Spiegel der Letteren. Jaargang 26
(1984)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 267]
| |
‘De verzoeking’ van H. Claus
| |
1. De hermeneutische codeOnder hermeneutische code verstaat Barthes de code van het verhaal, m.a.w. waardoor wordt het verhaal op gang gebracht? De titel kan hierbij een belangrijke rol spelen. Vaak vormt deze immers hét vertrekpunt waarrond ‘une enigme se centre, se pose, se formule, puis se retarde et enfin se dévoile’Ga naar voetnoot3. Ook met De verzoeking is dit het geval. Het woord ‘verzoeking’ wijst op een bekoring, waardoor bij de lezer onmiddellijk de vragen rijzen: welke bekoring? zal het personage eraan kunnen weerstaan? De verzoeking is het verhaal (innerlijke monoloog) van de non Mechtild, van wie men de feestdag viert. Omdat zuster Mechtild een lichtend voorbeeld is voor al haar medezusters, wil men haar eens extra in de bloemetjes zetten en komt zelfs de bisschop haar op het gemeentehuis feliciteren. De bekoring voor Mechtild is dus zeer groot: wie zou zich niet gestreeld voelen? Maar Mechtild weerstaat: geen woord van vreugde komt over haar lippen, aan niet één daad van blijdschap bezondigt ze zich. | |
[pagina 268]
| |
Terwijl de andere zusters 's morgens al druk in de weer zijn om het ontbijt klaar te zetten, ziet zij er tegen op om op te staan. De zusters zingen voor haar, omdat het haar feestdag is, maar Mechtild maakt zichzelf wijs dat het alleen Zijn feestdag is: ‘Die feestdag, dat is vandaag. Straks. Nu al eigenlijk, want zij zingen voor mij. Ik moet niet blijven roeren in mijn eigen zelf. Hij begint de dag, het feest is voor hem, al wil hij het niet, want hij is zelf het enig feestelijke, koralen, koren. Bekoring. bekoring.’ (21)Ga naar voetnoot4 De lelies die ze krijgt van zuster Bertken (die haar zelfs uit haar bed moet halen), doen haar alleen maar denken aan ‘Zijn lichaam, een heuvel wit van lelies’(23). Voor de grote dag weigert ze zich ook op te maken: géén nieuwe kap voor haar, geen nieuwe kleren; ze wil zich zelfs niet eens wassen (dan zouden haar zonden weg gewassen worden!), ook al stinkt ze verschrikkelijk. Ze wil immers de Heer niet behagen: ‘Dat hij zich van mij afwende, zijn neus dichtknijpe, dat hij erkenne: zij is drek!’ (24) Met veel tegenzin begeeft ze zich aan tafel waar ze niet wenst te eten en te drinken. Ook het lammetje dat speciaal voor haar geslacht werd, interesseert haar weinig. Herhaaldelijk vraagt ze aan moeder-overste om naar haar kamer terug te keren, want ze wil de bisschop niet onder de ogen komen. De hele ceremonie met zijn Eminentie en de gelukwensen van de overheid steken haar geweldig tegen. Wanneer ze zelfs urineert, zien de zusters vol schaamte en excuses zich verplicht haar weg te brengen naar het toilet. Daar blijft ze dan maar zitten tot ze er uiteindelijk sterft. De grote verzoeking van haar feest is dus voor haar geen verzoeking, maar eerder een noodzakelijk kwaad waar zij doorheen moet. De titel verwijst echter niet alleen naar de hermeneutische code, maar nog veel meer naar de symbolische code. | |
2. De symbolische codeDeze code is, volgens Barthes, ‘le lieu propre de la multivalence et de la réversibilité; la tâche principale reste donc toujours de montrer qu'on accède à ce champ par plusieurs entrées égales, ce qui en rend problématiques la profondeur et le secret.’Ga naar voetnoot5 Zo ook is de verzoeking het grote symbool van de tekst, dat op | |
[pagina 269]
| |
verschillende manieren (‘plusieurs entrées’) gerealiseerd wordt en zeker niet alleen in de titel. Naast de verzoeking van het feest moet Mechtild immers nog aan heel wat meer bekoringen weerstaan. Ze wil dat haar feest alleen Zijn feest is, maar ook Zijn feest mag voor haar geen aanleiding tot vreugde zijn. Zij verbiedt zichzelf zelfs enkel maar aan Hem te denken of Hem (innerlijk) te zien: ‘Ik mag u niet zien. Ik mag niet aan u denken. Het is mijn hovaardij. (...) Ze verlangt ook geen antwoord van Hem, want dan zou haar hunker naar Hem kunnen verdwijnen: zij wil geen vervulling van haar liefde. Daarom wil ze zich ook niet aantrekkelijk maken voor Hem, want dan zou zij haar ‘ontrouwe, wrede verloofde’ (43) wel eens te veel kunnen behagen. In tegenstelling tot de andere nonnen die over Hem praten als over ‘een slagroomtaart’ (37) en ‘een bron van roze behaaglijke lichte warmte’ (20), stelt zij zich haar hemelse bruidegom zo koud en zo afstotelijk mogelijk voor, zodat ook het verlangen naar hem geen reden tot vreugde zou zijn: ‘hij schatert, zo blij is hij met doodgeborenen, hij heeft geen ziel, hij kent het woord ziel niet eens, mijn bruidegom, als mijn ziel verrast wordt in de geest en alle zintuigelijke waarnemingen vergeet, proest hij het uit, mijn Zoet Hert, als ik wentel als een wiel, steekt hij een stok in de spaken, hij speelt met mij als met een bal, ...’ (64) Ze heeft verzaakt aan haar man Jozef om Zijn bruid te zijn, maar hij heeft haar (gelukkig!) niet veel gebracht: ‘Toen heb ik aan genegenheid verzaakt. Mechtild weigert zelfs te communiceren tot ergernis van deken Nachtergaele en haar medezusters, want dan zou zij één zijn met Hem en zou er geen onderscheid meer bestaan, ‘eenheid zonder differentie’ (33). Zij wil niet dat hij in haar is, omdat hij dan haar kind is en moeder zijn is haar te klein (33). Ook hoopt ze niet op een leven na de dood. Op de vraag van de kannunik of zij visioenen heeft zoals elke waardige mystica, antwoordt ze alleen: ‘wij mogen niet over Hem spreken, wij mogen niet aan Hem denken’ (44). | |
[pagina 270]
| |
Visioenen vormen namelijk nog een van de verzoekingen voor religieuzen, en zeker voor mystici. Van de drie trappen van de mystiek houdt zij het alleen bij de eerste en minst aangename, de via purgativa, die ze bewandelt door strenge boetedoening en door zo nederig mogelijk te zijn. Van de via illuminativa, waarbij bovennatuurlijke gunsten haar te beurt zouden moeten vallen en nog minder van de derde trap, de via unitiva, de eenwording met Christus, wil ze niets weten. Mystiek dus zonder mystieke verrukkingen. Alleen boete voor Mechtild, alleen kwellingen. Geen eenwording met het Zoet Hert, ook geen eenwording met een aardse man. Aan de bekoring van een aardse liefde en geluk heeft ze natuurlijk ook weerstaan. Van Jozef, haar vroegere geliefde (die ze de broer van Christus noemt), heeft ze een doodgeboren kind gekregen. In dit miskraam zag ze een straf van God en daarom heeft ze Hem vaarwel gezegd en gekozen voor het Zoet Hert, ofschoon dit kind haar nog altijd niet loslaat. Meer dan eens vormen dingen uit het heden een aanleiding om dit miskraam (in de auto) opnieuw voor de geest te halen (6, 28, 38, ...). Jozef is ze evenmin volkomen vergeten. Ze is bang dat de bisschop, die ze met hem verwart, haar (opnieuw) zal aanraken. Verschillende keren denkt ze aan hem. Zuster Mechtild weerstaat tevens aan de ‘verzoeking’ van het tweede Vaticaans Concilie, waarbij de kerk heel wat toegevingen deed aan de wereld en de levenswijze van de geestelijken veel minder streng werd. Mechtild doet aan dat alles niet mee. Als de bisschop het heeft over de verzoening van het geestelijke met de wereld, het redelijke met het geloof, twijfelt ze of ze niet ‘verzoeking’ heeft gehoord. Ze ergert zich aan de moderne levenswijze van haar medezusters. Zij lopen er nu bij in korte kleren, mogen praten met elkaar en zelfs lachen: ‘De zusters lachen. Dat is het ergste. Satan lacht. Ze rijden nu al in een auto, eten spaghetti en vlees (wat vroeger nóóit het geval was); een enkele rookt zelfs een sigaret. Tijdens het eten staat de radio aan. Ze spelen pingpong of kaart, lezen de krant en lang niet alleen de knipsels over godsdienstige zaken. De zusters kunnen nu ook af en toe naar huis, terwijl Mechtild destijds nog niet eens naar huis mocht toen haar moeder stierf. Ze wonen nu niet meer in ‘cellen’, maar in kamers ‘met bloemetjesbehangpapier, met poppen, kralen’ (32), zonder tralies en waar het daglicht gemakkelijk kan binnenvallen. Daar waar men vroeger nog ‘eerwaarde moeder’ moest zeggen, is ‘zuster’ nu voldoende. De hosties worden niet meer ter plaatse gebakken en de bekende missienaaikring behoort eveneens tot de verleden tijd. Mechtild is het niet eens met deze versoepeling. Meer nog: zij zelf volhardt in een ijzeren levenshouding waarbij ze zichzelf niets gunt, zelfs het leven is haar te veel. Haar biechtvader verplicht haar onder de dekens te | |
[pagina 271]
| |
blijven als het koud is, maar onder de dekens blijven is prettig en dus ... niet goed; liever een longontsteking (7). Haar lichaam laat ze uitputten tot het uiterste: ze eet vrijwel niet, drinkt bijna niet, wast zich niet. Aan haar suikerziekte doet ze niets, zodat haar voeten nu al zwart zijn. Haar huid zit vol zweet, wratten, puisten en zweren. Haar ogen zijn sterk achteruit gegaan. Ze kan amper nog het licht van de duisternis onderscheiden. Ruiken gaat haar eveneens moeilijk af en haar neus is ‘als een steen. Een steen van watte’ (13). Haar haar valt uit, haar ellebogen zijn stuk en haar dijen gebarsten. Van een genezing wil ze niet weten: ‘Minderwaardig en stuitend zou het zijn u te vragen mij gezond te willen maken. Ik mag u niet bidden om zoiets onbeduidends.’ (25) De eerste trap voor de mysticus wordt dus door Mechtild tot in het absurde doorgedreven. De boetedoening leidt bij haar tot een meedogenloze zelfkastijding. Zelfs haar biechtvader vindt dat haar boete te groot is (19) en weigert haar de absolutie te geven. Maar zuster Mechtild is niet verontrust: ‘Ik ben stekezot van hem en het kan mij niet schelen dat je mij de absolutie niet gegeven hebt (vergeten hebt) want hij waarvan ik stekezot ben als een achterlijke boerenmeid geeft nooit absolutie, hij ook niet.’ (19) Dit overdreven verlangen naar een geestelijk leven wordt nog onderstreept door de code van de semen. | |
3. De semische codeDeze semische code kan men ook de code van de connotaties noemen. Het is evenwel niet de bedoeling van Barthes deze semen tot een welbepaald thematisch veld te ordenen. Hij wil ze naast elkaar laten bestaan, ‘on leur laissera leur instabilité, leur dispersion, ce qui fait d'eux les particules d'une poussière, d'un miroitement du sens’Ga naar voetnoot6. Tot deze code van de semen kunnen zeker de flashbacks naar Mechtilds kindertijd en de tijd van Jozef en haar doodgeboren kind gerekend worden, waardoor het heden verbonden wordt met en tegelijkertijd naast het verleden geplaatst wordt. Deze flashbacks laten zien dat Mechtild een zeer religieuze opvoeding heeft gehad, wat haar huidige grenzeloze boetedoening verklaart. Als meisje van het platteland herinnert ze zich nog goed de vogels: roodborstjes, duiven en eksters. Het kind van haar zuster is aan de duivenziekte gestorven. Met de herhaling van de woorden ‘de ziekte van de duiven’ (8) wil Claus waarschijnlijk suggereren dat ook Mechtild zelf, die al even mager is als dit kind was, aan de duivenziekte lijdt. DuivenGa naar voetnoot7, en | |
[pagina 272]
| |
trouwens vogels in het algemeen, symboliseren namelijk vaak de ziel of het geestelijke leven. De vergeestelijkende invloed (vogels) moet in haar jeugd erg groot zijn geweest. De duivenziekte kan dan ook staan voor de ziekte van God: het zo sterk bezeten zijn van God dat men zelfs niet meer wil eten. Het roodborstje is volgens de legende dat vogeltje dat de doornen van de gekruisigde Christus uit zijn hoofd probeerde te rukken. Net als de duif heeft het dus te maken met het godsdienstige, vergeestelijking. De ekster daarentegen is van oudsher een vogel die geassocieerd wordt met de Duivel. Typerend is dan ook dat bij de flashback van Mechtild over de vogels uit haar kinderjaren de ekster neergeschoten wordt: de Duivel wordt verbannen. Een ander ‘seem’ is de traumatiserende ervaring van haar doodgeboren kind. Dit seem wordt trouwens met dat van de vogels verbonden in de passage: ‘Een roodborstje in een kooi De eerste twee regels wijzen hier vermoedelijk op Mechtilds overtuiging dat het geestelijke niet aan banden mag worden gelegd, maar zijn volle vlucht moet kunnen nemen. Haar kind, dat dood ter wereld kwam omdat God haar wou straffen (zo interpreteert Mechtild dat toch) heeft geen rood borstje, was niet religieus maar het ‘resultaat’ van lust en dus niet gewenst door God en door haar (Mechtild gehoorzaamt immers aan God). Als haar man Jozef durft opperen dat dit miskraam geen reden voor haar moet zijn om hem te laten staan en in het klooster te treden - veel vrouwen hebben als eens een miskraam -, antwoordt Mechtild: ‘Ja. Maar niet omdat zij gestraft werden, niet omdat hij jaloers was zoals het zijn recht is. Terecht heeft hij dat kind uit mij losgescheurd, mijn liezen bespat.’ (40) Tien bladzijden verder is Mechtild zelfs al blij dat haar kind doodgeboren werd, want het werd daardoor gered ‘van de hel van deze wereld.’ (51) Deze semische code kan men hier beschouwen als een aanvullende code, naast de eigenlijke handelingscode, die Barthes de proairetische code noemt, afgeleid van het Griekse proairesis = vrije beslissing, streven. | |
4. De proairetische codeHier gaat het louter om de handeling, de opeenvolgende gebeurtenissen die zich in het verhaal afspelen. Het handelingsverloop in De verzoeking is beperkt in ruimte en tijd. We krijgen alleen de beschrijving van één dag (de feestdag van Mechtild); ruimtelijk strekt het verhaal niet verder dan van de slaapkamer van Mechtild in het klooster tot aan het gemeentehuis in haar dorp. Er gebeurt ook niet erg veel in deze novelle: Mechtild staat op, | |
[pagina 273]
| |
weigert te ontbijten, wordt dan met de auto naar het gemeentehuis gebracht waar de bisschop en andere prominenten haar huldigen en sterft tenslotte op een toilet (ironisch einde voor een non!). Belangrijk is niet zozeer wat er gebeurt, dan wel hoe Mechtild dit alles beleeft. Het geheel is trouwens opgevat als een monologue intérieur. Het mag derhalve de lezer niet verwonderen dat het verhaal niet streng logisch opgebouwd is volgens het principe van een causaal handelingsverloop (wat bij het traditionele verhaal wel het geval is). Ook de tijdschronologie wordt niet steeds gerespecteerd. Veeleer moet gedacht worden aan een opeenvolging in de ruimte als structureringsprincipe. Dit is overigens niet zo verwonderlijk als men bedenkt dat het gaat om de onbewuste gedachten van Mechtild. Schreef Freud niet dat de logica van het onbewuste (en de droom) niet logisch causaal is, maar eerder ruimtelijk: ‘juxtapositie, opeenvolging en simultaneïteit’Ga naar voetnoot8? Ook in De verzoeking krijgt de lezer niet één verhaal, maar verschillende fragmenten (ook typografisch aangeduid) die als het ware snapshots, flitsen van de gedachten van Mechtild zijn. We wezen eerder al op het naast mekaar plaatsen van heden en verleden. Op een bepaald moment haalt Mechtild deze zelfs volledig door elkaar door in de bisschop haar vroegere man Jozef te zien. Diverse kleine dingen uit het heden brengen haar iets gelijkaardigs uit haar verleden in herinnering. Zo brengt het ontbijt, waarin ze geen trek heeft, de grote eetlust van haar vader voor de geest (31). Ook heeft ze last om het lijden van Christus niet als het heden te zien. Dit laatste brengt ons meteen tot de laatste code die Barthes onderscheidt, m.n. de code van de cultuur. | |
5. De culturele codeOnder deze code verstaat Barthes ‘les citations d'une science ou d'une sagesse.’Ga naar voetnoot9 Bij hem is ze evenwel de minst duidelijke van de codes, maar wij zullen ze opvatten als het geheel van verwijzingen in een tekst naar andere teksten of naar gebeurtenissen in het algemeen. In sommige werken is deze code bijna niet aanwezig, in andere zijn de verwijzingen legio. Zoals we wel meer van hem gewend zijn, heeft Claus tal van allusies in zijn verhaal verwerktGa naar voetnoot10. Om te beginnen is het geheel opgevat als een kruisweg. Wat anderen de | |
[pagina 274]
| |
feestdag van Mechtild noemen, is voor Mechtild zelf een lijdensweg, die veel weg heeft van de lijdensweg van Christus. De allusies naar het passieverhaal zijn dan ook niet ver te zoeken. We vinden Mechtild voor het eerst terug 's morgens bij het ontwaken voor de ‘grote dag’. Ze hoort de andere zusters zingen en denkt daarbij aan Christus in de hof van Olijven, die opziet tegen zijn zware taak: ‘De zusters zingen. Zuster Paula zei: “het is het aller-allerschoonste op de wereld als mijn zusters zingen.” (...) Met de Mercedes van de kanunnik wordt ze tot aan het gemeentehuis gebracht, waar de bisschop haar huldigt. Maar ofschoon ze hierbij heel wat meer comfort heeft dan Christus die zijn kruis naar de Calvarieberg moest torsen, toch verloopt ook voor haar de tocht niet zonder moeilijkheden. Zelfs het gewone gaan gaat haar, die al zo lang niet meer te been is geweest, bijzonder moeilijk. Ze hijgt erbij en de zusters moeten oppassen haar niet te duwen, anders valt ze. De ‘barsten’ en ‘open kloven’ (29) op haar rug herinneren aan de wonden van Christus na de geseling. Een enkele keer moet moeder overste Mechtild recht trekken en ondersteunen (viel ook Jezus niet driemaal onder het kruis?). Het is alsof Veronica die Zijn gelaat verfriste, herrezen is wanneer Zuster Cecilia een klam doekje over het voorhoofd van Mechtild wrijft (33). In de auto is de lijdensweg nog niet voorbij. Het is voor haar ondraaglijk warm en de kussens in de auto zijn doorweekt ‘van het vruchtwater, de drek, het bloed.’ (43) Ook bij de bisschop duwt men haar, maar ze kan zich toch nog recht houden. Ditmaal veegt zuster Carmen haar gezicht af met een doek (54). Aan de bisschop stelt ze de betekenisvolle vraag (de verwijzing is overduidelijk): ‘Weet je nog dat ik gaten kerfde in mijn handen en voeten en hartstreek met een aardappelmesje?’ (55) Wanneer ze haar water niet meer kan ophouden en maar laat lopen, brengen ‘twee engelen van zusters’ (68) haar naar het toilet. Ze blijft daar echter hardnekkig zitten, zodat de zusters tenslotte willen binnenbreken. Ook: ‘Mannen bemoeien zich ermee. Zij willen schroevendraaiers halen, hakbijlen.’ (71) De scène op de Calvarieberg waar Christus aan het kruis genageld wordt, | |
[pagina 275]
| |
lijkt niet veraf. De volgende zin luidt dan ook ‘Monte Calvario’ (71). Een jongetje van de KSA (!), Jan Verschoor, komt kijken of ze nog leeft en vraagt aan Mechtild of het waar is dat ze daar net de heilige Jozef heeft gezien. Mechtild denkt hierbij niet meer aan haar man, noch aan de bisschop, maar aan Jozef de Timmerman en dan zelfs aan diegene die Jezus aan het kruis slaat (ingegeven door haar eigen situatie): ‘Jozef duwt een spijker in elke hand en slaat ze met zijn hamer dwars door de palmen. De soldaten trekken de galg overeind en hij, hij zakt, want wat weegt hij? Zestig kilo, vijf en vijftig kilo? Zijn handen scheuren. Zij moeten herbeginnen, Jozef slaat de spijkers nu door de polsen en onder zijn voeten timmert hij een bankje. De gezwollen buik die niet in het passieverhaal te vinden is, wijst er duidelijk op dat Mechtild zichzelf als een Christusfiguur ziet: haar buik is wèl gezwollen van het water. Jan Verschoor zegt aan de zusters dat ze sterk is als een paard en men haar zal moeten ‘doodslaan’ (25). Maar tenslotte begeeft ze toch: ‘De voorhang van de Tempel scheurt. De nonnen janken, trommelen op het hout. Gaudete.’ (76) Het scheuren van de voorhang is een letterlijke allusie naar het gelijkaardige gebeuren bij de dood van ChristusGa naar voetnoot11. De voorhang van de tempel scheidde in die tijd het voorhof van het heilige of het heilige van het allerheiligste. Het scheuren van de voorhang symboliseert dus het toetreden van de mens (Christus, Mechtild) tot het heilige. Naast deze allusies naar het passieverhaal komen nog heel wat andere culturele referenties aan bod. Meerdere heiligen vinden ergens in het verhaal hun plaats. Mechtild hield van een zekere Jozef, die hun kind Anna wilde noemen. Mechtild denkt hierbij aan de voorstelling van de H. Anna in het glasraam van de kathedraal te Chartres, waar ze in haar rechterhand een bloeiende tak draagt en op de linkerarm Maria: ‘Mijn man wilde het Anna noemen. Jozef associeert ze met de man van Maria, de timmerman, beschermer van België, patroon van een goede dood en diegene die men in de zestiende eeuw met een legendarische bloeiende staf als attribuut voorstelde. Tevens ziet ze in hem echter de man die Christus aan het kruis slaat (cf. supra). | |
[pagina 276]
| |
Hoewel de stap van de goede timmerman naar diegene die Christus kruisigt erg groot lijkt, toch kan Mechtild deze twee gemakkelijk met elkaar verbinden: ‘Jozef heeft een bloeiende staf in zijn hand. Hij is bezorgd om onze goede dood. Aan zijn voeten liggen een hamer, een zaag en een schaaf. Hij is heel sterk. Hij buigt zich voorover, raapt de hamer op, zoekt spijkers, vindt ze en gaat. En gaat naar hem toe die daar in het stof ligt op de gekruiste balken.’ (74) Verder refereert de naam Mechtild naar de H. Mechtildis van Hackeborn, de Latijnse mystieke schrijfster uit de veertiende eeuw, die de beste vriendin was van Gertrudis van Helfta. Beiden koesterden een grote verering voor het Heilig Hart. Naar beide heiligen wordt trouwens expliciet verwezen op p. 15. Ook de H. Lutgardis, bekend bij ons door Het leven van sinte Lutgart en zuster Bertken, de Nederlandse schrijfster van religieus werk uit de vijftiende eeuw, vinden in De verzoeking onderdak. Bij het ontwaken hoort Mechtild de zusters zingen in de mis voor de H. Clara (11). Bedoeld wordt hier de H. Clara van Assisi, die zich onder invloed van Franciscus bekeerde en bovenmenselijk veel boete deed, waardoor ze 28 jaar lang ziek is geweest (cf. Mechtild). Het geheel wordt voorafgegaan door een motto, ontleend aan Catharina van Siëna ‘senza perché’ (zonder waarom). Deze Italiaanse mysticaGa naar voetnoot12 uit de veertiende eeuw staat bekend om haar bruidsmystiek en haar kritiek op de kerk. In haar brieven pleit ze meer dan eens voor een gaver christelijk leven, meer plichtsbesef bij de priesters en een terugkeer van de kloosterorden. De drang naar een gaver christelijk leven en haar visie op Christus als de Bruidegom vinden we ook bij Mechtild terug. Overigens deed ook Catharina van Siëna zoveel boete dat ze er uitslag van kreeg op haar huid en er ziek van werd; ze nam ook bijna geen voedsel tot zich. ‘Zonder waarom’, d.w.z. zonder zich vragen te stellen en ‘zonder middelen’, d.w.z. zonder de gratie Gods, de sacramenten der Kerk en zonder de christelijke deugden van hoop, liefde en geloof wil Mechtild zich geven aan Christus. Ook rekent ze niet eens op een leven in het hiernamaals als beloning: ‘En je giften wil ik niet. Dankbaarheid verstrooit. | |
[pagina 277]
| |
Wil je eeuwig leven, broertje? Een Grieks idee. Mechtild wil boete doen zonder waarom, zonder middelen en ook zonder differentie, d.w.z. ze wil niet boven de anderen uitstijgen, dus geen verrukkingen die alleen de mystici kennen. Ze wil alle pijn van de mystiek, maar geen enkele vreugde: alleen de eerste trap zonder de tweede en de derde. De vijf codes moeten dit verlangen (en zelfs dit woord past al niet voor Mechtild), elk vanuit hun invalshoekGa naar voetnoot14, illustreren. Tevens vormen ze wellicht de beste illustratie van de visie van Claus op de godsdienst, want komt het geheel niet (weer eens) grandioos ironisch over? Maar het blijft een feit dat De verzoeking een ware verzoeking is voor de lezer om het niet ongelezen te laten.
annie verhaeghe |
|