Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdDe coperen altaer ten brant-offer, met sijn gereetschap, vers 1, etc. Voor-hof des Tabernakels, 9. De mate des hofs, 18. Olye tot de lampen des luchters, die de Priester alle dage aenstack, 20. | |
1GHy sult oock eenen Ga naar margenoota ALTAER maken van Sittim-hout, vijf ellen sal de lengte zijn, ende vijf ellen de breette Ga naar margenoot1 (vier-cantich sal desen altaer zijn) ende drie ellen sijne hoochte. | |
2Ende ghy sult sijne Ga naar margenoot2 hoornen maken op sijne vier hoecken, Ga naar margenoot3 uyt hem sullen sijne hoornen zijn, ende Ga naar margenoot4 ghy sult hem met koper overtrecken. | |
3Ghy sult hem oock potten maken, om sijn assche t’ontfangen, oock sijn Ga naar margenoot5 schoefelen, ende sijn Ga naar margenoot6 bespreng-beckens, ende sijn Ga naar margenoot7 crauwelen, ende sijn kool-pannen: Ga naar margenoot8 alle sijn gereetschap sult ghy van koper maken. | |
4Ghy sult hem Ga naar margenoot9 eenen rooster maken van koperen net-werck: ende ghy sult aen dat net vier koperen ringen maken aen sijne vier eynden. | |
5Ende ghy sult het onder den ommeloop des Altaers van beneden op-leggen: also dat het net tot het midden des Altaers zy. | |
6Ghy sult oock hant-boomen maken tot den Altaer, hant-boomen van Sittim-hout: ende ghy sultse met koper overtrecken. | |
7Ende de hant-boomen sullen in de ringen gedaen worden, also dat de hant-boomen zijn aen beyde zijden des Altaers, alsmen hem draecht. | |
8Ghy sult hem hol van plancken maken: gelijck als Ga naar margenoot10 Hy u op den berch gewesen heeft, alsoo sullen Ga naar margenoot11 sy doen. | |
9Ga naar margenootb Ghy sult oock Ga naar margenoot12 den voor-hof des Tabernakels maken: Aen den suyd-hoeck suydwaerts, sullen aen den voor-hof behangselen zijn van fijn getweernt linnen, de lengte eener zijde sal hondert ellen ziijn. | |
10Oock sullen Ga naar margenoot13 sijne twintich Ga naar margenoot14 pilaren, ende der selver twintich voeten van koper zijn: de haken deser pilaren ende hare banden, sullen silver zijn. | |
11Alsoo sullen oock aen den Noorder-hoeck in de lengte de behangsels hondert [ellen] lanck zijn: ende sijne twintich pilaren, ende der selver twintich voeten, van koper: de haken der pilaren, ende de banden der selver sullen silver zijn. | |
12Ende in de breette des voorhofs aen Ga naar margenoot15 den Westerhoeck, sullen behangselen zijn van vijftich ellen: hare pilaren tiene, ende der selver voeten tiene. | |
13Van gelijcke sal de breette des voorhofs aen den ooster-hoeck oostwaerts van vijftich ellen zijn. | |
14Also datter vijftien ellen der behangselen op [d’ eene] Ga naar margenoot16 zijde zijn, hare pilaren drye, ende hare voeten drye. | |
15Ende vijftien [ellen] der behangselen aen d’ ander zijde: hare pilaren drye, ende hare voeten drye. | |
16In de poorte nu des voorhofs sal een decksel zijn van twintich ellen, hemels-blaeuw ende purper, ende scharlaken, ende fijn getweernt linnen, geborduert-werck: hare pilaren viere, ende hare voeten viere. | |
17Alle de pilaren des voorhofs sullen rondom met silveren banden besett zijn: hare haken sullen silveren zijn: maer hare voeten sullen koperen zijn. | |
18De lengte des voorhofs sal hondert ellen zijn, ende de breette Ga naar margenoot17 doorgaens vijftich, ende de hoochte Ga naar margenoot18 vijf ellen, van fijn getweernt linnen: maer Ga naar margenoot19 hare voeten sullen koperen zijn. | |
19Aengaende al de gereetschap des Tabernakels in al des selven dienst, ja alle sijne Ga naar margenoot20 pinnen, ende alle de pinnen des voorhofs, sullen koperen zijn. | |
20Ga naar margenootc Ghy nu sult den kinderen Israëls gebieden datse tot u Ga naar margenoot21 brengen reyne olye van olijven, gestooten Ga naar margenoot22 tot den luchter: datmen geduerichlick de lampen aensteke. | |
21In de Tente der t’ samen-komste van buyten den voorhanck, die voor Ga naar margenoot23 ’t getuychenisse is, salse Aaron ende sijne sonen toerichten, van den avont tot den morgen, voor het aengesichte des HEEREN: Dit sal een eeuwige insettinge zijn voor hare geslachten van wegen de kinderen Israëls. |
|