Leviten, Ga naar margenoot23 die in het gantsche Israël waren, stelden sich by hem uyt alle hare lantpalen. | |
14Want de Leviten verlieten hare voorsteden, ende hare besittinge, ende quamen in Iuda, ende in Ierusalem: want Ga naar margenootc Ierobeam, ende sijne sonen haddense verstooten, van het Ga naar margenoot24 Priesterdom den HEERE te mogen bedicnen. | |
15Ende hy Ga naar margenootd hadde sich Priesteren gestelt voor de Ga naar margenoot25 hoochten, ende voor de Ga naar margenoot26 duyvelen, ende voor de Ga naar margenoot27 kalveren, die hy gemaeckt hadde. | |
16Na Ga naar margenoot28 die quamen oock uyt alle stammen Israëls tot Ierusalem, die haer herte begaven, om den HEERE den Godt Israëls te Ga naar margenoot29 soecken, datse den HEERE den Godt harer vaderen offerhande deden. | |
17Also sterckten sy het Coninckrijcke van Iuda, ende bekrachtichden Rehabeam den sone Salomons drie jaren: want Ga naar margenoot30 drie jaren Ga naar margenoot31 wandelden sy inden wech van David, ende Ga naar margenoot32 Salomo. | |
18Ende Rehabeam nam sich, Ga naar margenoot33 beneven Mahalath, de dochter Ierimoths des soons Davids, ter vrouwe, Abihail de dochter Ga naar margenoot34 Eliabs des soons Isai. | |
19Dewelcke hem sonen baerde, Ieüs, ende Semaria, ende Zaham. | |
20Ende na haer nam hy Ga naar margenoot35 Ga naar margenoote Maacha de dochter Ga naar margenoot36 Absaloms: dese baerde hem Abia, ende Atthai, ende Ziza, ende Selomith. | |
21Ende Rehabeam hadde Maacha Absaloms dochter liever dan alle sijne wijven, ende sijne Ga naar margenoot37 bywijven, want hy hadde achtien wijven genomen, ende tsestich bywijven: ende hy gewan acht-en-twintich sonen, ende tsestich dochteren. | |
22Ende Rehabeam stelde Abia den sone van Maacha Ga naar margenoot38 tot een Hooft, om een Overste te zijn onder sijne broederen: want het was om hem Coninck te maken. | |
23Ende Ga naar margenoot39 hy handelde verstandelick, dat hy van alle sijne sonen door alle landen van Iuda, ende Benjamin, in alle vaste steden verspreydde; Ga naar margenoot40 den welcken hy spijse gaf in overvloet: ende hy Ga naar margenoot41 begeerde de veelheyt van wijven. |
|