Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdSamuel salft Saul tot eenen Coninck over Israël, vers 1, etc. Ende hy voorseyt hem, wat hem op den wech ontmoeten soude, 2. Saul propheteert onder de Propheten, 10. hy komt tot sijnen oom, 14. Den welcken hy seyt, wat Samuel van de Eselinnen geseyt hadde, maer hy verswijgt de sake des Coninck-rijcks, 16. Samuel vergadert het volck te Mizpa, 17. Daer stelt hy haer hare ondanckbaerheyt voor oogen, 18. Saul wort door het lot verklaert Coninck over Israël, doch hy versteeckt hem, 21. sijn gedaente, 23. Saul stelt sich voor al het volck, ’t welck hem met juychen ontfangt, 24. Samuel schrijft het recht des Conincks in een boeck, 25. Na dat dit alles verrichtt was, gaet Saul nae zijn huys te Gibea, 26. Eenige verachten Saul, ’t welck hy sich niet aen en treckt, 27. | |
1DOe nam Samuel een Ga naar margenoot1 oly-kruycke, ende Ga naar margenoot2 gootse uyt op sijn hooft, ende Ga naar margenoot3 kuste hem: ende seyde: Ist niet [alsoo] dat de HEERE u Ga naar margenoota tot eenen Voorganger Ga naar margenoot4 over sijn erfdeel gesalft heeft? | |
2Als ghy heden van my gaet, so sult ghy twee mannen vinden by het Ga naar margenoot5 graf Rachels, aen de lantpale Benjamins te Ga naar margenoot6 Zelzah: die sullen tot u seggen, De eselinnen zijn gevonden, die ghy zijt gaen soecken, ende siet, uw’ vader heeft de saken der eselinnen verlaten, ende hy is bekommert voor ulieden, seggende, Wat sal ick om mijnen sone doen? | |
3Als ghy u van daer ende voorder aen begeeft, ende sult komen tot aen Ga naar margenoot7 Elon Thabor, daer sullen u drye mannen vinden, opgaende tot Godt nae Ga naar margenoot8 Beth-el: een, dragende drye bocxkens, ende een, dragende drye bollen broots, ende een, dragende een flessche wijns. | |
4Ende Ga naar margenootb sy sullen u Ga naar margenoot9 nae [uwen] welstant vragen; ende sy sullen u twee brooden geven, die sult ghy van haer hant nemen. | |
5Daer na sult ghy komen Ga naar margenoot10 op den heuvel Godes, daer der Philistijnen Ga naar margenoot11 besettingen zijn: ende ’t sal geschieden, als ghy aldaer in de stadt komt, so sult ghy ontmoeten eenen Ga naar margenoot12 hoop Propheten, Ga naar margenootc van der hoochte afkomende, ende voor hare aengesichten Ga naar margenoot13 luyten ende Ga naar margenoot13 trommelen, ende Ga naar margenoot13 pijpen, ende Ga naar margenoot13 harpen, ende sy sullen Ga naar margenoot14 propheteren Ga naar margenootd. | |
6Ende de Geest des HEEREN sal veerdich worden over u, ende Ga naar margenoot15 ghy sult met hen propheteren: ende Ga naar margenoot16 ghy sult in eenen anderen man verandert worden. | |
7Ende ’t sal geschieden, als u dese teeckenen sullen komen, Ga naar margenoot17 doet ghy wat uwe hant vinden sal, want Godt sal met u zijn. | |
8Ghy nu sult voor mijn aengesichte afgaen Ga naar margenoot18 nae Gilgal, ende siet, Ick sal tot u afkomen, om brantofferen te offeren, Ga naar margenoot19 om te offeren offerhanden der dancksegginge: seven dagen sult ghy [daer] beyden, tot dat Ga naar margenoote ick tot u kome, ende u bekent make, wat ghy doen sult. | |
[Folio 129r]
| |
anderde hem Godt het herte [in] een ander: ende alle die teeckenen quamen ten selven dage. | |
10Doe Ga naar margenoot21 sy daer Ga naar margenootf aen den heuvel quamen, siet, so [quam] hem een hoop Ga naar margenoot22 Propheten te gemoete: ende de Geest des HEEREN wert veerdich over hem, ende hy propheteerde in het midden van hen. | |
11Ende ’t geschiedde, als een yegelick die hem Ga naar margenoot23 van te vooren gekent hadde, sach, dat hy, siet, propheteerde met de Propheten, so seyde ’t volck, Ga naar margenoot24 een yeder tot sijn metgeselle, Wat is dit, dat den sone Kis geschiet is? Is Saul oock onder de Propheten? | |
12Doe antwoordde Ga naar margenoot25 een man van daer, ende seyde, Ga naar margenoot26 Wie Ga naar margenootg is doch haren vader? daerom ist tot een spreeckwoort geworden, Ga naar margenoot27 Is Saul Ga naar margenooth oock onder de Propheten? | |
14Ende Sauls oom seyde tot hem, ende tot sijnen jongen, Waer zijt ghylieden henen gegaen? hy nu seyde, Om de eselinnen te soecken: doe wy sagen datser niet en waren, so quamen wy tot Samuel. | |
15Doe seyde Sauls oom: Geeft my doch te kennen, wat heeft Samuel ulieden geseyt? | |
16Saul nu seyde tot sijnen oom, Hy heeft ons Ga naar margenoot29 voor seker te kennen gegeven, dat de eselinnen gevonden waren: maer de sake des Coninckrijcx, daer van Samuel geseyt hadde, Ga naar margenoot30 en gaf hy hem niet te kennen. | |
18Ende hy seyde tot de kinderen Israëls, Alsoo heeft de HEERE de Godt Israels gesproken, Ick hebbe Israël uyt Egypten opgebracht: ende ick hebbe ulieden van de hant der Egyptenaren geredt, ende van de hant aller Coninckrijcken, die u onderdruckten. | |
19Ga naar margenooti Maer ghylieden hebt heden uwen Godt verworpen, die u uyt al uwe Ga naar margenoot32 elenden ende uwe nooden verlost heeft, ende hebt Ga naar margenoot33 tot hem geseyt, Sett eenen Koninck over ons: Ga naar margenootk nu dan, stelt u voor het aengesichte des HEEREN nae uwe stammen, ende Ga naar margenoot34 nae uwe duysenden. | |
20Doe nu Samuel alle de stammen Israëls Ga naar margenoot35 hadde doen naederen, Ga naar margenootl so is de stamme Benjamins Ga naar margenoot36 geraeckt. | |
21Doe hy de stamme Benjamins dede aenkomen nae hare geslachten, so wert het geslachte van Matri geraeckt: ende Saul de sone Kis wert geraeckt, ende sy sochten hem, maer hy en wiert niet gevonden. | |
22Doe vraegden sy voorder den HEERE, of die man noch derwaerts komen soude? de HEERE dan seyde, Siet hy heeft hem tusschen de Ga naar margenoot37 vaten versteken. | |
23Sy nu liepen, ende namen hem van daer, ende hy stelde sich in ’t midden des volcks: ende Ga naar margenootm hy was hooger dan al het volck, van sijne schouder ende opwaerts. | |
24Doe seyde Samuel tot den gantsche volcke: Siet ghy, wien de HEERE verkoren heeft? want gelijck hy en isser niemant onder den gantschen volcke: doe juychte Ga naar margenoot38 ’t gantsche volck, ende seyden, De Ga naar margenoot39 Coninck leve. | |
25Samuel nu sprack tot den volcke Ga naar margenoot40 het recht des Coninckrijckx, ende schreef het Ga naar margenoot41 in een boeck, ende leyde het Ga naar margenoot42 voor het aengesichte des HEEREN: Doe liet Samuel ’t gantsche volck gaen, elck nae sijn huys. | |
26Ende Saul ginck oock nae sijn huys te Gibea, ende Ga naar margenootn [van] het heyr gingen met hem, welcker herte Godt geroert hadde. | |
27Doch Ga naar margenoot43 de kinderen Belials seyden, Wat soude ons dese verlossen? Ga naar margenooto ende sy verachtten hem, ende en brachten hem Ga naar margenootp Ga naar margenoot44 geen geschenck: doch hy was Ga naar margenoot45 als doof. |
|