Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdSalomo verordent Werck-lieden, om den Tempel te bouwen, vers 1, etc. Hy versoeckt oock van Hiram den Coninck van Tyrus Werck-lieden, ende hout, 3. met belofte vanden selven spijse te versorgen, 10. Huram is gewillich, ende sendt eenen uytnemenden Werck-meester, 11. Salomo telt, ende verdeelt sijne werck-lieden, 17. | |
1SAlomo nu Ga naar margenoot1 dachte voor Ga naar margenoot2 den Name des HEEREN een Ga naar margenoot3 Huys te bouwen; ende een Ga naar margenoot4 huys voor sijn Coninckrijcke. | |
2Ende Salomo telde tseventich duysent last-dragende mannen, ende tachtentich duysent mannen, Ga naar margenoot5 die houwen souden in't Ga naar margenoot6 geberchte; Ga naar margenoota mitsgaders drie duysent, ende Ga naar margenoot7 ses hondert Ga naar margenoot8 Opsienders over de selve. | |
3Ende Salomo Ga naar margenootb sondt tot Ga naar margenoot9 Huram den Coninck van Tyrus, seggende, Gelijck als ghy met mijnen vader David gedaen hebt, ende hebt hem Cederen gesonden, om voor hem een huys te bouwen, om daer in te woonen: [soo doet oock met my]. | |
4Siet ick sal een Huys voor den Name des HEEREN mijnes Godts bouwen, om Ga naar margenoot10 hem te heyligen, om reuckwerck der wel-rieckender speceryen voor sijn aengesicht aen te steken, ende [voor] de toerichtinge des Ga naar margenoot11 geduerigen [broots] ende [voor] de Ga naar margenootc brandt-offeren des morgens, ende des avonts op de Sabbathen, ende op de nieuwe maenden, ende op de gesette Hooch-tijden des HEEREN onses Godts: 't welck Ga naar margenoot12 voor eeuwich is in Israël. | |
5Ende het Huys dat ick sal bouwen, sal groot zijn; want onse Godt is grooter dan alle Goden. | |
6Doch wie soude de kracht hebben, om voor hem een Huys te bouwen, Ga naar margenootd dewijle de Hemelen, Ga naar margenoot13 ja de Hemel der Hemelen hem niet begrijpen en souden? Ende wie ben ick, dat ick voor hem een Huys soude bouwen, Ga naar margenoot14 ten ware om reuck-werck voor sijn aengesichte aen te steken. | |
7So sendt my nu eenen Ga naar margenoot15 wijsen man om te wercken; in gout, ende in silver, ende in koper, ende in yser, ende in purper, ende karmesijn, ende hemels-blauw, ende die wete graveerselen te graveeren, met de wijse die by my zijn in Iuda, ende in Ierusalem die mijn vader David beschickt heeft. | |
8Sendt my oock Cederen, Dennen, ende Ga naar margenoot16 Algummim-hout uyt Libanon, want ick weet dat uwe knechten het hout van Libanon weten te houwen, ende siet mijne knechten sullen met uwe knechten zijn. | |
9Ende dat om my hout in menichte te bereyden: want het Huys, dat ick sal bouwen, sal groot, ende wonderlick zijn. | |
10Ende siet, ick sal uwen knechten den houwers, die het hout houwen, twintich duysent Ga naar margenoot17 Cor uytgeslagen tarwe, ende twintich duysent Cor gerste Ga naar margenoot18 geven: daer toe twintich duysent Ga naar margenoot19 Bath wijns, ende twintich duysent Bath olye. | |
11Huram nu de Coninck van Tirus Ga naar margenoot20 antwoordde door schrift, ende sondt tot Salomo: Daerom dat de HEERE sijn volck lief heeft, heeft hy u over hen Coninck gestelt. | |
12Voorder seyde Huram; Gelooft zy de HEERE de Godt Israëls, Ga naar margenoote die den Hemel, ende de aerde gemaeckt heeft, dat hy den Coninck David eenen wijsen sone, Ga naar margenoot21 kloeck in voorsichticheyt ende verstant, gegeven heeft, die een Huys voor den HEERE, ende een huys voor sijn Coninckrijcke bouwe. | |
14Den soon eener Ga naar margenoot23 vrouwe uyt de Ga naar margenoot24 dochteren Dan, ende wiens vader een man geweest is van Tyrus, die weet te wercken in gout, ende in silver, in koper, in yser, in steenen, ende in hout, in purper, in hemels-blauw, ende in fijn lijnen, ende in karmesijn, ende om alle graveersel te graveren, ende om te bedencken allen Ga naar margenoot25 vernuftigen vont, Ga naar margenoot26 die hem sal voorgestelt worden, met uwe wijse, ende de wijse mijns heeren uwes vaders Davids. | |
15So sende nu mijn heere sijnen knechten de tarwe, ende de gerste, de olye, ende den wijn, die hy Ga naar margenootf geseyt heeft. | |
16Ende wy sullen hout houwen uyt den Libanon, nae allen uwen nootdurft, ende sullen 't tot u met vlotten over de Zee, nae Ga naar margenoot27 Iapho brengen: ende ghy sult het laten ophalen nae Ierusalem. | |
17Ende Ga naar margenootg Salomo telde alle de Ga naar margenoot28 vreemde mannen, die in't lant Israëls waren, achtervolgens de tellinge, Ga naar margenooth met de welcke sijn vader David die getelt hadde: ende daer wierden gevonden hondert, ende drie en vijftich duysent, ende ses hondert. | |
18Ende hy maeckte uyt de selve seventich duysent Ga naar margenoot29 last-dragers, ende tachtentich duysent houwers in het Ga naar margenoot30 geberchte, midtsgaders drie duysent, ende ses hondert Ga naar margenoot31 Opsienders, om het volck te doen arbeyden. |
|