Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdIoas regeert vroomelick, soo lange als Iojada leefde, vers 1, etc. hy stelt order, dat de Tempel vermaeckt worde, 4. hy keert Hazaël van Ierusalem af, hem gevende de schatten des Tempels, 17. hy wort van sijne knechten gedoodt; ende sijn sone Amazia wort Coninck in sijne plaetse, 20. | |
1IN ’t Ga naar margenoota sevende jaer van Ga naar margenoot1 Iehu wert Ga naar margenoot2 Ioas Coninck, ende regeerde veertich jaer te Ierusalem: ende sijner moeder naem was Ga naar margenoot3 Zibia van Ga naar margenoot4 Ber-Seba. | |
2Ende Ioas dede dat recht was in de oogen des HEEREN, alle sijne dagen; Ga naar margenoot5 inde welcke de Priester Iojada hem onderwees. | |
3Alleenlick en werden de hoochten niet wechgenomen: het volck offerde, ende roockte noch op de hoochten. | |
4Ende Ioas seyde tot de Priesteren; Ga naar margenootb Al het gelt Ga naar margenoot6 der geheylichde dingen, dat gebracht sal worden in het Huys des HEEREN, [te weten] het gelt Ga naar margenoot7 des genen die overgaet [tot de Ga naar margenoot8 getelde]; Ga naar margenoot9 het gelt van een yeder Ga naar margenoot10 der persoonen [nae] sijne schattinge, [ende] Ga naar margenoot11 al het gelt, dat in eens yeders herte Ga naar margenoot12 komt, om [dat] te brengen in het Huys des HEEREN; | |
5Sullen de Priesters tot sich nemen een yeder van sijnen bekenden: ende sy sullen de breucken van het Huys Ga naar margenoot13 verbeteren, nae alles, wat daer Ga naar margenoot14 voor breucke bevonden sal worden. | |
6Maer het geschiedde in het drie en twintichste jaer des Conincks Ioas; dat de Priesters de breucken van het Huys niet gebetert en hadden. | |
7Doe riep de Coninck Ioas den Priester Iojada, ende de [andere] Priesteren, ende seyde tot hen; Waerom en betert ghy lieden niet de breucken van het huys? Nu dan Ga naar margenoot15 en neemt geen gelt van uwe bekende, Ga naar margenoot16 dat ghy het soudt geven voor de breucken van het Huys. | |
8Ende de Priesters bewillichden van den volcke geen gelt te nemen, nochte de breucken van het Huys te verbeteren. | |
9Maer de Priester Iojada Ga naar margenoot17 nam eene kiste, ende boorde een gat in haer Ga naar margenoot18 decksel, ende settede die by den altaer Ga naar margenoot19 ter rechterhant, als yemant in quam in ’t Huys des HEEREN; ende de Priesters, die den Ga naar margenoot20 dorpel bewaerden, staken daer in al het gelt, dat ten Huyse des HEEREN gebracht wiert. | |
10Het geschiedde nu, als sy sagen, dat veel gelts inde kiste was, dat des Conincks Ga naar margenoot21 Schrijver met den Hoogen-priester opquam, ende Ga naar margenoot22 bonden ’t t’samen, ende telden het gelt, dat inden Huyse des HEEREN gevonden wiert. | |
11Ende sy gaven het gelt wel gewogen in handen der Ga naar margenoot23 Versorgers van dat werck, die bestelt waren over het Huys des HEEREN: ende sy besteedden ’t uyt aen de Ga naar margenoot24 Timmer-lieden, ende aen de Bouw-lieden, die het Huys des HEEREN vermaeckten. | |
12Ende aen de Ga naar margenoot25 Metselaren, ende aen de Steenhouwers, ende om hout, ende Ga naar margenoot26 gehouwene steenen te koopen, om de breucken van het Huys des HEEREN te verbeteren: ende voor al dat Ga naar margenoot27 uytgegeven wert voor het Huys, om [dat] te beteren. | |
13Even-wel Ga naar margenoot28 en werden niet gemaeckt voor het Huys des HEEREN Ga naar margenoot29 silvere schalen, gaffelen, spreng-bec- | |
[Folio 177r]
| |
kens, trompetten, [noch] eenich gouden vat, ofte silveren vat, van het gelt, dat ten Huyse des HEEREN gebracht wert. | |
14Maer sy gaven dat den genen, die het werck deden: ende sy beterden daermede het Huys des HEEREN. | |
15Daertoe Ga naar margenoot30 en eyschtense geene rekeninge vande mannen, dien sy dat gelt in hare handen gaven, om den genen die het werck deden te geven: want sy handelden Ga naar margenoot31 trouwelick. | |
16Het gelt van schult-offer, ende het gelt van sond-offeren wert ten Huyse des HEEREN niet gebracht: het was voor den Priesteren. | |
17Ga naar margenoot32 Ga naar margenootc Doe trock Hazaël de Coninck van Syrien op, ende krijchde tegen Ga naar margenoot33 Gath, ende namse in: Ga naar margenootd daerna Ga naar margenoot34 stelde Hazaël sijn aengesichte, om tegen Ierusalem op te trecken. | |
18Ga naar margenoote Maer Ioas de Coninck van Iuda nam alle de geheylichde dingen, die Iosaphat, ende Ioram, ende Ahazia sijne vaderen, de Coningen van Iuda geheylicht hadden, ende sijne Ga naar margenoot35 geheylichde dingen, ende al het gout, dat gevonden wert inde schatten van het Huys des HEEREN, ende van het huys des Conincks, ende sonde ’t tot Hazaël den Coninck van Syrien: doe trock hy op van Ierusalem. | |
19Het overige nu der geschiedenissen van Ioas, ende al dat hy gedaen heeft, is dat niet geschreven in het boeck der Chroniken der Coningen van Iuda? | |
20Ga naar margenootf Ende sijne knechten stonden op, ende maeckten eene verbintenisse, ende sloegen Ioas Ga naar margenoot36 in het huys Millo, dat afgaet nae Ga naar margenoot37 Silla: | |
21Want Ga naar margenoot38 Iozacar de sone van Ga naar margenoot39 Simeath, ende Ga naar margenoot40 Iozabad de sone van Ga naar margenoot41 Somer, sijne knechten, sloegen hem, dat hy sterf; ende sy begroeven hem met sijne vaderen inde Ga naar margenoot42 stadt Davids: ende Amazia sijn soon wert Coninck in sijne plaetse. |
|