De Roepstem des Konings.
1.[regelnummer]
Op mannen op, de Koning spreekt,
De hand aan 't Hollandsch zwaard,
Hij die voor 't kil gevaar verbleekt,
Is Vorst en Land onwaard,
Met mannentaal en heldenmoed,
Aan 's Konings wenk voldaan,
De vijand in zijn euvelmoed,
Rukt reeds op Neêrland aan.
2.[regelnummer]
Hij ondervinde welk een geest,
Het Hollandsch hart bezielt,
Dit volk, dat voor geen muiter vreest,
En voor geen vijand knielt,
Nog is de Hijdra niet verplet,
Die gantsch Euroop beroert,
Die 't al in vuur en vlammen zet,
En ook op Neêrland loert.
3.[regelnummer]
Die taak legt God aan Neerland op,
Komt dan ten strijd gesneld,
Met Hem verbrijz'len wij den kop,
Van 't Fransch en Britsch geweld,
Op mannen op gereed ten strijd,
Ons Land verkeert in nood,
Te wapen in deez' veegen tijd,
4.[regelnummer]
o God! bescherm ons Vaderland,
Versterk den vasten Eendragts-band,
Gij, Heer! des strijds, wees met ons regt,
Want Vader als Gij met ons vecht,
|
|