Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdDe Heere heet Mose een gewillich hef-offer opnemen, om een heylichdom te maken, vers 1, etc. Godt geeft hem bevel hoe, ende waer van hy de Arke maken sal, 10. Als oock het versoen-decksel, met de Cherubim, 17. De tafel tot de toon-brooden, ende andere hare gereetschap, 23. Den goudenen Candelaer, met sijn toe-behooren, 31. Alles moeste wesen nae het patroon die Mose op den berch gesien hadde, 40. | |
1DOe sprack de HEERE tot Mose, seggende: | |
2Spreeckt tot de kinderen Israëls, dat sy Ga naar margenoot1 voor my Ga naar margenoot2 een hef-offer Ga naar margenoot3 nemen: | |
[Folio 38v]
| |
Ga naar margenoota van alle man diens herte sich vrywillich bewegen sal, sult Ga naar margenoot4 ghylieden mijn hef-offer nemen. | |
3Dit nu is het hef-offer, ’t welck ghy van hen Ga naar margenoot5 nemen sult, gout ende silver, ende koper. | |
4Als oock Ga naar margenoot6 hemels-blaeuw ende purper, ende scharlaken, ende fijn linnen, ende Ga naar margenoot7 geyten [hayr]. | |
5Ende root-gewerwde rams-vellen, ende Ga naar margenoot8 dasse-vellen, ende Ga naar margenoot9 Sittim-hout. | |
6Ga naar margenoot10 Olye tot den luchter, Ga naar margenoot11 speceryen ter salf-olye, ende Ga naar margenoot12 tot rookinge wel-riekende speceryen. | |
7Ga naar margenootb Sardonix-steenen, ende Ga naar margenoot13 vervullende steenen tot den Ga naar margenoot14 Ephod, ende tot den Ga naar margenoot15 borst-lap. | |
9Nae al dat ick u tot een voorbeelt deses Tabernakels, ende een voorbeelt van al des selven gereetschap wijsen sal, even alsoo sult ghy-lieden die maken. | |
10So sullen Ga naar margenoot17 sy een Arke Ga naar margenootc van Sittim hout maken: twee Ga naar margenoot18 ellen ende een halve sal hare lengte zijn: ende anderhalf elle hare breette, ende anderhalf elle hare hoochte. | |
11Ende ghy sultse met louteren goude overtrecken, van binnen ende van buyten sult ghyse over-trecken: ende ghy sult op de selve eenen goudenen Ga naar margenoot19 krans maken rontom henen. | |
12Ende giett voor Ga naar margenoot20 haer vier goudene ringen, ende Ga naar margenoot21 setse aen hare vyer hoecken, also dat twee ringen op d’ eene zijde der selver zijn, ende twee ringen op hare andere zijde. | |
14Ende Ga naar margenoot23 steeckt de hant-boomen in de ringen, die aen de zijde der Arke zijn, Ga naar margenoot24 dat men de Arke daer mede drage. | |
15Ga naar margenootd De draeg-boomen sullen in de ringen der Arke zijn, sy en sullender niet uytgetogen worden. | |
16Daerna Ga naar margenoote sult ghy in de Arke leggen Ga naar margenoot25 ’t getuychenisse dat ick u geven sal. | |
17Ga naar margenootf Ghy sult oock een versoendecksel maken van louteren goude: twee ellen ende een halve sal sijn lengte zijn: ende anderhalve elle sijn breette. | |
18Ga naar margenootg Ghy sult oock twee Cherubim van gout maken: van dichten [goude] sult ghyse maken, Ga naar margenoot26 uyt de beyde eynden des versoendecksels. | |
19Ende maeckt u eenen Cherub uyt het eene eynde aen deser zijde, ende den anderen Cherub uyt het [ander] eynde aen gene zijde: uyt het versoendecksel sult ghylieden de Cherubim maken, uyt de beyde eynden des selven. | |
20Ende de Cherubim sullen hare beyde vleugelen om hooge uytbreyden, Ga naar margenooth bedeckende met hare vleugelen het versoendecksel: ende hare aengesichten sullen tegen over Ga naar margenoot27 malkanderen zijn: de aengesichten der Cherubim sullen nae het versoendecksel zijn. | |
21Ende Ga naar margenooti ghy sult het versoendecksel boven op de Arke setten, Ga naar margenoot28 na dat ghy in de Arke, Ga naar margenoot29 het getuychenisse, dat ick u geven sal, sult geleyt hebben. | |
22Ende Ga naar margenootk aldaer sal ick by u komen, ende ick sal met u spreken van boven het versoendecksel af, van tusschen de twee Cherubim (die op de Arke der getuychenisse zijn sullen) alles wat ick u gebieden sal aen de kinderen Israëls. | |
23Ghy sult oock Ga naar margenoot30 een Tafel maken van Sittim hout: twee ellen sal hare lengte zijn, ende een elle hare breette: ende een elle ende een halve sal hare hoochte zijn. | |
24Ende ghy sultse met louteren goude over-trecken: ghy sult oock eenen goudenen krans daer aen maken, rontomher. | |
25Ghy sult Ga naar margenoot31 daer oock een lijste rondomme aen maken, een hant breet: ende ghy sult eenen goudenen krans rondom de lijste der selver maken. | |
26Oock sult ghy vier goudene ringen daer aen maken: ende ghy sult de ringen setten aen de vier hoecken, die aen de vier voeten der selver zijn sullen. | |
27Tegen over de lijste sullen de ringen zijn, Ga naar margenoot32 tot plaetsen voor de hant-boomen, om de tafel te dragen. | |
28Dese hant-boomen nu sult ghy van Sittim-hout maken, ende ghy sultse met gout overtrecken: ende de tafel sal daer aen gedragen worden. | |
29Ghy sult oock maken Ga naar margenoot33 hare Ga naar margenoot34 schotelen, ende hare Ga naar margenoot35 roock-schalen, ende hare Ga naar margenoot36 plateelen, ende hare Ga naar margenoot37 kroesen (met de welcke Ga naar margenoot38 sy bedeckt sal worden) van louteren goude sult ghyse maken. | |
30Ende ghy sult op dese tafel altijt Ga naar margenoot39 het toon-broot voor mijn aengesichte leggen. | |
31Ga naar margenootl Ghy sult oock eenen Candelaer van louteren goude maken: Ga naar margenoot40 van dicht werck sal dese Candelaer gemaeckt worden, sijn schacht, ende sijne Ga naar margenoot41 rieten: sijn schaelkens, sijn knoopen, ende sijne bloemen Ga naar margenoot42 sullen uyt hem zijn. | |
32Ende ses rieten sullen uyt sijne zijden uyt-gaen: drye rieten des Candelaers uyt sijn eene zijde: ende drye rieten des Candelaers uyt sijn ander zijde. | |
33In het eene riet sullen drye schaelkens zijn, Ga naar margenoot43 [gelijck] Amandel-noten, een knoop ende een bloeme: ende drye schaelkens, [gelijck] Amandel-noten Ga naar margenoot44 in een ander riet, een knoop ende een bloeme; alsoo sullen die ses rieten zijn, die uyt den kandelaer gaen. | |
34Maer Ga naar margenoot45 aen den Candelaer selfs sullen vier schaelkens zijn, [gelijck] Amandel-noten, met sijn knoopen, ende met sijn bloemen. | |
35Ende daer sal een knoop zijn onder twee rieten, uyt den selven Ga naar margenoot46 [uytgaende], oock een knoop onder twee rieten, uyt Ga naar margenoot47 den selven [uytgaende], noch een knoop onder twee rieten uyt den selven [uytgaende]: [Alsoo sal ’t zijn] met de ses rieten, die uyt den Candelaer uytgaen. | |
36Hare knoopen ende hare rieten sullen uyt hem zijn; ’t sal altemael een eenich dicht werck van louter gout zijn. | |
37Ga naar margenoot48 Ghy sult hem oock seven lampen maken, ende men sal sijne lampen Ga naar margenoot49 aensteken, ende doen luchten Ga naar margenoot50 aen sijne zijden. | |
38Sijne snuyters ende sijne blusch-vaten sullen louter gout zijn. | |
[Folio 39r]
| |
40Ga naar margenoot52 Ga naar margenootm Siet dan toe, dat ghy het maeckt nae haren Ga naar margenoot53 voorbeelde, ’t welck u op den berch getoont is. |
|