Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdHet vyer valt uyt den Hemel, verteert de offerhanden, ende de heerlijckheyt des Heeren vervult den Tempel, vers 1, etc. beschrijvinge der ceremonien daer mede Salomo den Tempel inwyede, 4. het feest der Loof-hutten wort gehouden, 8. De Heere verschijnt Salomo, 12. belooft hem sijne gunste, met conditie van gehoorsaemheyt, 17. Anders dreycht hy sware straffen, 19. | |
1ALs nu Salomo voleyndt hadde te bidden, Ga naar margenoot1 so daelde het vyer vanden hemel, ende verteerde het brandoffer, ende de slacht-offeren, Ga naar margenoota ende de Ga naar margenoot2 Heerlicheyt des HEEREN vervulde het Huys. | |
2Ende de Priesteren en konden niet ingaen in't Huys des HEEREN; want de Heerlickheyt des HEEREN hadde het Huys des HEEREN vervult: | |
3Ende als alle de kinderen Israëls sagen dat vyer afdalen, ende de Heerlickheyt des HEEREN over het Huys; so buckten sy met hare aengesichten ter aerden, op de vloer, ende aenbaden, ende loofden den HEERE, Ga naar margenoot3 dat hy goedich is; dat sijne weldadicheyt is tot in eeuwicheyt. | |
4De Coninck nu, ende al het volck offerden slacht-offeren voor het aengesichte des HEEREN. | |
5Ende de Coninck Salomo offerde Ga naar margenoot4 slacht-offeren van runderen, twee-en-twintich duysent, ende van Ga naar margenoot5 schapen hondert en twintich duysent: also hebben de Coninck, ende het gantsche volck het Huys Godts ingewijet. | |
6Oock stonden de Priesters in Ga naar margenoot6 hare wachten, ende de Leviten met de musicale instrumenten Ga naar margenoot7 des HEEREN, die de Coninck David gemaeckt hadde, om den HEERE te loven, dat sijne weldadicheyt is in eeuwicheyt, Ga naar margenoot8 als David door Ga naar margenoot9 haren dienst [hem] prees: ende de Priesters trompetteden tegen haer over, ende gantsch Israël Ga naar margenoot10 stont. | |
7Ende Ga naar margenoot11 Salomo heyligde het middelste des Voor-hofs, 'twelcke voor het Huys des HEEREN was: dewijle hy daer de brand-offeren, ende het vette der danck-offeren bereydt hadde: want de koperen altaer, die Salomo gemaeckt hadde, en konde het brand-offer, ende het spijs-offer, ende het Ga naar margenoot12 vette, niet vatten. | |
8Salomo hielt oock ter selver tijt het Ga naar margenoot13 feest seven dagen, ende gantsch Israël met hem, eene seer groote gemeynte: Ga naar margenoot14 vanden inganck af van Hamath, tot de riviere van Egypten. | |
9Ende ten Ga naar margenoot15 achtsten dage hielden sy eenen Ga naar margenoot16 verbots-dach; Ga naar margenootb want sy hielden de Ga naar margenoot17 inwyinge des altaers Ga naar margenoot18 seven dagen, ende het feest seven dagen. | |
10Doch op den drie-en-twintichsten Ga naar margenoot19 dach der sevender maent, Ga naar margenootc liet hy het volck gaen tot hare hutten, blijde, ende Ga naar margenoot20 goedes moets, over het goet dat de HEERE David, ende Salomo, ende sijn volck Israël gedaen hadde: | |
11Ga naar margenootd Also volbracht Salomo het Huys des HEEREN, ende het huys des Conincks: ende al wat in Salomons herte gekomen was, om in het Huys des HEEREN ende in sijn huys te maken, richtte hy voorspoedelick uyt. | |
12Ende de HEERE Ga naar margenoot21 verscheen Salomo Ga naar margenoot22 des nachts: ende hy seyde tot | |
[Folio 201v]
| |
hem, Ick hebbe u gebedt verhoort, ende hebbe my dese plaetse verkoren tot een offer-huys. | |
13So ick den Hemel toesluyte, datter geen regen en zy, ofte so ick de sprinck-hanen Ga naar margenoot23 gebiede, Ga naar margenoot24 het lant te verteeren, ofte so ick peste onder mijn volck sende: | |
14Ende mijn volck, Ga naar margenoot25 over de welcke mijn Naem genoemt wort, sich verootmoedigen, ende bidden, ende Ga naar margenoot26 mijn aengesichte soecken, ende sich bekeeren van hare boose wegen: so sal ick uyt den Hemel hooren, ende hare sonden vergeven, ende haer lant Ga naar margenoot27 genesen. | |
15Nu sullen Ga naar margenoote mijne oogen open zijn, ende mijne ooren opmerckende op het gebedt Ga naar margenoot28 deser plaetse. | |
16Want Ga naar margenoot29 ick hebbe nu dit Huys verkoren, ende geheyligt, op dat mijn Name daer zy tot in eeuwicheyt: Ende mijne oogen, ende mijn herte sullen daer t'allen dagen zijn. | |
17Ende u aengaende, so ghy voor mijn aengesichte wandelen sult, gelijck als u vader David gewandelt heeft, ende doen nae alles, dat ick u geboden hebbe, ende mijne insettingen, ende mijne rechten houden sult; | |
18So sal ick den throon uwes Coninckrijcks bevestigen, gelijck als ick [een verbondt] met uwen vader David gemaeckt hebbe, seggende; Geen man sal u afgesneden worden, die in Israël heersche. | |
19Maer so ghylieden u afkeeren sult, ende mijne insettingen, ende mijne geboden, die ick voor u aengesichte gegeven hebbe, verlaten, ende henen gaen, ende andere Goden dienen, ende u voor die nederbuygen sult: | |
20So sal ickse uytrucken uyt mijn lant, dat ick hen gegeven hebbe, ende dit Huys, dat ick mijnen Name geheyligt hebbe, sal ick van mijn aengesichte wech-werpen, ende sal het tot een spreeckwoort, ende spot-reden onder alle volckeren maken. | |
21Ende dit Huys, dat verheven sal geweest zijn, daer over sal sich een yeder die voorby gaet ontsetten; dat hy sal seggen, Waerom heeft de HEERE desen lande, ende desen Huyse alsoo gedaen? | |
22Ende men sal seggen, Om dat sy den HEERE harer vaderen Godt verlaten hebben, die hen uyt Egyptenlant uytgevoert hadde, ende hebben sich aen andere Goden gehouden, ende sich voor de selve neder-gebogen, ende die gedient: daerom heeft hy alle dat quaet over hen gebracht. |
|