Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdAaron ende sijne sonen worden tot het Hooge-Priester-ampt verordineert, vers 1, etc. hare heylige kleederen, 2. De Ephod, 6. konstelicken riem, 8. Twee Sardonix-steenen, op welcke de namen der sonen Israëls gegraveert waren, 9. De borst-lap met twaelf steenen daer in, op welcken de namen der twaelf sonen Israëls gegraveert waren, 15. Gouden ketens aende borst-lap, 22. Item, goudene ringen daer aen, 23. De Urim ende Thummim, 30. Mantel des Ephods, 31. De goudene plate, daer in gegraveert stont: De Heylicheyt des Heeren, 36. De rock vol oogen, de hoet, de gordel: rocken der sonen Aarons, hare riemen, ende mutsen, ende hare linnen onder-broecken, etc. 39. Dese kleederen mosten Aaron ende sijne sonen aentrecken, als sy in ’t heylige dienen souden, 41. | |
1DAerna Ga naar margenoot1 sult ghy uwen broeder Aaron ende sijne sonen met hem tot u doen naederen uyt het midden der kinderen Israëls, om my het Priester-ampt te bedienen: Ga naar margenoota namelick Aaron, Nadab, ende Abihu, Eleazar ende Ithamar de sonen Aarons. | |
2Ende ghy sult uwen broeder Aaron Ga naar margenoot2 heylige kleederen maken: tot heerlickheyt ende tot cieraet. | |
3Ghy sult oock spreken tot alle die Ga naar margenoot3 wijs van herten zijn, dien ick met den geest der wijsheyt vervult hebbe: dat sy Aaron kleederen maken om hem te heyligen, dat hy my het Priester-ampt bediene. | |
4Dit nu zijn de kleederen die sy maken sullen, Eenen borst-lap ende eenen Ga naar margenoot4 Ephod, ende eenen Ga naar margenoot5 mantel, ende eenen rock vol Ga naar margenoot6 oogskens, eenen Ga naar margenoot7 hoet, ende gordel: Ga naar margenoot8 sy sullen dan uwen broeder Aaron heylige kleederen maken, ende sijnen sonen, om my het Priester-ampt te bedienen. | |
5Ga naar margenoot8 Sy sullen oock Ga naar margenoot9 dat gout, ende hemels-blaeuw, ende purper, ende scharlaken, ende fijn linnen nemen. | |
[Folio 40r]
| |
Ga naar margenoot10 gout, hemels-blaeuw, ende purper, scharlaken, ende fijn getweernt linnen, van het alderkonstelicxte werck. | |
7Hy sal twee te samen voegende schouder-banden hebben aen sijn beyde eynden, daer mede hy t’ samen gevoegt sal worden. | |
8Ende Ga naar margenoot11 de konstelicke-riem sijns Ephods die op hem is, sal zijn gelijck sijn werck, van Ga naar margenoot12 het selve, van gout, hemels-blaeuw ende purper, ende scharlaken, ende fijn getweernt linnen. | |
9Ende ghy sult twee Sardonix-steenen nemen, ende de namen der sonen Israëls daer op graveren. | |
10Sesse van hare namen op eenen steen, ende de ses overige namen op den anderen steen, nae hare geboorten: | |
11Nae steen-snijders werck, Ga naar margenoot13 gelijck men de segelen graveert, sult ghy dese twee steenen graveren, met de namen der sonen Israëls: ghy sultse maken datse omvatt zijn in goudene Ga naar margenoot14 kaskens. | |
12Ende ghy sult de twee steenen aen de schouder-banden des Ephods setten, zijnde steenen Ga naar margenoot15 ter gedachtenisse voor de kinderen Israëls: ende Aaron sal hare namen op sijne beyde schouderen dragen Ga naar margenoot15 ter gedachtenisse voor het aengesichte des HEEREN. | |
13Ghy sult oock goudene kaskens maken. | |
14Ende twee ketenkens van louteren goude; Ga naar margenoot16 gelijck-eyndigende sult ghyse maken, Ga naar margenoot17 gedraeyt werck: ende de gedraeyde ketenkens sult ghy aen de kaskens hechten. | |
15Ga naar margenootc Ghy sult oock Ga naar margenoot18 eenen borst-lap des gerichtes maken, van het alderkonstelicxte werck, gelijck het werck des Ephods sult ghy hem maken: van gout, hemels-blaeuw, ende purper, ende scharlaken, ende van fijn getweernt linnen sult ghy hem maken: | |
16Vierkantich sal hy zijn, [ende] verdobbelt: een spanne sal sijn lengte zijn, ende een spanne sijn breette. | |
17Ende ghy sult vervullende steenen daer in vullen, vier rijgen steenen: Ga naar margenoot19 eene rijge van een Ga naar margenoot20 Sardis, een Topaz, ende een Carbonckel, dit is d’ eerste rijge. | |
18Ende de tweede rijge, van een Smaragd, een Saphir, ende een Diamant. | |
19Ende de derde rijge, een Hyacinth, Agaet, ende Amethist. | |
20Ende de vierde rijge van een Turkois, ende een Sardonix, ende een Iaspis: sy sullen met goude ingevatt zijn Ga naar margenoot21 in hare vullingen. | |
21Ende dese steenen sullen zijn met de twaelf namen der sonen Israëls, met hare namen: sy sullen als segelen gegraveert worden, elck met sijnen name, voor de twaelf stammen sullen sy zijn. | |
22Ghy sult oock aen den borst-lap gelijck-eyndigende ketenkens van gedraeyt werck uyt louteren goude maken. | |
23Ghy sult oock aen den borst-lap twee goudene ringen maken: ende ghy sult de twee ringen aen de twee eynden des borst-laps setten. | |
24Dan sult ghy de twee gedraeyde goudene [ketenkens] in de twee ringen doen, aen de eynden des borst-laps. | |
25Maer de twee eynden Ga naar margenoot22 der twee gedraeyder [ketenkens] sult ghy aen die twee kaskens doen: ende ghy sultse setten aen de schouder-banden des Ephods, recht op de voorste Ga naar margenoot23 zyde van dien. | |
26Ghy sult noch twee goudene ringen maken, ende sultse aen de twee eynden des borst-laps setten: inwendich aen sijnen Ga naar margenoot24 rant, die aen de zijde des Ephods zijn sal. | |
27Noch sult ghy twee goudene ringen maken, die ghy setten sult aen de twee schouder-banden des Ephods, beneden, aen de voorste zijde, tegen over sijne Ga naar margenoot25 voege, boven den konstelicken riem des Ephods. | |
28Ende sy sullen den borst-lap met sijne ringen aende ringen des Ephods opwaerts binden met een hemels-blaeuw snoer, dat hy op den konstelicken riem des Ephods zy: ende de borst-lap en sal van den Ephod niet afgescheyden worden. | |
29Also sal Aaron de namen der sonen Israëls dragen aen den borst-lap des gerichtes, op sijn herte, als hy in ’t heylige sal gaen: ter gedachtenisse voor ’t aengesichte des HEEREN geduerichlick. | |
30Ghy sult oock in den borst-lap des gerichtes Ga naar margenoot26 de Urim ende de Thummim setten, dat sy op het herte Aarons zijn, als hy voor het aengesichte des HEEREN ingaen sal: Also sal Aaron dat gerichte der kinderen Israëls geduerichlick op sijn herte dragen, voor het aengesichte des HEEREN. | |
31Ghy sult oock Ga naar margenootd den Ga naar margenoot27 mantel des Ephods geheel van hemels-blaeuw maken. | |
32Ende het Ga naar margenoot28 hooft-gat des selven sal in ’t midden daer van zijn: dit gat sal eenen boort rondom hebben van geweven werck, als het gat eenes pansiers sal het daer aen zijn, dat Ga naar margenoot29 het niet gescheurt en worde. | |
33Ende aen sijne zoomen sult ghy granaet-appelen maken van hemels-blaeuw, ende van purper, ende van scharlaken, aen sijne zoomen rondom: ende goudene schellekens rondom Ga naar margenoot30 tusschen de selve. | |
34Dat een gouden schelleken, daer na een granaet-appel zy, [wederom] een gouden schelleken, ende een granaet-appel: aen de zoomen des mantels rondom. | |
35Ende Aaron sal den selven aen hebben om te dienen: op dat Ga naar margenoot31 sijn geluyt gehoort worde, als hy in ’t heylige voor het aengesichte des HEEREN ingaet, ende als hy uytgaet, op Ga naar margenoot32 dat hy niet en sterve. | |
36Voorder sult ghy Ga naar margenoote een Ga naar margenoot33 Plate maken van louteren goude, ende ghy sult daer in graveren Ga naar margenoot34 gelijck men de segelen graveert, Ga naar margenoot35 DE HEYLICHEYT DES HEEREN. | |
37Ende ghy sult de selve aenhechten met een hemels-blaeuw snoer, also dat sy aen Ga naar margenoot36 den hoet zy, aen de voorste zijde des hoets sal sy zijn. | |
38Ende zy sal op het voorhooft Aarons zijn, Ga naar margenoot37 op dat Aaron Ga naar margenoot38 drage de ongerechticheyt der heyliger dingen, welcke de kinderen Israëls sullen geheyligt hebben, in alle gaven harer geheylichder dingen, ende sy sal Ga naar margenoot39 geduerichlick aen sijn voorhooft zijn, om haerlieden voor het aengesichte des HEEREN aengenaem te maken. | |
39Ghy sult oock Ga naar margenootf eenen rock vol oogskens maken, van fijn linnen, ghy sult oock den hoet van fijn linnen maken: maer den gordel sult ghy van geborduert werck maken. | |
[Folio 40v]
| |
len maken: oock sult ghy hen Ga naar margenoot41 mutsen maken, tot heerlicheyt ende cieraet. | |
41Ende ghy sult de selve uwen broeder Aaron, ende Ga naar margenoot42 oock sijne sonen aentrecken: ende ghy Ga naar margenoot43 sultse salven, ende Ga naar margenoot44 hare hant vullen, ende haer heyligen, dat sy my het Priester-ampt bedienen. | |
42Maeckt haer oock linnen onder-broecken, om het vleesch der schaemte te bedecken: sy sullen sijn van de lendenen tot de dijen. | |
43Ga naar margenoot45 Aaron nu ende sijne sonen sullen die aen hebben, als sy in de Tente der t’ samenkomste gaen, ofte als sy tot den Altaer treden sullen, om in het heylige te dienen, op dat sy geene Ga naar margenoot46 ongerechticheyt en dragen, ende sterven: [Dit] sal een eeuwige insettinge zijn, hem, ende sijnen zade na hem. |
|