Spiegel der Letteren. Jaargang 26
(1984)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |
De verzen van de corrector in handschrift 's-Gravenhage, KB, 129 A 10
| |
[pagina 84]
| |
De corrector heeft niet alleen letters en woorden veranderd, weggelaten of toegevoegd, maar ook volledige verzen bijgedicht. Mijn belangstelling voor deze verzen werd gewekt toen ik stuitte op een passage waarbij de corrector bijzonder handig te werk gaat. Het betreft het moment waarop Gaheret een dwerg opdraagt een uitdaging tot een tweegevecht over te brengen. De corrector lasGa naar voetnoot5 het volgende: II, 8821
Nu ganc dinen here dit vertellen.
Ende en coemt hi niet, ic sal vellen
Sijn pawelgoenen, ende bi desen
‘Bi mire trouwe,’ seide die naen,
‘Dese boetscap sal wel sijn gedaen;
Na vs. 8823 ontbrak een vers. De corrector was gedwongen een versregel te vervaardigen om het weesrijm (desen) aan te vullen. Hoe moest hij dat doen? Hij beschikte niet over een legger waaraan hij een versregel kon ontlenenGa naar voetnoot6. Blijkens zijn aanvulling besloot de corrector niet onmiddellijk te vertrouwen op zijn eigen scheppend vermogen, maar op zoek te gaan naar de scène waar de dwerg de boodschap overbrengt. Bijna 40 regels verder in dezelfde kolom (fol. 24 r,b) stuitte hij op de woorden van de dwerg: II, 8861
Ne coemdi niet, weet wel hi sal
Uwe pawelgoenen neder werpen al;
Dit sal u mere scande welen.’
Hiermee was zijn probleem opgelost. In de ondermarge van de bladzijde schreef de corrector dat zel mere scande wezenGa naar voetnoot7 en vulde zo het weesrijm aanGa naar voetnoot8. Deze wijze van handelen leek me voldoende aanleiding om de verzen van de corrector als aparte groep onder de loep te nemenGa naar voetnoot9. Hoe trachtte hij zich te redden uit een situatie waarin hij niet kon volstaan met het aanbrengen van veranderingen, maar gedwongen was een volledige versregel te maken? Het zal duidelijk zijn dat op die momenten de mogelijkheid nadrukkelijk aanwezig was dat hij een inhoudelijke onregelmatigheid zou veroorzaken. | |
[pagina 85]
| |
De corrector is de schepper van 25 ingevoegde verzen, een aantal dat niet voldoende was om alle weesrijmen op te heffen (vgl. bijvoorbeeld fol. 28 v,c waar Jonckbloet het weesrijm aanvulde (II, 10604)). Het is opmerkelijk dat niet minder dan 18 versregels voorkomen in het gedeelte dat door kopiist A (fol. 1-47)Ga naar voetnoot10 werd afgeschreven. De relatief talrijke correcties in dit gedeelte kunnen verklaard worden uit de grotere aandacht van de corrector voor de tekst (het gemiddeld aantal ingrepen per pagina in de Queeste van den Grale en Arturs doet is kleiner), maar ook uit de slordigheid van A. Zo verwisselde deze kopiist verbazingwekkend vaak si voor hi en omgekeerdGa naar voetnoot11. Een ander voorbeeld van zijn slordigheid vinden we in een passage waarin hij tot twee maal toe namen afschrijft van personen die in het betrokken verhaalgedeelte geen enkele rol spelen. Terwijl we de avonturen van Agravein, Gurrees en Gaheret volgen, schrijft de kopiist eerst bijnaGa naar voetnoot12 Sagremor af in plaats van Gaheret (II, 10319), om vervolgens even verder opnieuw een vergissing te begaan: Walewein in plaats van Agravein (II, 10369)Ga naar voetnoot13. | |
De ingevoegde verzenVrijwel altijd is een ingevoegd vers een logische aanvulling die uit de context voortvloeit. Op eenvoudige wijze, dat wil zeggen zonder diepgaand in de omringende regels in te grijpen en zonder buitensporig lange verzen te maken, vulde de corrector het weesrijm aanGa naar voetnoot14. Eén voorbeeld kan zijn werkwijze verduidelijken. Gaheret heeft een jonkvrouwe verlaten om een ridder van de Tafelronde, Brandelijs, en een andere jonkvrouwe te beschermen (fol. 25 r,a). Als hij na zijn geslaagde actie terugkeert, vraagt de achtergebleven jonkvrouwe bezorgd: II, 9184
‘Ay God,’ seit si, ‘hoe eist vergaen
Vander joncfrouwen, die wi horden
So sere ropen in droven worden?’
Hi seide, dat noit te gere ure
Ere jonfrouwe alse hare gevel;
‘Bedi si was bescudt wel:
De aanvulling van de corrector lag voor de hand, als het ware opgeroepen door rijmwoord (ure) en context: en gesciede also scone auenture. Zijn aanvulling | |
[pagina 86]
| |
is in hoge mate in overeenstemming met het Oudfrans (S VGa naar voetnoot15, p. 41, r.41: navint si bien. ne si bele auenture). In de inleiding is een voorbeeld gegeven van de opmerkelijke wijze waarop de corrector soms handelde bij het aanvullen van een weesrijm. Hij trachtte een oplossing te vinden door verderop in de tekst te zoeken naar een aanvaardbaar vers. Er is nog een passage (fol. 42 v,a) waarin hij op deze wijze te werk ging. Een jonkvrouwe die Lanceloet van zijn wonden genezen heeft, dreigt nu door een bruut te worden verkracht: II, 15536
Doe riep si met ere stemme groet:
‘Ay lieve vrient Lanceloet,
Twi ne siedi niet hier thanden
De roep om hulp (vs. 15537) kon door de corrector eenvoudig aangevuld worden, want enige verzen verder herhaalt de jonkvrouwe haar woorden (II, 15546): Si riep lude: ‘Lieve vrient Lanceloet. Er zijn ook plaatsen waar de corrector zijn kennis van het verhaal gebruikte. Een voorbeeld vinden we op fol. 36 v,b. Voor het weggevallen vers (II, 13448) kon hij de context niet gebruiken want er begint een nieuw verhaalgedeelte: II, 13443
Davonture seget hier ter steden:
Alse Hestor was gesceden
Vanden castele die hiet Ragidel,
Daer die boec af seget wel,
Hoe hi Mangart den roden onderdede,
Vanden lieberden, die nichte was
Mijns heren Waleweins als ict las,
Deze verzen verwijzen naar een verhaal dat meer dan 5000 regels eerder is weergegeven (II, 4263-4810). De corrector herinnerde zich hoe Hestor een jonkvrouwe, die door twee leeuwen bewaakt werd, bevrijd had: Ende die joncfrouwe oc bescudde mede (II, 13448). Op een aantal plaatsen dwingt de corrector respect af door zijn behendige wijze van handelen. Zo ook op fol. z8 r,b. Agravein, Gurrees en Gaheret steunen een hertog in diens strijd tegen zijn zonen. Als het kasteel waarin zij zich bevinden aangevallen wordt, bereiden de bewoners zich voor op een hevige strijd. Het aantal verdedigers is redelijk groot: | |
[pagina 87]
| |
Die hertoge wapende hem daer naer
Ende IV neven die hi hadde daer ginder
Die hadden geweest des hertogen kinder
Die int achterste pongijs was bleven doet:Ga naar voetnoot17
Si waren vrome ridders ende groet;
De corrector moest het weesrijm (naer) aanvullen en besefte dat hij met daer ginder de rijmwoorden al bezat om tot een goede aansluiting te komen. Als ginder het rijmwoord van het volgende vers werd, was het weesrijm aangevuld. Zo ontstond Die wapenden hem oc ghinderGa naar voetnoot18. Er zijn slechts twee plaatsen waar de Middelnederlandse tekst door de toevoeging van de corrector sterk afwijkt van het Oudfrans. De passage op fol. 25 v,c is er één vanGa naar voetnoot19. Gaheret en Gindan staan op het punt hun tweegevecht te beginnen, onder de ogen van de Vrouwe van Rostoec en de jonkvrouwe die door Gindan van haar land beroofd is: II, 9499
Daerna gingen si metter vart
Beide sitten op hare part,
Ende die vrouwe deedse thant
Alse die vergaderen souden dan.
Garehet sprac dus Gindan an:
Jonckbloet vulde aan: Varen tote op dat sant. Hij was het niet eens met de invoeging van de corrector, die dan ook gekozen had voor een vers waarbij de omringende regels eveneens aangepast moesten worden: Ende die vrouwe deed alse thant
Dat si die joncfrouwe nam bider hapt
Ende gingen daer si vergaderen souden dan.
Overduidelijk in de problemen gebracht door het ontbrekende vers, probeerde hij gebruik te maken van zijn kennis van het verhaal (de Vrouwe van Rostoec heeft partij gekozen voor de jonkvrouwe, tegen Gindan), maar het resultaat wijkt sterk af van het Oudfrans. Het is niet verwonderlijk dat de corrector moeite had met het aanvullen van het weesrijm, want de passage is corrupt. Er ontbreekt veel meer dan één vers. Het Oudfrans (S V, p. 44, r. 42 - p. 45, r. 7) leest namelijk: Et la dame lez fait conduire en vne isle petite qui estoit desous la tour close dune aigue rade et corant. Et quant il sont uenu a la riue | |
[pagina 88]
| |
. si entrent en vne nef. et li cheual auec eulz Si les passent li maronnier iusques en lisle. Et quant il y sont uenu si les laissent ensamble & sen vont. Tot slot van deze paragraaf: er is één uitzondering op de regel dat de ingevoegde verzen dienen om een weesrijm aan te vullen. In de Queeste van den Grale probeert de corrector op fol. 146 r,c een ingewikkelde verklaring begrijpelijker te maken. Aan de uitleg van een droom over het ellendig lot van de Ridders van de Tafelronde, die aan wellust ten onder gaan, voegt hij toe: Ets al verloren / dat zegic v te voren (III, 6216-6217). | |
BesluitMet de opmerkingen dat ‘de enkele er bij gedichte regels dikwerf slot noch zin hebben’ en dat ‘de verbeteraar niet gelukkig is geweest in het bijdichten der uitgevallen regels’ (ed. - Jonckbloet, p. LXVIII-LXIX) doet men de corrector onrecht. De 25 verzen die hij ingevoegd heeft, laten zien dat hij in staat was op betrekkelijk eenvoudige wijze, zonder veel in te grijpen in omringende regels, een weesrijm aan te vullen. Hij maakte daarbij vaak behendig gebruik van de context en van zijn kennis van het verhaal. Slechts een enkele maal heeft zijn invoeging tot gevolg dat het Middelnederlands sterk afwijkt van het Oudfrans. Het in de vorige alinea geschetste resultaat van mijn onderzoek naar de ingevoegde verzen bevestigt in grote lijnen het bestaande beeld van de activiteiten van de corrector. Dit artikel levert dan ook geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten op en zal het onderzoek dientengevolge evenmin in nieuwe banen leiden. Toch leek het bijeengebrachte materiaal mij zo aardig dat ik het niet in de aantekeningen bij een toekomstige editieGa naar voetnoot20 wilde wegstoppen.
bart besamusca |
|