Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdSalomo bouwt steden, ende sterckten, vers 1, etc. maeckt de Heydenen, die noch inden lande over-gebleven waren, dienstbaer, 7. De eerlicke ampten geeft hy alleen den Israeliten, 9. Sijn wijf, de dochter Pharaos, comt in hare wooninge, 11. sijne ordinare, ende gewoonlicke offer-handen, 12. sijne sorge over den Godts-dienst, 14. sijne schips-vlote nae Ophir, 17. | |
1HEt Ga naar margenoota geschiedde nu ten eynde Ga naar margenoot1 van twintich jaren, inde welcke Salomo het Huys des HEEREN, ende sijn huys gebouwt hadde, | |
2Dat Salomo de steden, dewelcke Huram Ga naar margenoot2 hem Ga naar margenoot3 gegeven hadde, bouwde: ende de kinderen Israëls aldaer dede woonen. | |
3Daer na tooch Salomo nae Ga naar margenoot4 Hamath Ga naar margenoot5 Zoba: ende hy overweldichdese: | |
4Hy bouwde oock Ga naar margenoot6 Tadmor inde woestijne ende alle de Ga naar margenoot7 schatsteden, die hy bouwde in Ga naar margenoot8 Hamath. | |
5Oock bouwde hy het Ga naar margenoot9 hooge BethHoron, ende het neder Beth-Horon; vaste steden met mueren, deuren, ende grendelen. | |
6Mitsgaders Ga naar margenoot10 Baalath, ende alle de schat-steden, die Salomo hadde, ende alle Ga naar margenoot11 wagen-steden, ende de steden der Ruyteren, Ga naar margenootb ende wat de begeerte van Salomo begeert hadde te bouwen, in Ierusalem, Ga naar margenoot12 ende inden Libanon, ende in't gantsche lant sijner heerschappye. | |
7Aengaende al het volck, dat overgebleven was vande Ga naar margenoot13 Hethiten, ende de Amoriten, ende de Phereziten, ende de Hiviten, ende de Iebusiten, die niet uyt Israël en waren; | |
8Uyt Ga naar margenoot14 hare kinderen, die na hen in 't lant overgebleven waren, welcke de kinderen Israëls niet verdaen en hadden, die bracht Salomo op Ga naar margenoot15 uytschot tot op desen dach: | |
9Doch uyt de kinderen Israëls, Ga naar margenootc die Salomo niet en maeckte tot slaven in sijn werck; (want sy waren krijchs-lieden, ende Overste sijner hooft-lieden, ende Overste sijner wagenen, ende sijner ruyteren.) | |
10[Uyt] dese dan, waren Overste der Ga naar margenoot16 Bestelden, die de Coninck Salomo hadde, Ga naar margenoot17 twee hondert, ende vijftich, die over het volck heerschappye hadden. | |
11Ga naar margenootd Salomo nu dede de dochter Pharaos opkomen uyt de stadt Davids tot het huys, dat hy voor haer gebouwt hadde: want hy seyde: Mijne vrouwe en sal in 't huys Davids, des Conincks Israëls niet woonen, om dat de [plaetsen] Ga naar margenoot18 heylich zijn, tot de welcke de Arke des HEEREN gekomen is. | |
12Doe offerde Salomo den HEERE brand-offeren op den altaer des HEEREN, dien hy voor Ga naar margenoot19 het Voorhuys gebouwt hadde: | |
13Selfs Ga naar margenoot20 nae den eysch van elcken dach, offerende, nae het gebodt van Mose, op de Sabbathen, ende op de nieuwe maenden, ende op de gesette hoochtijden Ga naar margenoote drie malen in't jaer: op het feest vande ongesuerde [brooden], ende op het feest der weken, ende op het feest der loof-hutten. | |
14Hy stelde oock nae de wijse Ga naar margenoot21 sijnes vaders Davids de Ga naar margenoot22 verdeelingen der Priesteren over haren dienst, ende der Leviten over hare wachten, om [Godt] te prijsen, ende voor de Priesteren te dienen, nae den eysch van elcken dach: ende de Ga naar margenootf poortiers in hare verdeelingen, Ga naar margenoot23 aen elcke poorte: want alsoo was het gebodt van David den Ga naar margenoot24 man Godts. | |
15Ende Ga naar margenoot25 men en weeck niet van Ga naar margenoot26 des Conincks gebodt Ga naar margenoot27 aen de Priesteren, ende de Leviten, aengaende Ga naar margenoot28 alle sake, ende aengaende Ga naar margenoot29 de schatten. | |
16Also wert al het werck Salomons bereydt Ga naar margenoot30 tot den dach der grontlegginge van het Huys des HEEREN, ende tot het volbrengen des selven; [dat] het Huys des HEEREN volmaeckt wert. | |
[Folio 202r]
| |
17Doe tooch Salomo nae Ga naar margenoot31 EzeonGeber, ende nae Ga naar margenoot32 Eloth aenden Ga naar margenoot33 oever der Ga naar margenoot34 zee, Ga naar margenoot35 in't lant van Edom. | |
18Ende Huram sondt hem door de hant sijner knechten, Ga naar margenoot36 schepen, mitsgaders knechten, kenners vande Zee, ende sy gingen met Salomons knechten nae Ga naar margenoot37 Ophir, ende sy haelden van daer Ga naar margenoot38 vierhondert ende vijftich Ga naar margenoot39 talenten gouts, de welcke sy brachten tot den Coninck Salomo. |
|