Spiegel der Letteren. Jaargang 26
(1984)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 257]
| |||||||
In margineOnconventioneel gebruik van woord- en zintekens bij Gezelle‘iota unum, aut unus apex non praeteribit’ Gezelles Gierzwaluwen (II, 665Ga naar voetnoot1) verrast de lezer door zijn uitzonderlijke interpunctie: ‘Zie, zie, zie,
zie! zie! zie!
zie!! zie!! zie!!
zie!!!’
(...)
Wie? wie? wie??
wie???’
(...)
‘Wie??? wie?? wie?
wie...’
De leestekens drukken hier het naderend en zich weer verwijderend geluid van de vogels uit. Uitroep- en vraagtekens worden gebruikt als dynamische muzikale tekens (f, ff, fff...), die door hun aantal de relatieve klanksterkte aanduiden. De dichter gebruikt de typografie op een onconventionele wijze, die lijkt vooruit te lopen op de experimenten van de expressionisten. Een soortgelijk effect komt bijvoorbeeld voor in het gedicht The American Eagle (1923) van D.H. Lawrence: ‘Coo! Coo! Coo! Coo-ark! Coo-ark! Quark!! Quark!! YAWP!!!’ Zulk ongewoon gebruik van woord- en zintekens bij Gezelle vormt het onderwerp van deze studie. Transformaties Niet altijd is het afwijkend gebruik even spectaculair als in dit voorbeeld. Gezelle manipuleert de interpunctie vaak door ze meer, minder of anders te | |||||||
[pagina 258]
| |||||||
gebruiken dan in de normale schrijftaal. Zoals vele stilistische verschijnselen kunnen we dergelijke afwijkingen beschrijven als transformaties van een norm of nulgraad. We onderscheiden transformaties van deletie, additie, repetitie en substitutieGa naar voetnoot2. Bij deletie verdwijnen de verwachte zintekens. Een van de mooiste voorbeelden hiervan is 't Er viel 'ne keer (II, 609), waar het ontbreken van interpunctie een formeel-grafische weergave lijkt van het vervloeien van de grenzen dat het thema is van het gedicht: 't Er viel 'ne keer een bladtjen op
het water
't Er lag 'ne keer een bladtjen op
dat water
En vloeien op het bladtjen dei
het water
Bij additie voegt de dichter leestekens toe. Terwijl de jonge Gezelle graag in één stroom doorschrijft, vermenigvuldigt de oude de leestekens scrupuleus en meticuleus. J. BoetsGa naar voetnoot3 merkt op dat de dichter zijn leestekens niet zozeer aanbrengt ‘volgens de regels die in de grammatica van toepassing zijn, maar eerder volgens de criteria die gelden in een verzorgde partituur’. Nauwkeuriger gezegd: leestekens dienen bij Gezelle vaak om ritmische effecten te bereiken. Vangen gaat, en volgen, snel;
terren, dat de turven
speiten! Wilt, in 't jagersspel,
dapper zijn en durven! (Jacht, II, 543)
In dit voorbeeld vertraagt de overvloedige interpunctie de lezing, zodat de afzonderlijke woorden meer nadruk en gewicht krijgen. De pauzes zijn minder van grammaticale dan van muzikale aard. Bij repetitie worden gelijke zintekens toegevoegd. Over het algemeen brengt een dergelijke herhaling een grotere intensiteit teweeg: méér punten, méér komma's, méér uitroeptekens, méér vraagtekens betekenen méér spanning, méér remming, méér expressie, méér emotie. Hij roert in mij! Hij waagt in mij!
Hij nacht in mij! Hij daagt in mij! (Quis nos separabit, II, 660)
De herhaling van zintekens zorgt hier voor een visueel parallellisme. Ook de repetitie van woordtekens verhoogt hun effect: De straten, ze lagen in stukken gereên,
gereên en gesneên van de wagens (De straten, ze lagen, II, 244)
| |||||||
[pagina 259]
| |||||||
Het driemaal herhaalde samentrekkingsteken vestigt de aandacht op het woordbeeld en werkt zo voor de lezer als een waarschuwing dat hier iets speciaals aan de hand is. Wat, zullen wij verder zien. Bij substitutie wordt het verwachte zinteken door een ander vervangen. Zo heeft Gezelle zelf het vraagteken dat hij oorspronkelijk in de titel Quid est Veritas? geschreven had, vervangen door een uitroepteken. Daardoor bracht hij de wat aarzelende titel meer in overeenstemming met de affirmatieve inhoud van het gedicht (aldus een suggestie van J. Boets). Functies De transformaties van de typografische tekens dienen vaak als een signaal dat zij een andere dan hun conventionele functie hebben. De conventionele functie is grammaticaal gegeven: wij schrijven een punt aan het eind van een zin, of een afkappingsteken waar een letter is weggevallen. De poëzie, die alle mogelijkheden van de taal probeert te exploiteren, zal ook die schrijfconventies trachten te verrutmen. Een eerste middel daartoe is ze in plaats van hun eigenlijke functie een afgeleide functie te geven. Zo dienen de vraagtekens in Gierzwaluwen nog nauwelijks om een vragende zijn aan te geven: zij suggereren veeleer het onduidelijk worden van de verstervende klank. Het vraagteken wordt zo een vervagingsteken. Een ander middel om de conventie te verruimen is de tekens als tekeningen te behandelen. Zo kan je een samentrekkingsteken gebruiken omdat de vorm ervan aan een dak herinnert. In dit geval spreken we over iconische functie: de vorm van het teken vertoont dan analogie met een reële vorm. Woordtekens De belangrijkste woordtekens zijn het koppelteken, het afkappingsteken en het samentrekkingsteken. De normale functie van deze woordtekens is aan te duiden dat de klank van een woord een verandering heeft ondergaan, zij zijn m.a.w. grafische tekens van een fonische transformatie. Bij afkapping en samentrekking gaat het om een deletie: er vallen bepaalde klanken weg; bij koppeling gaat het om een additie: er komen twee klankgroepen bij elkaar. De fonische transformatie kan zelf ook een functie hebben. De behandeling daarvan valt buiten het onderwerp van deze studie, al zullen we er in wat volgt enkele keren naar verwijzen. Wat ons hier interesseert is de gewone en vooral de ongewone functie van het teken op zichzelf. (a) Het koppelteken Het streepje (-) heeft drie hoofdfuncties:
| |||||||
[pagina 260]
| |||||||
Gezelle gebruikt het koppelteken in zijn drie functies, maar vaak op een ongewone wijze. Kom-bin, kom-bin, kom-bin ('t Beggijnhofklokske, II, 599)
De koppelende functie is hier vreemd, omdat ze geen eigenlijke samenstelling oplevert, maar een onomatopee (vgl. ablautvormen als bimbom), waarvan ze het ritme weergeeft. Het effect wordt langs zuiver grafische weg bereikt, al zal bij het lezen waarschijnlijk wel een zekere toonverandering optreden. Eveneens ritmisch geledend is het koppelteken in zulke typisch Gezelliaanse samenstellingen als: wentel-winkelwentelen ('t Er viel 'ne keer, II, 609)
rimpel-dimpel-donkel-dansend
hobbel-dobbel-drets-en-drevelend (Hoort, 399)
In dit laatste gedicht kan het herhaalde koppelteken ook iconisch geïnterpreteerd worden: als een beeld namelijk van het verschijnen en weer verdwijnen van de twee waterloopjes, De koppeltekens vormen een soort stippellijn. tak-op, tak-af, tak-uit, tak-in, tak-om (Het meezennestje, 396)
Ook hier bewerkt de herhaling van het koppelteken een deel van het effect. Gezelle had ook tak op, tak af, enz. kunnen schrijven, maar het herhaald streepje geeft iets weer van het heen en weer schieten van de vogel naar de tak. De iconische functie van het streepje lijkt wat op de lijntjes die in tekeningen snelheid suggereren. Wee- nu mensch en dieren klagen ('t Vriest, II, 343)
Het koppelteken wordt hier gebruikt na het eerste deel van een samenstelling, die echter gesplitst is (tmesis) en waarvan het tweede deel verder is geplaatst (hyperbaton). Daardoor krijgt het naast zijn koppelende functie al iets van de afbrekende functie. De splitsing zelf geeft een effect van spanning. Ook de afbrekingsfunctie van het koppelteken wordt door Gezelle op een eigengereide manier gehanteerd. In het gedicht dat de volstrektste fusie van het bladje met het water aanduidt, vinden we de afbreking met het erbij horend enjambement tweemaal net achter elkaar: 't En was niet 't een een bladtje en 't an-
der water
Maar water was het bladtje en 't blad-
tje water ('t Er viel 'ne keer, II, 609)
Paradoxalerwijze werkt de afbrekingsfunctie hier ook als koppelende | |||||||
[pagina 261]
| |||||||
functie: door het enjambement voegt de lezer het afgesneden deeltje mentaal weer bij het geheel. Het lijkt alsof het bladje koste wat kost met het water wil versmelten.
Het effect is totaal tegengesteld in De zaaidhede (II, 523). Daar komt in plaats van fusie snijding: Aarde, laat uw lenden open-,
onder scharre en riester, gaan;
(...)
vast en veilig, als gij henen-,
eenmaal, uit der molden boort?
In beide gevallen verwacht de lezer de aanvulling van het afgebroken woord aan het begin van de volgende regel, in beide gevallen wordt hij in zijn verwachting bedrogen, omdat het tweede deel van de samenstelling pas volgt aan het einde van de regel: open-/...gaan; henen-/...boort. Het woord zelf wordt door zijn tmesis opengesneden, analoog aan de aarde die door de ploegschaar wordt opengereten (eventueel kan het teken - dan ook iconisch als een snede worden ‘gelezen’). De snede blijft ongeheeld, omdat woorden tussen de leden van de samenstelling worden geplaatst (bij wijze van hyperbaton). De komma's, die aanduiden waar het hyperbaton begint, versterken het effect nog. Vaak treedt de vervangingsfunctie van het koppelteken op. In ternaire constructies wekt de repetitie een indruk van overvloed: appel- pere- en kriekelaar (Boomen, II, 372)
els- eek- en sperrelaar (Mevrouwe van Houthulst, 602)
het orgel, 't harpe-
en 't trommelslaan (De meiboom, II, 424)
In het laatste geval is de vervangings- met de afbrekingsfunctie gecombineerd. Opmerkelijk is het gedurfde gebruik van het hyperbaton in dergelijke samengetrokken constructies: sneeuw-, weêrom, en vlokkenjagen ('t Vriest, II, 343)
af- en al dat boom is ommebuischen (Serenum erit, II, 673)
Om metrische redenen gebruikt Gezelle de samentrekking ook in gevallen waar dat gewoonlijk niet gedaan wordt, zoals bij de uitgangen van verbogen woorden en trappen van vergelijkingGa naar voetnoot4: | |||||||
[pagina 262]
| |||||||
gekruist-, gekroonde Jesu zoet (Gekruiste God, II, 607)
om edel- blijd- en meerder mensch (Eerweerdig hoofd, II, 216)
Zulke voorbeelden maken duidelijk dat ‘blom- en plantenwereld’ in het gedicht Blijde kinderen niet, zoals we geneigd zouden zijn te denken, een afkorting is van ‘blomwereld en plantenwereld’, maar van ‘blommenwereld en plantenwereld’. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor ‘vil- en slacht-huisvee’ in Serenum erit (= ‘vilhuisvee’, niet ‘vilvee’, zoals Baur in zijn commentaar zegt en zoals het WNT het hem nazegt). In datzelfde gedicht staat: van omgehouwen stier-
en huidlooze ossenleden
waar ‘stier-’ de verkorting is van ‘stierenleden’. Het weglatingsteken is hier tegelijk een afbrekingsteken. In dit castratiegedicht, waarin de zonsondergang met het slachten van ossen en stieren wordt vergeleken, heeft het teken een sterk expressieve, ‘snijdende’, betekenis. (b) Het afkappingsteken De apostrof of het afkappingsteken heeft als functie aan te duiden dat er in een woord letters zijn weggevallen. Zoals gezegd is het een grafisch teken voor een fonisch verschijnsel: de afkapping. Die afkapping zelf is meestal prosodisch gemotiveerd. Wanneer Gezelle een rijm nodig heeft op ‘mimosa’, schrikt hij er niet voor terug te schrijven: ‘nen lichten bloos ha’ (Mimosa, II, 558). Om metrische redenen laat hij vaak de uitgang van voornaamwoorden en adjectieven wegvallen: ‘Heur’ trompe' (De avondtrompe II, 447), uw ‘leden’ (De reuze, II, 391). Dit is niet ongewoon in de poëzie van zijn tijd. Het is wel ongewoon dat hij de dialectische uitspraak met afkapping imiteert: ‘da’ 'k peize’ (Hoe vaart gij, 429), ‘Aanschouwt uw licht en hev'et’ (Alleen, II, 29. ‘En m'ha gezeid het bladtje’ ('t Er viel 'ne keer, II, 609). Eufonie speelt daarbij zeker een rol; in het laatste voorbeeld kan ook een fusie-effect beoogd zijn. De verkorting van het onbepaald lidwoord vinden we in gevallen als: 'en spinne, 'en bie, 'en lapken zwart, 'en kruisken. Telkens gaat het om kleine dingen waarover de dichter met volkse vertedering spreekt. Je kan dit verkorten ook iconisch verklaren het kleinere wordt met minder letters geschreven. De iconische functie is duidelijker in twee gedichten uit Gedichten, gezangen en gebeden, waarin een wegfladderend vlindertje en een vliegend vliegje plastisch voorgesteld worden met her en der geplaatste apostrofs: ‘Kom e' keer hier, fliefflodderke,
'k hebbe u, 'k hebbe u zoo lief!’
Maar 't wipte, 't wupte, 't en wachtte niet,
en 't liet mij alleen zijn. (Kom e' keer hier, 473)
| |||||||
[pagina 263]
| |||||||
't vluchtig vliegske, 'k binde 't, ik zende 't u, 't Is een,
't vlucht, 't vliegt, Schoone is 't, 't riekt, 't ronkt en 't
rinkt, 't rinkt, al dikmaals is 't, schoon gij 't, 'k hebbe,
't vliegske (20 ×)Ga naar voetnoot5 (Pas op Mon, 465)
De afkapping zelf zorgt voor het verkleinen van het woord (iconisch) en het versnellen van de zijn (ritmisch). Het afkappingsteken kan met enige verbeelding gezien worden als een beeld van het telkens verspringende diertje. (c) Het samentrekkingsteken De circonflex of het samentrekkingsteken wijst er op dat twee klinkers met elkaar versmolten zijn (na wegvallen van de ertussen staande medeklinker). Doorgaans is de samentrekking zelf prosodisch gemotiveerd. In ‘Zoo welkom als de bie’ bijv. rijmt ‘scheên’ op ‘vaneen’. Het samentrekkingsteken wordt wel eens ‘dakje’ genoemd, omdat zijn vorm daaraan herinnert. Omdat het boven een letter staat, kan het bescherming of verdrukking verbeelden. Die iconische functie is duidelijk in: o Pereboom, belaên
met al goudgeelwe blaên (o Pereboom, II, 251)
't zij hier, beneên mij, neêrgekropen (Ware beke, II, 363)
Woorden als beneên, omneêr, belaên, gelaên zijn bij uitstek geschikt om die functie te vertegenwoordigen. Een zadeldak vormt het teken in: zaâlrugde 't dak van
de schure (Terug, II, 471)
en een juk in: de vrome twee horsen te gaâr (Twee horsen, II, 451)
In de volgende gevallen is het de ‘weggesneden’ letter die voor het iconisch effect zorgt: De straten, ze lagen in stukken gereên,
gereên en gesneên van de wagens (De straten, ze lagen, II, 244)
in een snijberd afgesneên (Wilt gij een vertelsel weten, II, 166)
| |||||||
ZintekensDe belangrijkste zintekens (ook leestekens genoemd) zijn de punt, de komma, de kommapunt, het uitroepingsteken, het vraagteken, het beletselteken en de gedachtenstreep. De normale functie van deze zintekens is syntactisch, ritmisch en melodisch. Zij duiden een zinsgeleding of een zinstype, een | |||||||
[pagina 264]
| |||||||
pauze en een toon aan. Wij zullen het niet over de eerste drie zintekens hebben, omdat de manipulaties van Gezelle daarmee niet zo opvallend zijn. (a) Uitroepteken Gezelle maakt overvloedig gebruik van uitroeptekens. Nemen wij bijvoorbeeld de bundel Tijdkrans, dan blijkt dat van de 264 gedichten er maar een 60-tal niet (!) op een uitroepteken eindigen. Dit zou bij de hedendaagse lezer een wat overspannen indruk kunnen wekken, als hij niet inziet dat al die slottekens zowat de functie hebben van een orgelpunt achter een muziekstuk. De uitroeptekens dienen veelal niet zozeer om een exclamatieve zijn aan te geven als wel om een zekere nadrukkelijkheid (in de voordracht gepaard gaande met een stemverheffing) te suggereren: zij exploiteren veeleer het muzikale dan het grammaticale aspect van het leesteken. Soms gebruikt Gezelle het uitroepteken grafisch-esthetisch (zoals in het al geciteerde Quis nos separabit). Een ritmische functie krijgt het afwisselen van uitroep- en beletseltekens in: Ach! en ... ach! en ... ach! en ... ach! en
Hij en klaagde niet! (Zoo ellendig zijn, II, 127)
Het beletselteken lijkt het inademen uit te drukken, het uitroepteken het met grote kracht uitstoten van de uitroep. Bovendien roept het uitroepteken door zijn grafische analogie met t een associatie met woorden als ‘zuchten’ en ‘klachten’ op. In tegenstelling met het hedendaagse Nederlandse gebruik en in overeenstemming met het Franse gebruik schrijft Gezelle het uitroepteken vaak onmiddellijk na het tussenwerpsel: O! 't ruischen van het ranke riet! (Id., 72)
Ha! beklaagt hem, die gevangen (uit: Kerkhofblommen, 186)
Zo is het te begrijpen dat de dichter sterk beklemtoonde woorden, ook als die grammaticaal geen echte uitroep vormen, wel eens door een uitroepteken laat volgen: Uw leven! schaars is 't, op nen zomerdag, geboren (o Brooze levendheid, II, 161)
(b) Beletselteken Normaal duidt het beletselteken een langere pauze aan. Het kan ook aangeven waar in een tekstfragment woorden zijn weggevallen. In de titel ... den ouden brevier staat het beletselteken voor het gehele gedicht dat aan de gelijkluidende slotwoorden voorafgaat. Het benadrukt zo de overgang van het niet-talige (mijmeren, verlangen) naar het talige (de woorden van de brevier). Ook in het volgende fragment speelt de relatie talig/niet-talig. De stippen kunnen er iconisch begrepen worden als onleesbaar geworden letters: | |||||||
[pagina 265]
| |||||||
... lijk letteren op
nen zerk gekapt
en langzaam uitgetreden ... (uit: Rijmreken, 520)
(c) Gedachtenstreep Ook de gedachtenstreep duidt normaal een langere pauze aan. Gezelle gebruikt ze vaak in de laatste regel als aanloop voor de pointe: ik ga, - zij blijven staan! (Ik ga, II, 499)
(in) één zonnelicht - in God. (De ramen, II, 431)
Soms staat de gedachtenstreep een eind voor het slot van de strofe en kondigt dan een teruggrijpen naar de eerste strofe aan (cyclisch effect): zo in Terug (II, 471), Van den ouden boom (II, 549), Het winterspook (II, 570). Merkwaardig is het herhalen van de gedachtenstreep in: en 't eeuwig - leven - erven! (Irrequietum, II, 354)
De lange strepen kunnen hier min of meer iconisch een lange tijdspanne (een eeuwigheid) aanduiden. Anderzijds kan men in dit hortende slot ook een doodsgehijg herkennen, dat een paradoxale, hoewel typisch Christelijke, tegenstelling vormt met het woord ‘leven’. Interpretatie Een deel van de bekoring van Gezelles verzen ligt misschien hierin: hij voldoet onze onbewuste verlangens door het taalsysteem subversief, pervers te manipuleren; hij geeft ons tekens die voorzover ze niet als symbolen ontcijferd worden, als beelden werken; hij voegt een verleidelijk geheimschrift aan de conventionele communicatie toe. De gangbare betekenissen van de tekens worden uitgebreid: woorden worden inniger verbonden of vaneengereten, letters dragen sporen van verminking en ‘onderdrukking’, taalfragmenten worden gerecupereerd en gevaloriseerd. In dit alles kunnen wij resten lezen van pulsies: van sadomasochisme, castratievrees, imaginaire fusie. Soms worden tekens tekeningen, die door hun beeld het symbolisch betekende oproepen, zodat woorden en dingen lijken samen te vallen. Het niet-talige ondergraaft de taal, de taal tracht haar wonde met de werkelijkheid te helen. En dit alles met de discrete onopvallendheid, die de werking verzekert.
paul claes
christine d'haen |
|