De IJdelheid.
1.[regelnummer]
Alles alles op deez' aarde,
Is slechts voor een korten tijd,
Niets-houdt op den duur zijn waarde,
Alles is maar ijdelheid; (bis.)
Schoon de wijzen meestal denken,
Dat zij schrijven tot profijt.
Doch het is maar hersens krenken,
Want alles is maar ijdelheid. (bis.)
2.[regelnummer]
Deez' gaat met een jagt uit 't zeilen,
Langs den groenen oeverkant,
In een uur soms twintig mijlen,
Schoon hij ziet geen anderland, (bis.)
Hij zal weinig avanceeren,
Als de wind hem tegenstrijdt,
Want zoodra hij moet laveeren,
Is het ook al ijdelheid. (bis.)
3.[regelnummer]
Die bemind het paardenrijden,
| |
Toont zich daarin een wakk're hol,
Rijd galop ten allen tijden,
Schoon zijn leden stanen hol, (bis.)
Hij maakt duizend kamprioolen,
Somtijds om een lieve meid,
Maar als zijn paard begint te hollen,
Is het ook maar ijdelheid.
4.[regelnummer]
Hengelaren die des morgens,
Visschen gaan in meer of wal,
Schoon hun hoofd loopt om van zorgen,
Zijn zij maar een waarsje mal, (bis.)
Zelfs in den heetste dagen,
Gaan zij met geduld en vlijt,
Langs een rietkraag zich soms wagen,
Slechts uit louter ijdelheid. (bis.)
5.[regelnummer]
Schaatsenrijders, ach hoe menig,
Waagt zijn leven op het ijs,
Rijd soms los en gansch alleenig,
Op een togt een verre reis, (bis.)
Hij verbeeld zich te vermaken,
Terwijl de Noorderwind hem snijdt,
Om zijn jonge frissche kaken,
Denk eens welk een ijdelheid. (bis.)
6.[regelnummer]
Ieder mensch zoekt zijn belangen,
Omdat het tot zijn voordeel pleit,
Wil een Jager wild gaan vangen,
Neemt hij waar de beste tijd, (bis.)
Gaat soms door bosch en holle wegen,
Slechts door zijn trouwe hond geleidt,
En waagt zoo doende ook zijn leven,
Steeds uit louter ijdelheid. (bis.)
7.[regelnummer]
Met dit wil ik mijn liedje sluiten,
Al van des werelds ijdelheid,
En ik laat er niemand buiten,
| |