Spiegel der Letteren. Jaargang 25
(1983)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |
Bordewijk en Dostojewski: enkele beschouwingen n.a.v. het dubbelgangersmotief in Dr. Testals dubbelgangerGa naar voetnoot1 van F. BordewijkTussen 1919 en 1924 publiceerde de - toen debuterende - F. Bordewijk (1884-1965) een drietal novellenbundels onder de gemeenschappelijke titel Fantastische Vertellingen: tezamen dertien verhalen, waarvan het zgn. ‘fantastische’ aspect meestal alleen ligt in de keuze van een eerder uitzonderlijke, vaak psychopathologische stof. Onder deze verhalen dan is er één, nl. Dr. Testaas dubbelganger, dat de lezer van meet af aan verwijst naar de haast gelijknamige roman van Dostojewski De dubbelgangerGa naar voetnoot2 (1846): niet alleen door de titel en het hiermee bedoelde hoofdmotief, maar ook door het feit dat Bordewijk, bij wijze van motto, precies een citaat uit Dostojewski's roman koos. De vraag rijst dus: waartoe deze expliciete verwijzing? Bestaat er soms een diepere overeenkomst tussen beide werken? Heeft Bordewijk met dat motto soms zelf willen aandringen op een vergelijking met De dubbelganger? Heeft hij verder bewust ontleend of geciteerd? Voor zover ons bekend heeft Bordewijk zich daarover nooit uitgesproken. Vast staat in elk geval reeds, dat in beide werken een psychopathologisch geval wordt behandeld. De dubbelganger, een verhaal dat men dikwijls met Gogols Uit het dagboek van een krankzinnige (1835) en De Neus (1836) in verband heeft gebracht, speelt te Petersburg. De hoofdpersoon, Goljadkin, is een gefrustreerde ambtenaar die blijkbaar de druk van de depersonaliserende, bureaucratische maatschappij niet heeft kunnen verdragen. Na een reeks bespottelijke, maar voor hem sterk vernederende incidenten ontmoet hij zijn perfecte dubbelganger. Goljadkin I en II lijken niet alleen sprekend op elkaar, maar ze dragen ook dezelfde naam en bekleden dezelfde functie, en wel op hetzelfde kantoor. De razende bedrijvigheid van de dubbelganger bestaat erin dat hij alle plannen dwarsboomt die Goljadkin senior vormt, hem altijd vóór is. Hij komt steeds vaker opdagen, en zijn optreden gaat telkens gepaard met een nieuwe nederlaag voor zijn slachtoffer, totdat deze aan zijn eigen identiteit gaat twijfelen (p. 231) en in een krankzinnigengesticht moet worden opgenomen. Zo ongeveer vergaat het ook de held uit Dr. Testals dubbelganger. Ook hij is een eenzelvige zwakkeling die de spil van een nachtmerrieachtig avontuur wordt. Hij heeft moeten vluchten omdat hem het brood uit de mond werd gestoten door iemand ‘wiens naam (hij) niet eens weet, en van wie (hij) alleen maar weet, dat hij als twee druppels water op (hem) lijkt’ (p. 161). Net als Goljadkin treedt Testal in gesprek met zijn dubbelganger en ontvangt hij zelfs een telegram van hem. Dat mysterieuze personage valt hem herhaaldelijk lastig en vervolgt hem tot in de verstgelegen oorden. Pas door de zelfmoord van de | |
[pagina 123]
| |
hoofdfiguur wordt daar een einde aan gemaakt. Hiermee wordt, net als met het slot van De dubbelganger - het overbrengen van Goljadkin naar het gesticht - uitdrukkelijk gewezen op de uiteindelijke val van de hoofdfiguur, op zijn verpletterd worden door het eigen spiegelbeeld. In beide verhalen worden dus dezelfde gegevens gebruikt. De hoofdpersoon wordt met zijn alter ego geconfronteerd, en deze confrontatie wordt het uitgangspunt van een reeks onaangename lotgevallen, waar de dood, of in elk geval een algehele psychische ondergang op volgt. De verhaalstructuur is daarbij telkens vrij traditioneel. De handeling neemt slechts een paar dagen in beslag en loopt chronologisch naar een hoogtepunt toe - respectievelijk het wegbrengen van Goljadkin naar een krankzinnigengesticht en de zelfmoord van Testal. Ook plaatsen zowel Dostojewski als Bordewijk de lezer middenin het gebeuren, zonder expositie of ook maar enige inleidende commentaar betreffende de situatie van de hoofdpersoon. Wanneer wij met Goljadkin kennis maken, staat hij blijkbaar op het punt een stap te ondernemen waardoor zijn hele bestaan zou veranderen. Eveneens heeft Testal, wanneer hij de ik-verteller in een trein ontmoet, een beslissende stap gedaan om voor zijn benarde toestand een oplossing te vinden. Dat er verwantschap bestaat tussen beide werken is dus onbetwistbaar. Maar ook al zijn hoofdgedachte en algemene inkleding dezelfde, toch is de manier waarop beide schrijvers van het dubbelgangersmotief gebruik hebben gemaakt, in menig opzicht verschillend. Onder het lezen worden wij, ruw genomen, vooral getroffen door de veel grotere complexiteit die Dostojewski's Dubbelganger kenmerkt, zowel wat de formele problemen als wat de draagwijdte van de psychologische peiling betreft. Bij de ambiguïteit van het standpunt, de vrij fijnzinnige karakterontleding en het grotere menselijkheidsgehalte van de hoofdpersoon steken de eenvoud en strakheid van Bordewijks verhaal af. Getuige bijvoorbeeld het zwart-wit-contrast tussen de zwakheid en goedaardigheid van Testal, aan de ene kant, en de nergens door gewettigde wreedheid van zijn vervolger, aan de andere kant (p. 159). Wat dat betreft, zijn de personages uit De dubbelganger heel wat moeilijker om te karakteriseren. Dostojewski maakt het bijv. duidelijk dat Goljadkin ‘junior’ (de dubbelganger) eigenlijk alle karaktertrekken bezit die de hoofdfiguur voor zichzelf zou wensen: hij is ambitieus, geestig, scherpzinnig, hij weet hoe met andere mensen om te gaan. M.a.w.: hij is een man van de daad, een sterkere versie van Goljadkin I, hij weet het er goed af te brengen waar Goljadkin meestal slechts een pover figuur weet te slaan. Deze koestert voor hem dan ook veel bewondering en wil zijn vriend worden. Maar anderzijds beschrijft hij hem ook herhaaldelijk als een gemene, kleingeestige bedrieger die het op zijn ondergang heeft gemunt. Opvallend is daarbij ook dat hij bepaalde eigenschappen bezit die hij bij zijn tegenstander smaadt, want al raakt hij niet uitgepraat over eigen edelmoedigheid en waardigheid, ook hij doet niets anders dan allerlei listige intriges bedenken om zijn rivaal te belasteren en is graag wreedaardig en arrogant met ondergeschikten. | |
[pagina 124]
| |
Dit wijst er al op, dat De dubbelganger vooral als een rijk gestoffeerde ‘psychologische’ roman uit de verf komt. Dostojewski's visie reikt diep in de gekwelde zielstoestand van zijn romanheld, motiveert die op genuanceerde wijze. Als totaal van de buitenwereld vervreemd individu, dat aan vervolgingswaanzin lijdt, verkrijgt hij psychologische consistentie. In wezen is de lilliputter Goljadkin bang voor het leven, voor iedere vorm van geldingsdrang en verantwoordelijkheid, en hij sluit zich dan ook geheel in zichzelf op. Zijn eigen standpunt waarmaken kan hij niet, een echte beslissing nemen evenmin. Daar hij steeds op zoek is naar een eigen, bevredigende identiteit projecteert hij ten einde raad zijn angst en verdrongen verlangens op een dubbelganger die, zoals gezegd, de geslaagde belichaming is van het ideale beeld dat hij zich van zichzelf voorspiegelt, d.i. van zijn ‘ik-ideaal’. Logisch is dus dat deze dubbelganger ook zijn ondergang als minderwaardige in de hand werkt. Het ‘spook’ probeert Goljadkin in zijn bedrijf een hak te zetten en hij is het zelf die de beduusde ambtenaar aan de dokter overhandigt om hem op te sluiten. M.a.w. alles gebeurt alsof Goljadkin een dubbelganger in het leven had geroepen - al wordt dit, structureel bekeken, nergens door waargemaakt - om aan zijn innerlijke conflict een tastbare vorm te geven en om het aldus naar een oplossing toe te doen evolueren. Voor de hoofdpersoon wordt de aanwezigheid van deze ingebeelde tegenstander de directe oorzaak van zijn - onbewust begeerde (?) - mislukking. Tenslotte nog dit: in Dostojewski's roman worden, behalve de psychologische, ook nog de sociologische en existentiële aspecten van het probleem geëvoceerd. Dostojewski laat nl. niet na een duidelijk verband te leggen tussen de waanzin van het personage en zijn ondergeschikte positie in de maatschappij; ook stelt hij verder de vraag in hoeverre een individu zich binnen bepaalde maatstaven als zodanig kan handhaven. Een dergelijke ‘psychologiserende’ tendens blijft in de novelle van Bordewijk grotendeels uit. Hier worden de gebeurtenissen waarbij Dr. Testal, de hoofdfiguur, aan een mysterieuze vervolger probeert te ontsnappen, uitsluitend van buitenaf beschreven. De verteller - een ik buiten Testal - verstrekt ons maar weinig informatie omtrent dit personage, zijn onmiddellijke omgeving en zijn psychische ervaring hiervan. Hij beklemtoont eerder de feiten dan dat hij de geestesgesteldheid van de hoofdpersoon toe zou lichten. Zo hecht hij aan de oorzaken van Testals waanzin weinig of geen aandacht. Het dubbelgangersmotief en de daaruit voortvloeiende, fantastische elementen in het verhaal dienen niet, althans niet in de eerste plaats, om een psychologische inhoud aanschouwelijk te maken, maar die fungeren voornamelijk als een middel tot het verwekken van sensaties. Het treft ons als een motief uit het arsenaal van de detective-roman, dat geschikt is om de aandacht van de lezer steeds gaande te houden en eerder aan zijn nieuwsgierigheid dan aan zijn kritisch inzicht op psychologisch gebied te appelleren. Het hele verhaal wordt bovendien op een vrij gedetacheerde toon verteld, hetgeen het geheel nog eigenaardiger doet lijken. Pas na de epiloog - de zelfmoord van de dokter ten gevolge van vervolgingswaanzin - probeert de verteller een omstandige, rationele verklaring te | |
[pagina 125]
| |
geven van de feiten. Zo loopt het verhaal op de complete opheldering van het raadsel uit, wat de portee, het verrassingseffect van de fantastische handeling voor een deel tenietdoet. De auteur acht het blijkbaar noodzakelijk het gedrag van zijn personage achteraf te verklaren, als had hij, zoals bij Hitchcock vaak het geval is, niet veel meer dan de vulgarisering bedoeld van een psychopathologisch geval, dat terwille van onoplettende lezers nog eens extra toegelicht diende te worden. Hoe dan ook, in dit opzicht is Bordewijk veel explicieter dan Dostojewski, die van zijn kant nooit tot zo'n vereenvoudigende synthese overgaat. De laatste immers ziet zijn verhaal vooral als de dramatisering van een psychologische inhoud. Hij doet de hoofdpersoon situaties meemaken, waardoor hij indirect uiting geeft aan diens innerlijk conflict. In die zin wijst De dubbelganger vooruit naar de formule van de moderne ‘psychomachie’, een verhaaltype waar Bordewijk pas in de jaren 30 zijn voordeel mee zou doenGa naar voetnoot3. Die twee verschillende opvattingen van het verhaal verklaren dan ook de keuze van twee volstrekt verschillende standpunten. In De dubbelganger worden de feiten door een alwetende hij-verteller - die wel eens zijn hoedanigheid als buitenstaander speciaal beklemtoont - beschreven, een verteller die ook d.m.v. vergelijking en commentaar een zekere afstand t.o.v. de hoofdfiguur schept. Men leze er het volgende fragmentje op na: Mijnheer Goljadkin senior wierp een laatste blik op alles en allen en kroop daarna rillend als een kat die men met koud water heeft begoten - als men mij deze vergelijking toestaat - in het rijtuig (p. 284). Daarbij wijst ook een uitdrukking als ‘de ware held van onze vertelling’ (p. 161) op de aanwezigheid van een externe vertelinstantie. Deze verteller schijnt zelfs meer te weten dan de hoofdfiguur zelf. Hij beschrijft feiten, personages, situaties die de romanheld niet eens bemerkt, daar deze door de gang van zijn eigen mijmeringen vaak in verwarring raakt (p. 136, 139, 164, enz.). Soms gaat hij ertoe over, het gebeuren te ironiseren. Het komt bijv. voor dat hij zijn besluiteloze held voor de gek houdt, door zijn ‘zo typische vastbeslotenheid’ te doen uitkomen of door zijn tautologische spreekwijze te imiteren: van uitputting brak hem een koud, ziekelijk zweet aan alle kanten uit, zodat mijnheer Goljadkin bij deze passende gelegenheid zelfs vergat met de voor hem zo typische vastbeslotenheid zijn lievelingsspreuk te herhalen: dat waarschijnlijk alles misschien nog wel of in ieder geval, ja zeker op de een of andere manier in orde zou komen (p. 271). Maar volstrekt alwetend is die verteller toch ook weer niet, of, liever gezegd, zijn alwetendheid betreft meestal alleen de mijmeringen van de hoofdfiguur. Zijn relaas stemt hij zodanig af op Goljadkins gedachtengang, dat het per slot | |
[pagina 126]
| |
van rekening zogoed als vanuit het standpunt van dit personage wordt belicht. Goede voorbeelden hiervan vinden wij o.m. in de slotscène, waarin de verteller duidelijk zijn visie vernauwt tot die van de held, of wanneer hij een dikwijls tot het uiterste gedreven dichotomie tussen de twee Goljadkins voor zijn rekening neemt. Goljadkin senior wordt herhaaldelijk als ‘volkomen rechtschapen’ voorgesteld (o.m. p. 232) terwijl de jonge Goljadkin als een ‘verdorven’ (p. 232), ‘weerzinwekkende’ (p. 243), ‘gemene vijand’ (p. 248) ‘met een gluiperige blik’ (p. 243) wordt beschreven. De verteller verplaatst ons ook meermalen direct naar de psyche van de hoofdpersoon, nl. in een reeks monologues intérieurs (o.a. pp. 199-200, 212-15, 221-22, 227-28, 238-39, 248-49, 263-64, 274-76), waarbij hier en daar het gebruik van de tweede persoonsvorm de gespletenheid van het personage onderstreept (zie o.a. p. 187, 188, 212, 225). Van de andere personages en situaties wordt ons in zulke gevallen dan ook niet méér meegedeeld dan Goljadkin zelf over hen weet. Vandaar de grote ambiguïteit in dit verhaal, want de lezer kan niet met zekerheid uitmaken of het vertelde al of niet werkelijk plaatsvindt: het zou wel eens het resultaat kunnen zijn van Goljadkins zinsverbijstering. Wij denken hier bijv. aan het spoorloos verdwijnen van een belangrijke brief die hij zou hebben gelezen (p. 222), of aan het eerste bezoek van de dubbelganger aan Goljadkin (p. 290 et sq.) of ook nog aan de geplande ontvoering van Klara Olsoefjewna (p. 257 et sq.). In dit verband wijst D. Fanger er terecht op dat vanaf het begin van het verhaal het onderscheid tussen dromen en waken op losse schroeven wordt gezet.Ga naar voetnoot4. De verwarring van de lezer hieromtrent is des te groter omdat Dostojewski aan zijn in wezen fantastisch verhaal een realistische dimensie verleent: hij situeert het nauwkeurig in tijd en plaats, en verwijst daarbij naar alledaagse, banale situaties, zoals bijv. het geval is wanneer hij kleingeestige samenzweringen onder Russische ambtenaren voor het voetlicht brengt. M.a.w.: er valt een zekere spanning te bespeuren tussen enerzijds een reeks buitengewone gebeurtenissen waarvan Goljadkin het slachtoffer is, en anderzijds de sfeer van alledaagsheid, die niet alleen als uitgangspunt voor het verhaal dient, maar ook vrij voortdurend de draagwijdte van het fantastische indijkt. Bij Bordewijk echter is daar geen sprake van. In zijn novelle krijgt het ongewone, althans vóór de uiteindelijke opheldering, de bovenhand. Het standpunt bij het vertellen is hier bovendien eenvoudiger om te beschrijven. Personages en situaties worden van buitenaf bekeken door een verteller die weliswaar de ikvorm bezigt en zelf in het verhaal optreedt, maar wiens objectiviteit hieruit voortvloeit dat hij niet de problematische hoofdfiguur is doch slechts een toevallige getuige. Deze Leidse student in de rechten is met zijn vriend voor een paar dagen naar het platteland gegaan om wat bij te komen van de recente zuippartijen. Daar de ik-persoon maar over weinig informatie beschikt over de | |
[pagina 127]
| |
situatie van de dokter en deze hem daar slechts karig aan helpt (p. 165), kan alleen zeer geleidelijk en op fragmentarische wijze een beeld van het probleem worden opgehangen. Op de bewuste gedachtengang van de romanheld heeft de ik-verteller immers geen vat, laat staan dat hij tot zijn onbewuste drijfveren en complexen zou kunnen doordringen. Achter de ware toedracht van de diverse ‘ongewone’ gebeurtenissen komen wij pas laat, wat het sensationele, ‘fantastische’ aspect daarvan steeds weer op de voorgrond doet treden ten nadele van het psychologische aspect. De ik-verteller en zijn vriend zijn vrijwel ‘onpartijdige’ getuigen bij het gebeuren. Opvallend is daarbij dat niet alleen de titelheld Dr. Testal maar nu ook twee studenten de dubbelganger onder ogen krijgen (p. 165, 170). Daar het vertellen over deze dubbelganger hier niet het werk is van de zieke verbeelding van de hoofdpersoon, zou de lezer wel eens kunnen gaan twijfelen aan de betrouwbaarheid van een verteller die zulke eigenaardige feiten voor goede munt aanneemt, te meer daar de neiging tot verveling en de drankzucht van de laatste meermalen onderstreept worden (p. 159, 166, 169, 170). Niet uitgesloten lijkt dus dat hij zo'n zonderling verhaal zou hebben verzonnen om de lezer en zichzelf te vermaken. Maar deze stelling wordt toch weer tegengesproken door zijn zin voor rationele ontraadseling, zoals die op het einde van het verhaal zeer duidelijk tot uiting komt, en die Bordewijk trouwens op vrij ironische wijze doet uitkomen. Deze rol wordt bijv. vervuld door een aantal verwijzingen naar artikelen uit het Wetboek (p. 157, 168, 172, 174), of door het feit dat de ik-persoon een getuige oproept om zijn hypothese te bevestigen als zou Testal inderdaad aan vervolgingswaanzin lijden (p. 174). Eigenlijk ligt de oorspronkelijkheid van Bordewijks verhaal vooral in het contrast tussen enerzijds het fantastische gebeuren en anderzijds de klemtoon gelegd op de rationele aanleg van de verteller, die voor het ongewone steeds een logische verklaring weet te vinden. Volgens hem heeft er nl. nooit een dubbelganger bestaan; de dokter is eenvoudig stapelgek, ‘en in die toestand was hij beurtelings zichzelf, en door gelaats- en stemverandering, zijn dubbelganger geweest. Hij doubleerde een rol- (p. 174). M.a.w.: alsnog onwetend heeft de verteller een reeks uitzonderlijke gebeurtenissen beschreven waarvan de hoofdfiguur de speelbal, en hijzelf de verbijsterde getuige was. Pas later komt aan het licht hoe alles in elkaar zat, en wordt het hele geval in detail geconstrueerd. Een verhaalbouw dus die regelrecht teruggaat op het klassieke schema van de detectiveroman of -film. Samenvattend: dat Bordewijk bepaalde elementen uit zijn verhaal aan ‘De dubbelganger’ kan hebben ontleend is niet volstrekt uitgesloten, zoals uit de directe verwijzing naar Dostojewski en een aantal punten van overeenkomst blijkt; maar al hebben de twee schrijvers rond hetzelfde hoofdmotief gebouwd, toch berust de verwantschap alles wel beschouwd slechts op een paar oppervlakkige analogieën. Terwijl voor Bordewijk de persoonsverdubbeling maar één van de talrijke pathologische vormen van vervreemding is waar hij zich in de Fantastische vertellingen over buigt, neemt datzelfde motief grotere psychologische | |
[pagina 128]
| |
en levensbeschouwelijke dimensies aan wanneer het door Dostojewski wordt gehanteerd. Dat komt o.m. door de ruimere verwijzingswaarde die het in Dostojewski's problematiek krijgt. Dat soort dualisme van de romanheld staat inderdaad centraal in het werk van de Russische schrijver en komt in vele, soms minder ondubbelzinnige vormen voor in verscheidene romans. Van zijn kant had Bordewijk in zijn drie debuutbundels wel een aantal losse punten uit de dieptepsychologie ontdekt als mogelijk materiaal voor sensationele handelingen of bizarre, pathologische toestanden - wat niet eens gezegd kan worden van Dostojewski, die op dit gebied niet anders dan meer intuïtief te werk kon gaan. Maar de moderne psychologie had hij zich nog niet ten volle toegeëigend als idee, als voedingsbodem voor een weldoordachte mensenkennis - dit zou bij hem pas later gebeuren. Ook uit formeel oogpunt bekeken, steunde hij nog op verscheidene tradities, zoals o.a. het griezelverhaal, Poe, de Engelse romantiek, enz. Van de voor zijn latere werk zo karakteristieke stijl en compositiepatronen, zoals die in de jaren 30, nl. n.a.v. enkele modernistische experimenten het licht zouden zien, was er omstreeks 1920 nog geen sprake. Aan Bordewijk werd in die tijd wel eens epigonisme verweten t.o.v. beroemde voorgangers als Poe en Hoffmann. Maar wat nu deze vergelijking met Dostojewski betreft: het mag wel een wonderlijk geval van doodgelopen invloed of (onbewust) geweigerd epigonisme heten dat Bordewijk, die zich vanaf 1935 als een baanbrekend beoefenaar van het psychomagische genre zou doen gelden, circa 1920 niet ontvankelijk bleek te zijn voor de invloed van Dostojewski's De dubbelganger, waarin hij al in kiem enkele structurele premisses van deze verhaalformule had kunnen vinden.
viviane geuffens Aspirant N.F.W.O. |
|