Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdDavid verhaelt voor de gantsche Gemeynte den grooten voorraet van allerley materialen die hy veerdich hadde tot den bouw des Tempels, vers 1, etc. Ende hy vermaent haer, soo de Voorsten, als het volck, tot eene vry-willige gave daer toe, 5. de welcke sy mildelick geven, 6. Daer voor David den Heere danckt, 10. Ende hy bidt den Heere voor ’t gantsche volck, 18. Ende voor den Coninck, 19. Dancksegginge ende offer des volcks, 20. Salomo wort Coninck gesalft, ende Zadok Hooge-Priester, 22. Godt maeckt Salomo seer treffelick ende groot, 25. Hoe lange David geregeert hebbe, 26, 27. Hy sterft, 28. | |
1VOorder seyde de Coninck David Ga naar margenoot1 tot de gantsche gemeynte, Godt heeft mijnen sone Salomo Ga naar margenoot2 alleen verkoren, Ga naar margenoot3 eenen jongelinck, ende teeder: Ga naar margenoot4 dit werck daerentegen is groot, want ’t en is geen paleys voor eenen mensche, maer voor Godt den HEERE. | |
2Ick nu hebbe uyt alle mijne kracht bereydt, tot het Huys mijnes Godts, gout tot goudene, ende silver tot silveren, ende koper tot koperen, yser tot yseren, ende hout tot houtenen [wercken]: Sardonix-steenen, ende vervullende [steenen], Ga naar margenoot5 vercier-steenen ende borduersel, ende allerley costelicke steenen, ende marmer-steenen in menichte. | |
3Ende daer toe Ga naar margenoot6 uyt mijn welgevallen tot het Huys mijnes Godts, Ga naar margenoot7 het besonder gout ende silver dat ick hebbe, geve ick tot den Huyse mijnes Godts daerenboven, behalven al dat ick ten huyse des Heylichdoms bereydt hebbe. | |
4Drye duysent Ga naar margenoot8 talenten gouts, van het gout van Ophir: ende seven duysent talenten geloutert silver, Ga naar margenoot9 om de wanden der huysen te over-trecken. | |
5Gout tot de goudenen, ende silver tot de silveren [vaten], ende tot alle werck door de hant der werck-meesteren [te maken]: Ende Ga naar margenoot10 wie isser willich, heden Ga naar margenoot11 sijne hant den HEERE te vullen? | |
6Doe gaven vry-willich de Overste der vaderen, ende de Overste der stammen Israëls, ende de Overste der duysenden, ende der honderden, ende de Overste des wercks des Conincks: | |
7Ende sy gaven Ga naar margenoot12 ten dienste des Huyses Godes, vijf duysent talenten gouts, ende tien duysent Ga naar margenoot13 drachmen, ende tien duysent talenten silvers, ende Ga naar margenoot14 acht-tien duysent talenten kopers: ende hondert duysent talenten ysers. | |
8Ende by wien Ga naar margenoot15 steenen gevonden wierden, die gaven sy in den schat des Huyses des HEEREN, onder de hant Ga naar margenoot16 Iehiëls des Gersoniters. | |
9Ende het volck was verblijdt over haer vrywillich geven, want sy gaven met een volkomen herte den HEERE vrywillich: ende de Coninck David verblijdde sich oock met groote blijdschap. | |
10Daerom loofde David den HEERE voor de oogen der gantscher gemeynte: ende David seyde: Gelooft zijt ghy, HEERE Godt onses vaders Israëls, van eeuwicheyt tot in eeuwicheyt. | |
11Ga naar margenoota Uwe, o HEERE, is de grootheyt, ende de macht, ende de heerlickheyt, ende de overwinninge, ende de Majesteyt, want alles wat in den Hemel ende op der aerde is, [is uwe]: ô HEERE, is het Coninckrijcke, ende ghy hebt u verhoocht tot een Hooft boven alles. | |
12Ende rijckdom ende eere zijn voor u aengesichte, ende ghy heerschet Ga naar margenoot17 over alles, ende in uwe hant is kracht ende macht: oock staet het in uwe hant alles groot te maken ende sterck te maken. | |
14Want wie ben ick, ende wat is mijn volck, dat wy de macht souden verkregen hebben, om vrywillich te geven Ga naar margenoot19 als dit is? want het is alles van u, ende Ga naar margenoot20 wy geven’t u uyt uwe hant. | |
15Ga naar margenoot21 Want wy zijn vreemdelingen ende bywoonders voor u aengesichte, gelijck alle onse vaders: onse dagen op aerden zijn Ga naar margenootb als een schaduwe, ende daer Ga naar margenoot22 en is geen verwachtinge. | |
16HEERE onse Godt, alle dese menichte die wy bereydt hebben, om u een huys te bouwen, den Name uwer heylicheyt, dat is van uwe hant, ende ’t is al uwe. | |
17Ende ick weet, mijn Godt, dat ghy Ga naar margenootc het herte proeft, ende dat ghy een wel-gevallen hebt aen oprechticheden. Ick hebbe in oprechticheyt mijnes herten alle dese dingen vrywillich gegeven, ende ick hebbe nu met vreuchden u volck, dat hier bevonden wort, gesien, dat het sich tegen u vrywillich gedragen heeft. | |
18O HEERE ghy Godt onser vaderen Abrahams, Isaacs, ende Israëls, bewaert dit in der eeuwicheyt, in Ga naar margenoot23 den sin der gedachten des herten uwes volcks: ende richt haer herte tot u. | |
19Ende geeft mijnen sone Salomo een volkomen herte, om te houden uwe gebo- | |
[Folio 198r]
| |
den, uwe getuygenissen, ende uwe insettingen: ende om alles te doen, ende om dit palleys te bouwen, Ga naar margenoot24 ’twelck ick bereydt hebbe. | |
20Daerna seyde David tot de gantsche gemeynte, Lovet nu den HEERE uwen Godt: Doe loofde de gantsche gemeynte den HEERE den Godt harer vaderen, ende sy neychden ’thooft, ende sy boven haer neder Ga naar margenoot25 voor den HEERE, ende voor den Coninck. | |
21Ende sy offerden den HEERE slacht-offeren, oock offerden sy den HEERE brand-offeren des anderen morgens van dien dach, duysent varren, duysent rammen, duysent lammeren, met hare dranck-offeren: ende slacht-offeren in menichte voor gantsch Israël. | |
22Ende sy aten ende droncken des selven daegs voor het aengesichte des HEEREN met groote vreuchde: Ende sy maeckten Salomo den sone Davids Ga naar margenoot26 ten anderen male Coninck, ende sy salfden [hem] den Ga naar margenoot27 HEERE, tot Voorganger, ende Zadok Ga naar margenoot28 tot Priester. | |
23Also satt Salomo Ga naar margenoot29 op den throon des HEEREN, als Coninck in sijnes vaders Davids plaetse, ende hy was voorspoedich: ende gantsch Israël, hoorde nae hem. | |
24Ende alle de Vorsten, ende helden, ja oock alle de sonen des Conincks Davids, gaven de hant, Ga naar margenoot30 dat sy onder den Coninck Salomo zijn souden. | |
25Ende de HEERE maeckte Salomo groot ten hoochsten voor de oogen van gantsch Israël: ende hy gaf aen hem Ga naar margenoot31 een Conincklicke Majesteyt, sodanige aen geenen Ga naar margenoot32 Coninck van Israël voor hem geweest en is. | |
26So heeft dan David de sone Isai geregeert over gantsch Israël. | |
27De dagen nu die hy geregeert heeft over Israël, zijn Ga naar margenootd veertich jaer: Te Ga naar margenoote Hebron regeerde hy seven jaren, ende te Ierusalem regeerde hy drye-en-dertich. | |
28Ende hy sterf in goeden Ga naar margenoot33 ouderdom, sat van dagen, rijckdom, ende eere: Ende sijn sone Salomo regeerde in sijn plaetse. | |
29De geschiedenissen nu des Conincks Davids, de eerste ende de laetste, siet die zijn geschreven Ga naar margenoot34 in de Ga naar margenoot35 geschiedenissen Samuëls des Sienders, ende in de Ga naar margenoot35 geschiedenissen des Propheten Nathans, ende in de Ga naar margenoot35 geschiedenissen Gads des Sienders: | |
30Ga naar margenoot36 Met al sijn Coninckrijcke, ende sijne macht, ende Ga naar margenoot37 de tyden die over hem verloopen zijn, ende over Israël, ende over alle de Coninckrijcken der landen. | |
FINIS |
|