Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdGodt beveelt Mose den Tabernakel te maken van tien gordijnen, vers 1, etc. Ende een tente daer over van elf gordijnen van geyten hayr, van rams-vellen, ende een decksel van dasse-vellen, 7. De Tabernakel moeste zijn van Sittim-hout, 15. De voeten van silver, 19. De rychelen van Sittim-hout, 26. De voorhanck van konstelick werck tusschen het heylige, ende het heylige der heyligen, 31. Het decksel aen de deure der Tente, 36. | |
1DEn Ga naar margenoota Ga naar margenoot1 Tabernakel nu sult ghy maken van tien gordijnen: van fijn getweernt linnen, ende hemels-blaeuw, ende purper, ende Ga naar margenoot2 scharlaken [met] Cherubim van Ga naar margenoot3 het alderkonstelicxte werck sult ghyse maken. | |
2De lengte van eene gordijne sal van achtentwintich ellen zijn, ende de breette eener gordijne van vier ellen: alle dese gordijnen sullen eene mate hebben. | |
3Daer sullen vijf gordijnen t’ samen gevoecht zijn, Ga naar margenoot4 d’ eene aen d’ andere: wederom sullender vijf gordijnen t’ samen gevoecht zijn, d’ eene aen d’andere. | |
4Ende ghy sult hemels-blaeuwe strick-litskens maken aen der eener gordijnen Ga naar margenoot5 kant, aen het uyterste, in de t’ samenvoeginge: alsoo sult ghy oock doen aen den uytersten kant der gordijne aen de Ga naar margenoot6 tweede t’ samen-voegende. | |
5Vijftich strick-litskens sult ghy aen d’ eene gordijne maken, ende vijftich strick-litskens sult ghy maken aen ’t uyterste der gordijne, dat aen de tweede t’ samen-voegende is: dese strick-litskens sullen ’t een aen het andere t’ samen vatten. | |
6Ghy sult oock vijftich goudene haecxkens maken, ende sult de gordijnen t’samen voegen, d’ eene aen d’ andere, met dese haecxkens, op dat het een Tabernakel zy. | |
7Oock sult ghy Ga naar margenoot7 Ga naar margenootb gordijnen uyt geyten [hayr] maken Ga naar margenoot8 tot een tente over den Tabernakel: van elf gordijnen sult ghy die maken. | |
8De lengte Ga naar margenoot9 eener gordijne sal Ga naar margenoot10 dertich ellen zijn, ende de breette eener gordijne vier ellen: dese elf gordijnen sullen eene mate hebben. | |
9Ende ghy sult vijve deser gordijnen aen malkanderen bysonder Ga naar margenoot11 voegen, ende sesse deser gordijnen bysonder: ende de seste deser gordijnen sult ghy Ga naar margenoot12 dobbel maken, Ga naar margenoot13 recht voor op de Tente. | |
10Ende ghy sult vijftich strick-litskens maken Ga naar margenoot14 aen den kant van d’ eene gordijne, ’t uyterste in de t’ samen-voeginge, ende vijftich strick-litskens aen den kant van de gordijne die de tweede t’ samen-voegende [is]. | |
11Ghy sult oock vijftich koperen haecxkens maken, ende ghy sult de haecxkens in de strick-litskens doen, ende ghy sult de tente tsamen voegen, datse eene zy. | |
12Het overige nu dat overschiet aen de gordijnen der tente, de helft Ga naar margenoot15 der gordijne die over-schiet, sal overhangen, Ga naar margenoot16 aen de achterste deelen des Tabernakels. | |
13Ende een elle van dese, ende een elle van gene zyde van ’t gene dat overich zijn sal aen de lengte der gordijnen der tente, sal overhangen aen de zyden des Tabernakels, aen dese, ende aen gene [zyde], om dien te bedecken. | |
14Ghy sult oock de Tente Ga naar margenoot17 een decksel maken van root-geverwde rams-vellen: Ga naar margenootc ende daer over Ga naar margenoot17 een decksel van Ga naar margenoot18 dasse-vellen. | |
15Ghy sult oock tot den Tabernakel staende berderen maken, van Sittim-hout. | |
16De lengte van een bert sal tien ellen zijn: ende een elle, ende eene halve elle sal de breette van elck bert zijn. | |
17Twee Ga naar margenoot19 houw-vasten sal een bert hebben, als sporten Ga naar margenoot20 in een leeder gesett, Ga naar margenoot21 d’ een nevens d’ ander: alsoo sult ghy ’t met alle de berderen des Tabernakels maken. | |
18Ende de berderen tot den Tabernakel sult ghy [aldus] maken: Twintich berderen nae de suydt-zyde suyd-waerts. | |
19Ghy sult oock veertich silveren Ga naar margenoot22 voeten maken onder de twintich berderen: twee voeten onder een bert, aen sijne twee houw-vasten, ende twee voeten onder een ander bert, aen sijne twee houw-vasten. | |
20Daer sullen oock twintich Ga naar margenoot23 berderen zijn aen d’ander Ga naar margenoot24 zyde des Tabernakels, aen den noorder hoeck. | |
21Met hare veertich silveren voeten: twee voeten onder een bert, ende twee voeten onder een ander bert. | |
22Doch aen de zyden des Tabernakels Ga naar margenoot25 tegen ’t westen sult ghy Ga naar margenoot26 ses berderen maken. | |
23Oock sult ghy twee berderen maken tot de hoeck-berderen des Tabernakels, aen de beyde zyden. | |
24Ende sy sullen van beneden [als] Ga naar margenoot27 tweelingen t’ samen gevoegt zijn, sy sullen oock Ga naar margenoot28 [als] tweelingen aen ’t oppereynde des selven t’ samen gevoegt zijn, met eenen rinck: alsoo sal ’t met de twee [berderen] zijn, tot twee hoeck-berderen sullense zijn. | |
25Alsoo sullen de acht berderen zijn met hare silveren voeten, zijnde sestien voeten: twee voeten onder een bert, wederom twee voeten onder een bert. | |
26Ghy sult oock Ga naar margenoot29 rychelen maken van Sittim-hout: vyve aen de berderen der eener zijde des Tabernakels: | |
27Ende vijf rychelen aen de berderen der andere zijde des Tabernakels: als oock vijf rychelen aen de berderen der zijde des Tabernakels, Ga naar margenoot30 aen de beyde zijden westwaerts. | |
28Ende de middelste rychel sal midden aen de berderen zijn, door-schietende van ’t een eynde tot het ander eynde. | |
29Ende ghy sult de berderen met goude overtrecken, ende hare ringen Ga naar margenoot31 (de plaetsen voor de rychelen) sult ghy van goude maken: de rychelen sult ghy oock met goude overtrecken. | |
30Ga naar margenoot32 Ga naar margenootd Dan sult ghy den Tabernakel oprichten nae sijne wijse, die u op den berch getoont is. | |
31Daerna sult ghy Ga naar margenoot33 eenen Ga naar margenoote voor-hanck maken, van hemels-blaeuw, ende purper, ende scharlaken, ende fijn getweernt linnen: van het alder konstelicxte werck Ga naar margenoot34 sal men-se maken met Ga naar margenoot35 Cherubim. | |
32Ende sult hem Ga naar margenoot36 hangen Ga naar margenoot37 aen vier pilaren van Sittim [hout], met goude over-togen, hare haken sullen van goude zijn: [staende] op vier silveren voeten. | |
33Ende ghy sult den voor-hanck Ga naar margenoot38 onder de haecxkens hangen, ende ghy sult Ga naar margenoot39 de Arke der getuychenisse aldaer binnen den voor-hanck brengen: ende Ga naar margenoot40 dese voor-hanck sal u lieden een scheydinge maken tusschen Ga naar margenoot41 het heylighe, ende tusschen Ga naar margenoot42 het heylige der heyligen. | |
[Folio 39v]
| |
34Ende ghy sult het Versoen-decksel setten op de Arke der getuychenisse in het heylige der heyligen. | |
35Ga naar margenoot43 De Tafel nu sult ghy setten Ga naar margenoot44 buyten den voor-hanck, ende den Candelaer tegen de tafel over, aen d’ eene zijde des Tabernakels, suydwaerts: maer de tafel sult ghy setten aen de noord-zijde. | |
36Ga naar margenootf Ghy sult oock aen de deure der Tente Ga naar margenoot45 een decksel maken, van hemels-blaeuw, ende purper, ende scharlaken, ende fijn getweernt linnen, geborduert werck. | |
37Ende ghy sult tot dit decksel vijf pilaren van Sittim [hout] maken, ende Ga naar margenoot46 die met gout over-trecken, hare haken sullen van gout zijn: ende ghy sult haer vijf koperen voeten gieten. |
|