Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdVan valsch geruchte ende valsche getuygenisse, vers 1, etc. Men moet het recht niet buygen, 2. Men sal sijnen vyant goet doen, 4. De Richters en mogen geen geschenken nemen, 8. noch de vreemdelingen onderdrucken, 9. van het sevende jaer,’t welck een rust-jaer sal zijn, 10. vanden Sabbath-dach, 12. Men sal den name van andere Goden niet noemen, 13. vande drie hooge Feesten des jaers, 14. Men mocht niet offeren met gesuert broot, 18. Godt belooft den volcke dat een Engel voor haer soude gaen, die sy mosten gehoorsamen, 20. Eere der vreemder Goden wort verboden, 23. Godt belooft die te segenen die hem dienen, 25. Dat horselen de vyanden der Israëliten uytstooten souden, 28. De lantpalen van het lant der Israëliten, 31. haer wort verboden een verbont met de Heydenen ofte hare Goden te maken, 32. Ia die en mochten in ’t lant der Israëliten niet woonen. | |
1GHy en sult geen Ga naar margenoot1 valsch geruchte Ga naar margenoot2 op-nemen: ende Ga naar margenoot3 en stelt uwe hant niet by den godtloosen, om een getuyge Ga naar margenoot4 tot gewelt te zijn. | |
2Ghy en sult de Ga naar margenoot5 menichte tot boose saken niet volgen: ende ghy en sult niet spreken in eene twistige sake, dat ghy u neycht nae de menichte, om [het recht] te buygen. | |
3Ga naar margenoota Oock en sult ghy den geringen niet Ga naar margenoot6 voortrecken in sijne twistige sake. | |
4Ga naar margenootb Wanneer ghy uwes vyants osse, ofte sijnen dwalenden esel ontmoett, ghy sult hem den selven Ga naar margenoot7 gantschelick wederbrengen. | |
5Ga naar margenootc Wanneer ghy uwes haters esel onder sijnen last siet liggen, Ga naar margenoot8 sult ghy dan nalatich zijn, om het [uwe] te verlaten voor hem? Ga naar margenoot9 ghy sult het in aller maniere Ga naar margenoot10 met hem verlaten. | |
6Ga naar margenootd Ga naar margenoot11 Ghy en sult het recht uwes armen niet buygen in sijne twistige sake. | |
7Zijt verre van valsche Ga naar margenoot12 saken: ende den ontschuldigen ende gerechtigen Ga naar margenoot13 en sult ghy niet dooden, want ick en sal Ga naar margenoot14 den godtloosen niet rechtveerdigen. | |
8Ga naar margenoote Oock en sult ghy Ga naar margenoot15 geen geschenck nemen: want het geschenck verblindt de siende, ende ’t verkeert de Ga naar margenoot16 sake der rechtveerdigen. | |
9Ga naar margenootf Ghy en sult oock den vreemdelinck niet onderdrucken: want ghy-lieden Ga naar margenoot17 kent het gemoet des vreemdelincks, dewijle ghy vreemdelingen geweest zijt in Egypten-lande. | |
10Ghy sult oock ses jaer u lant bezaeyen, ende sijne in-komste versamelen. | |
11Ga naar margenootg Maer in het sevende, sult ghy het Ga naar margenoot18 rusten ende stille liggen laten, Ga naar margenoot19 dat de arme uwes volcks mogen Ga naar margenoot20 eten, ende het overige daer van de beesten des velts eten mogen: alsoo sult ghy [oock] doen met uwen wijngaert, [ende] met uwe olijfboomen. | |
12Ga naar margenooth Ses dagen sult ghy uwe wercken doen, maer op den sevenden dach sult ghy rusten: op dat uwen osse ende uwen esel ruste, ende dat Ga naar margenoot21 uwer dienst-maecht sone, ende de vreemdelinck adem scheppe. | |
13In alles dat ick tot u-lieden geseyt hebbe sult ghy op u hoede zijn: ende Ga naar margenooti den name van andere Goden en sult ghy niet gedencken, uyt uwen monde Ga naar margenoot22 en sal hy niet gehoort worden. | |
14Drye reysen in ’t jaer sult ghy my feest houden. | |
15Ga naar margenootk Ga naar margenoot23 ’T feest van de ongesuerde [brooden] sult ghy houden, seven dagen sult ghy ongesuerde [brooden] eten, (gelijck ick u geboden hebbe) ter bestemder tijt inde Ga naar margenoot24 maent Abib, want in de selve zijt ghy uyt Egypten getogen: Ga naar margenootl doch Ga naar margenoot25 men sal Ga naar margenoot26 niet ledich voor mijn aengesichte verschijnen. | |
16Ende Ga naar margenoot27 het feest Ga naar margenoot28 des Oogsts der eerste vruchten Ga naar margenoot29 uwes arbeyts, die ghy op den velde gezaeyt sult hebben: ende Ga naar margenoot30 het feest der insamelinge op den uytganck des jaers, wanneer ghy uwen arbeyt uyt den velde sult ingesamelt hebben. | |
17Ga naar margenoot31 Dryemael ’s jaers sullen Ga naar margenoot32 alle uwe mannen Ga naar margenoot33 voor het aengesichte des Heeren HEEREN verschijnen. | |
18Ghy en sult het bloet mijnes offers Ga naar margenoot34 met geen gedeessemde [brooden] offeren: oock en sal het vette Ga naar margenoot35 mijnes feestes tot op den morgen niet vernachten. | |
19Ga naar margenootm Ga naar margenoot36 De eerstelingen der eerste vruchten uwes lants, sult ghy Ga naar margenoot37 in het huys des HEEREN uwes Godts brengen: Ghy Ga naar margenootn en sult het bocxken niet koken in sijnes moeders melck. | |
20Ga naar margenooto Siet, ick sende Ga naar margenoot38 eenen Engel voor u aengesichte, om u te behoeden op desen wech: ende om u te brengen tot Ga naar margenoot39 de plaetse die ick bereydt hebbe. | |
21Hoedt u Ga naar margenoot40 voor sijn aengesichte, ende weest sijne stemme gehoorsaem, ende en verbittert hem niet: want hy en sal u-lieden overtredingen niet vergeven, want Ga naar margenoot41 mijn Name is in ’t binnenste van hem. | |
22Maer so ghy sijne stemme Ga naar margenoot42 neerstelick gehoorsaemt, ende doet al wat ick spreken sal: Ga naar margenootp so sal ick uwer vyanden vyant, ende uwer wederpartijders wederpartye zijn. | |
23Want mijn Engel sal voor u aengesichte gaen, ende hy sal u inbrengen Ga naar margenoot43 tot de Amoriten, ende Hethiten, ende Phe- | |
[Folio 38r]
| |
resiten, ende Canaaniten, Heviten, ende Iebusiten: ende ick salse verdelgen. | |
24Ghy en sult u voor hare Goden niet buygen, nochte haer dienen, oock en sult ghy nae Ga naar margenootq hare wercken niet doen, maer ghy sultse geheelick af-breken, ende hare opgerechte beelden Ga naar margenoot44 gantsch vermorselen. | |
25Ende ghy sult den HEERE uwen Godt dienen, Ga naar margenootr so sal hy u broot, ende u water segenen: ende ick sal de kranckheden uyt het midden van u weeren. | |
26Ga naar margenoots Daer en sal geene misdrachtige, noch onvruchtbare in uwen lande zijn: Ick sal ’t Ga naar margenoot45 getal uwer dagen vervullen. | |
27Ga naar margenoott Ick sal ’t Ga naar margenoot46 mijnen schrick voor u aengesichte senden, ende al het volck tot de welcke ghy komt, vertsaegt maken: ende Ga naar margenoot47 ick sal maken, dat alle uwe vyanden u Ga naar margenoot48 den necke toekeeren. | |
28Ga naar margenootv Ick sal oock horselen voor u aengesichte senden: die sullen van voor uwen aengesichte uytstooten de Ga naar margenoot49 Heviten, de Canaaniten, ende de Hethiten. | |
29Ick en salse in een jaer van u aengesichte niet uytstooten, op dat het lant niet Ga naar margenoot50 woest en worde, ende ’t wilt gedierte boven u niet vermenichvuldicht en worde. | |
30Ick salse allencxkens van u aengesichte uyt stooten: tot dat ghy gewassen zijt, ende het lant ervet. | |
31Ga naar margenootx Ende ick sal uwe lant-palen setten van de Zee Suph tot aen de Zee der Philistijnen, ende van Ga naar margenoot51 de woestijne tot aen de Ga naar margenoot52 Riviere: want ick sal de inwoonders dies lants in u-lieder hant geven, dat ghyse voor uwen aengesichte uytstootet. | |
33Ga naar margenootz Sy en sullen in uwen lande niet woonen, op datse u tegens my niet en doen sondigen: indien ghy hare Goden dient, ’t sal u voorseker tot eenen val-strick zijn. |
|