Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdD'opperste Schencker, ende Backer van Pharao, worden inde gevanckenisse gestelt, ende Ioseph bevolen, vers 1. etc. Sy droomen elck eenen droom, die Ioseph haerlieden uytleyt, met begeerte aen den Schencker, dat hy in sijn ampt, volgens sijnen droom, herstelt zijnde, sijner ten besten wilde gedencken, 5. Iosephs uytlegginge wort aen beyde gevangens metter daet bevestigt: maer de Schencker vergeet Ioseph, 20. | |
1ENde het geschiedde na dese dingen, dat de Ga naar margenoot1 Schencker des Conincks van Egypten, ende de Backer, sondigden tegen haren heere, tegen de Coninck van Egypten. | |
2So dat Pharao seer toornich wert op sijne twee Ga naar margenoot2 hovelingen; op den oversten der Schenckeren, ende op den oversten der Backeren. | |
3Ende hy leverdese in bewaringe, ten huyse des oversten Ga naar margenoot3 der Trauwanten Ga naar margenoot4 in 't Gevangen-huys: ter plaetse daer Ioseph Ga naar margenoot5 gevangen was. | |
4Ende de overste der Trauwanten bestelde Ioseph by hen, dat hyse diende: ende sy waren Ga naar margenoot6 [sommige] dagen in bewaringe. | |
5Sy droomden nu beyde eenen droom, elck sijnen droom, in eener nacht, Ga naar margenoot7 elck nae de uytlegginge sijnes drooms: de Schencker, ende de Backer, Ga naar margenoot8 die des Conincks van Egypten waren, die gevangen waren in 't gevangen-huys. | |
6Ende Ioseph quam des morgens tot hen, ende hy sachse aen; ende siet, sy waren Ga naar margenoot9 ontstelt. | |
7Doe vraegde hy de hovelingen van Pharao die by hem waren in Ga naar margenoot10 hechtenisse van het huys sijnes heeren, seggende; Waerom zijn uwe aengesichten heden Ga naar margenoot11 qualick gestelt? | |
8Ende sy seyden tot hem; Wy hebben eenen droom gedroomt, ende Ga naar margenoot12 daer en is niemant die hem uytlegge: ende Ioseph seyde tot hen; Ga naar margenoot13 Zijn d'uytleggingen niet Godes? vertelt [se] my doch. | |
9Doe vertelde de overste der Schenckeren Ioseph sijnen droom, ende seyde tot hem: Ga naar margenoot14 In mijnen droom, Ga naar margenoot15 siet, so was een wijnstock voor mijn aengesichte; | |
10Ende aen den wijnstock waren drye rancken: ende hy was als bottende, sijn bloeysel ginck op, Ga naar margenoot16 sijne trossen brachten rijpe druyven voort. | |
11Ende Pharaos beker was in mijne hant, ende ick nam die druyven, ende drucktese uyt in Pharaos beker, ende ick gaf den beker op Pharaos hant. | |
12Doe seyde Ioseph tot hem: Dit is sijne uytlegginge; De drye rancken Ga naar margenoot17 zijn drye dagen; | |
13Binnen noch drye dagen sal Pharao Ga naar margenoot18 u hooft verheffen, ende sal u in uwen staet herstellen, ende ghy sult Pharaos beker in sijne hant geven, nae de voorige Ga naar margenoot19 wijse, doe ghy sijn Schencker waert. | |
14Doch gedenckt mijner Ga naar margenoot20 by u selven, wanneer het u wel gaen sal, ende doet doch weldadicheyt aen my, ende doet mijner meldinge by Pharao, ende maeckt dat ick uyt dit huys kome. | |
15Want Ga naar margenoot21 ick ben dieflick ontstolen uyt der Ga naar margenoot22 Hebreen lant: ende oock en hebbe ick hier niets gedaen, dat sy my in desen kuyl geset hebben. | |
16Doe de overste der Backeren sach, Ga naar margenoot23 dat hy eene goede uytlegginge gedaen hadde: so seyde hy tot Ioseph: Ga naar margenoot24 Ick was oock in mijnen droom, ende siet, drye Ga naar margenoot25 getralyde korven waren op mijn hooft; | |
17Ende in den oppersten korf was van Ga naar margenoot26 alle spijse van Pharao, die Backers-werck is; ende het gevogelte at de selve uyt den korf van boven mijn hooft. | |
18Doe antwoordde Ioseph, ende seyde: Dit is sijne uytlegginge; De drye korven Ga naar margenoot27 zijn drye dagen; | |
19Binnen noch drye dagen, sal Ga naar margenoot28 Pharao u hooft verheffen van boven u, ende hy sal u aen een hout Ga naar margenoot29 hangen, ende het gevogelte sal u vleesch van boven u eten. | |
20Ende het geschiedde ten derden dage, ten dage Ga naar margenoot30 van Pharaos geboorte, Ga naar margenoot31 dat hy allen sijnen knechten eene maeltijt maeckte: ende hy verhief het hooft des oversten der Schenckeren, ende het hooft des oversten der Backeren, in het midden sijner knechten. | |
21Ende hy dede den oversten der Schenckeren weder-keeren tot sijn Ga naar margenoot32 Schenck-ampt; so dat hy den beker op Pharaos hant gaf. | |
22Maer den oversten der Backeren Ga naar margenoot33 hinck hy op: gelijck Ioseph hen uytgeleyt hadde. | |
|