Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdDe Coninginne van Scheba besoeckt Salomo, om sijne wijsheyt te hooren, vers 1, etc. daer over sy haer seer verwondert, 3. ende ver-eert hem met geschencken, 9. krijcht oock geschencken van Salomo, ende keert weder nae huys, 12. Salomons gout, ende incomen, 13. Sijne rondassen, ende schilden, 15. elpenbeenen throon, 17. gouden vaten, 20. hoe hy vereert wort vande naburige Coningen, 23. Sijne macht, ende rijckdom, 25. sijne regeringe, ende doot, 30. | |
1Ga naar margenoota ENde Ga naar margenoot1 doe de Coninginne van Scheba het geruchte Salomons hoorde, quam sy, om Salomo met raetselen te versoecken te Ierusalem, met een seer swaer heyr, ende kemelen dragende specerijen, ende gout in menichte, ende kostelick gesteente: ende sy quam tot Salomo, ende sprack met hem al wat in haer herte was. | |
2Ende Salomo verklaerde haer alle hare woorden: ende geen dinck en wasser verborgen voor Salomo, dat hy haer niet en verklaerde. | |
3Als nu de Coninginne van Scheba sach de wijsheyt van Salomo, ende het huys, dat hy gebouwt hadde: | |
4Ende de spijse sijner tafel, ende het Ga naar margenoot2 sitten sijner knechten, ende het Ga naar margenoot3 staen sijner dienaren, ende hare kleedingen, ende sijne schenckers, ende hare kleedingen, ende sijnen opganck, waer door hy opginck in het Huys des HEEREN: Ga naar margenoot4 so en was in haer geen geest meer. | |
5Ende sy seyde tot den Coninck, Het is een waerachtich woort geweest, dat ick in mijnen lande gehoort hebbe, van uwe Ga naar margenoot5 saken, ende van uwe wijsheyt. | |
6Ende ick en hebbe hare woorden niet gelooft, tot dat ick gekomen ben, ende mijne oogen [dat] gesien hebben, ende siet, de helft van de grootheyt uwer wijsheyt en is my niet aengeseyt: Ga naar margenoot6 ghy hebt overtroffen het geruchte, dat ick gehoort hebbe. | |
7Wel geluck-salich zijn uwe mannen, ende wel geluck-salich dese uwe knechten, die geduerichlick voor u aengesicht staen, ende uwe wijsheyt hooren. | |
8Gelooft zy de HEERE uwe Godt, die behagen in u gehadt heeft, om u op Ga naar margenoot7 sijnen throon Ga naar margenoot8 den HEERE uwen Godt tot een Coninck te setten: overmits uwe Godt Israël bemint, om 'tselve tot in eewicheyt Ga naar margenoot9 op te richten; so heeft hy u tot een Coninck over hen gestelt, om recht, ende gerechticheyt te doen. | |
9Ende sy gaf den Coninck hondert, ende twintich Ga naar margenoot10 talenten gouts, ende specerijen in groote menichte, ende kostelick gesteente: ende daer en was Ga naar margenoot11 gelijck dese specerije, die de Coninginne van Scheba den Coninck Salomo gaf, geene geweest. | |
10Voorder oock Hurams knechten, ende Salomons knechten, die gout brachten uyt Ga naar margenoot12 Ophir, brachten Ga naar margenoot13 Algummim-hout, ende edel gesteente. | |
11Ga naar margenootb Ende de Coninck maeckte van dat Algummim-hout Ga naar margenoot14 hooge gangen tot het Huys des HEEREN, ende tot het huys des Conincks, mitsgaders harpen, ende luyten, voor de Sangers: Ga naar margenoot15 desgelijcks oock en was te vooren in het landt van Iuda niet gesien geweest. | |
12Ende de Coninck Salomo gaf de Coninginne van Scheba al haer behagen, watse begeerde, Ga naar margenoot16 behalven het gene, dat sy tot den Coninck gebracht hadde: so keerdese, ende tooch nae haer lant, sy, ende hare knechten. | |
13Het gewichte nu van het gout, dat voor Salomo op een jaer inquam, was seshondert, en ses-en-sestich talenten gouts; | |
14Behalven dat sy van de Ga naar margenoot17 kramers ende de kooplieden inbrachten; oock Ga naar margenoot18 brachten alle Coningen van Arabien, ende de Vorsten des selven lants, gout ende silver aen Salomo. | |
15Daer toe maeckte de Coninck Salomo twee hondert rondassen van geslagen gout: ses hondert Ga naar margenoot19 [sikelen] van geslagen gout liet hy op-wegen tot elcke rondasse. | |
16Insgelijcks drie hondert schilden van geslagen gout; Ga naar margenoot20 drie hondert [sikelen] gouts liet hy opwegen tot elcken schilt: ende de Coninck leydese in Ga naar margenoot21 het huys des wouts Libanons. | |
17Noch maeckte de Coninck eenen grooten elpen-beenen throon, ende hy over-tooch den selven met Ga naar margenoot22 louter gout. | |
18Ende de throon hadde ses trappen, ende eenen voet-banck van gout, aen den throon vast zijnde, ende Ga naar margenoot23 lenen Ga naar margenoot24 aen beyde zijden, tot de sit-plaetse toe; ende twee leeuwen stonden by de lenen. | |
19Ende twaelf leeuwen stonden daer aen beyde zijden, op de ses trappen: desgelijcks en is in geen Coninckrijck gemaeckt geweest. | |
20Oock waren alle drinck-vaten des Conincks Salomo van gout, ende alle vaten van het huys des wouts Libanons, waren van Ga naar margenoot25 gesloten gout: Het Ga naar margenoot26 silver en was in de dagen Salomons niet voor yet geacht. | |
21Want des Conincks schepen voeren nae Tarsis, met de knechten Hurams: Ga naar margenoot27 eens in drie jaren quamen de schepen van Ga naar margenoot28 Tarsis in, brengende gout, ende silver, elpen-been, ende apen, ende paeuwen. | |
22Also wert de Coninck Salomo grooter dan alle Coningen der aerde, in rijckdom, ende wijsheyt. | |
23Ende Ga naar margenoot29 alle Coningen der aerde sochten Salomons aengesichte, om sijne wijsheyt te hooren, die Godt in sijn herte gegeven hadde. | |
24Ende sy brachten een yeder sijn geschenck, silveren vaten, ende gouden vaten, ende kleederen, harnasch, ende specerijen, peerden, ende muyl-ezelen, Ga naar margenoot30 elcx van jaer tot jaer. | |
25Oock hadde Ga naar margenootc Salomo Ga naar margenoot31 vier duysent peerde-stallen, ende Ga naar margenoot32 wagenen, ende twaelf duysent ruyteren: ende hy leyde se inde Ga naar margenoot33 wagen-steden, ende by den Coninck te Ierusalem. | |
26Ende hy heerschede over alle Coningen vande Ga naar margenoot34 Riviere, Ga naar margenoot35 tot aen het lant | |
[Folio 202v]
| |
der Philistijnen, ende tot aen de lant-pale van Egypten. | |
27Ga naar margenootd Oock maeckte de Coninck het silver in Ierusalem te zijn als steenen; ende de Cederen maeckte hy te zijn als de wilde Vijge-boomen, die inde leechte zijn in menichte. | |
29Het overige nu Ga naar margenoote der Ga naar margenoot37 geschiedenissen Salomons, der eerste, ende der laetste zijn die niet geschreven in de Ga naar margenoot38 woorden Ga naar margenoot39 Nathans, des Propheten, ende in de prophetie van Ga naar margenoot40 Ahia den Siloniter, ende Ga naar margenoot41 in de gesichten van Ga naar margenoot42 Iedi den Ga naar margenoot43 Siender, Ga naar margenoot44 aengaende Ierobeam den sone Nebats? | |
30Ende Salomo regeerde te Ierusalem over gantsch Israël, veertich jaer. | |
31Ende Salomo ontsliep met sijne vaderen, ende sy begroeven hem in de Ga naar margenoot45 stadt sijns vaders Davids: ende sijn sone Rehabeam wert Coninck in sijne plaetse. |
|