De spoorwagen, vol met zedelijke liederen(ca. 1841)–Anoniem Spoorwagen, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Het Spinstertje. 1.[regelnummer] 'k Zat laatst te spinnen al voor mijn deur, Wanneer een jong'ling fraai van leden, Met twee schoon' oogjes bruin van kleur, Mij groette vol bevalligheden; Ik kreeg een blos... en ik begon, Ten minsten ik hield mij alsof ik spon. (bis.) 2.[regelnummer] Hij knikte mij vriendelijk goeden dag, En naderde mij met vaste schreden; Ik brak vol schrik mijn draadje af, En voelde een beving door mijn leden, Ik knoopte 't ras zoo goed ik kon, Ten minsten ik hield mij alsof ik spon. (bis.) 3.[regelnummer] Hij zette zich teeder nevens mij, Ik hoorde hem 't fijne draadje roemen, En schikte al nader, nader bij, Zijn mond dorst mij zijn liefje noemen; 't Was wat ik dee of wat 'k begon, Al broddelwerk al wat ik spon. (bis.) 4.[regelnummer] Hij vatte mij teeder bij de hand, En zwoer sints hij hier was gekomen, Had hij nog nooit door 't gandsche land, Zoo blank zoo schoon een arm vernomen, [pagina 24] [p. 24] 't Was wat ik dee of wat 'k verzon, Niet moog'lijk dat ik verder spon. (bis 5.[regelnummer] Hij sloeg zij arm fluks om mij heen, En drukte een kus op mijne wangen; Welk meisjes hart al was 't van steen, Zou niet naar zulk een kus verlangen, Was 't vreemd dat hij mijn hart verwon, En ik in 't eind niet verder spon. (bis.) Vorige Volgende