Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdSalomo bevestigt zijnde in sijn Rijcke, offert te Gibeon, vers 1, etc. Keure hebbende van Godt, om wat van hem te begeeren, bidt om wijsheyt, 7. dese verkrijcht hy, met de belofte van rijckdom, ende eere, 11. hy keert weder van Gibeon, 13. sijne macht, ende groote middelen, 14.Ga naar margenoot1 | |
1ENDE Salomo de sone Davids'Ga naar margenoota wert versterckt in sijn Coninckrijck: want de HEERE sijn Godt Ga naar margenoot2 was met hem, ende maecte hem Ga naar margenoot3 ten hoochsten groot. | |
2Ende Salomo sprack tot het gantsche Israël, tot de Overste der duysenden, ende der honderden, ende tot de Richteren, ende tot Ga naar margenoot4 alle Vorsten in gantsch Israël, de Ga naar margenoot5 Hoofden der vaderen; | |
3Ende sy Ga naar margenootb gingen henen, Salomo, ende de gantsche Gemeynte met hem, Ga naar margenoot6 nae de hoochte, die te Ga naar margenoot7 Gibeon was: Ga naar margenootc want daer was Ga naar margenoot8 de Tente der t'samen-komste Godes, die Mose de knecht des HEEREN inde woestijne gemaeckt hadde. | |
4(Maer de Arke Godts Ga naar margenootd hadde David van Ga naar margenoot9 Kiriath-Iearim opgebracht, ter plaetse die David voor haer bereyt hadde: want hy hadde voor haer eene tente te Ierusalem gespannen.) | |
5Oock was de koperen altaer, dien Ga naar margenoote Bezaleël de soon van Uri, de soon van Hur gemaeckt hadde, Ga naar margenoot10 aldaer voor den Tabernakel des HEEREN: Salomo nu, ende de gemeynte, besochten Ga naar margenoot11 den selven. | |
6Ende Salomo offerde daer, Ga naar margenoot12 voor het aengesichte des HEEREN, op den koperen altaer, die Ga naar margenoot13 aen de Tente der t'samen-komste was: ende hy offerde daerop duysent brand-offeren. | |
7In die selve nacht Ga naar margenoot14 verscheen Godt aen Salomo; ende hy seyde tot hem: Begeert wat ick u geven sal. | |
8Ende Salomo seyde tot Godt; Ghy hebt aen mijnen vader David groote weldadicheyt gedaen; Ga naar margenootf ende ghy hebt my Coninck gemeackt in sijne plaetse. | |
9Nu HEERE Godt, laet u woort waer worden, [gedaen] aen mijnen vader David: Ga naar margenootg want ghy hebt my Coninck gemaeckt over een volck, menichvuldich Ga naar margenoot15 als het stof der aerden. | |
10Ga naar margenooth Geeft my nu Ga naar margenoot16 wijsheyt, ende wetenschap, dat ick voor het aengesichte deses volcks Ga naar margenoot17 uytgae, ende ingae: want wie soude dit u groot volck Ga naar margenoot18 [connen] Ga naar margenoot19 richten? | |
11Doe seyde Godt tot Solomo: Daerom dat dit in u Ga naar margenoot20 herte geweest is, ende ghy niet begeert en hebt rijckdom, goederen, nochte eere, nochte de ziele uwer haters, nochte oock vele dagen begeert en hebt, maer wijsheyt, ende wetenschap voor u begeert hebt, op dat ghy mijn volck | |
[Folio 199r]
| |
mochtet richten, daer over ick u Coninck gemaeckt hebbe: | |
12De wijsheyt, ende de wetenschap is u gegeven: Daer toe sal ick u rijckdom, ende goederen, ende eere geven, Ga naar margenoot21 dergelijcke Ga naar margenooti geene Coningen, die voor u geweest zijn, gehadt en hebben; ende na u en sal dergelijcke niet zijn. | |
13Also quam Salomo te Ierusalem; vande hoochte die te Gibeon is, van voor de Tente der t'samen-komste: ende hy regeerde over Israel. | |
14Ende Salomo Ga naar margenootk vergaderde wagenen, ende ruyteren, so dat hy duysent, ende vierhondert wagenen, ende twaelf duysent ruyteren hadde: ende hy leydese inde Ga naar margenoot22 wagen-steden, ende by den Coninck te Ierusalem. | |
15Ga naar margenoot23 Ende de Coninck maeckte het silver, ende het gout in Ierusalem te zijn, als steenen, ende de Cederen maeckte hy te zijn, als wilde vijge-boomen, die inde leechten zijn, in menichte. | |
16Ga naar margenoot24 Ende Ga naar margenootl het uytbrengen der peerden, was 't gene Salomo uyt Egypten hadde; ende aengaende het lijnen-garen; de cooplieden des Conincks namen het lijnen-garen voor den prijs. | |
17Ende sy brachten op, ende voerden eenen wagen uyt van Egypten voor ses hondert [sikelen] silvers, ende een peert voor een hondert vijftich: ende also voerdense [die] door hare hant uyt, voor allen Coningen der Hethiten, ende voor den Coningen van Syrien. |
|