Een kort antwoord aan Delsing
Delsing heeft ernstige bezwaren tegen het linguïstisch kader, vanwaaruit, volgens hem, onze beide artikelen zijn geschreven. Ook is hij het oneens met de interpretatie van Neeltje Maria Mins gedicht waarvoor wij uiteindelijk kiezen.
Zijn ideeën over dat linguïstisch kader berusten grotendeels op slecht lezen. Om ons maar tot één centraal punt te beperken: wij zouden zijn uitgegaan van een ‘poetic competence’. Het tegendeel is waar. Literatuurwetenschap is volgens ons een ‘performance’-theorie (vgl. SdL 18 (1976), blz. 232 en 235). In de derde druk van het boek Literatuurwetenschap, naar welke druk Delsing, zonder verdere plaatsaanduiding, verwijst, wordt evenmin een ‘poetic competence’ gepostuleerd. De opmerking dat onze hele interpretatie steunt op de bepaling van ‘topic’ en ‘comment’ doet geen recht aan ons standpunt, - zeker niet aan de voorzichtiger formulering daarvan in het tweede artikel. Wat Delsing ons op dit punt aanwrijft zou, als het juist was, ook nogal vreemd zijn, aangezien wij er, anders dan hij, nìet vanuit gaan dat een tekst een linguïstische entiteit is. Analyse van ‘topic’ en ‘comment’ alléén lijkt ons dan ook een al te smalle basis voor een theorie over taaluitingen.
Een adequaat linguïstisch kader levert volgens Delsing de tekst-linguïstiek. Merkwaardig genoeg stapt hij echter wel van tijd tot tijd in een ander kader. Bijvoorbeeld in dat van de structuralistische linguïstiek van Jakobson, die ‘met zijn axioma over de werking van de poëtische functie [heeft] geattendeerd op de voor poëtische teksten kenmerkende vorm van deviatie.’ Wèl een verbazingwekkende interpretatie van dit bekende axioma, overigens...
Ook als Delsing zijn interpretatie van het gedicht geeft, moeten de lezers met hem enige malen het tekstlinguïstisch kader verlaten om zich door psychologismen te laten leiden. Een kleine proeve. Heten betekent volgens Delsing ‘heel wat meer [...] dan het slechts oppervlakkige dragen van een naam’... Daarom is het naar zijn mening ‘logisch dat Neeltje hier bewust kiest voor afwijkend taalgebruik’... (cursivering van ons).
Vanuit zijn tekstlinguïstisch kader onderscheidt Delsing voorts enkele illocutieve aspecten aan Neeltje Maria Mins gedicht. Er wordt een vraag gesteld in r. 3. Hierop zal een antwoord moeten volgen, maar niet in r. 8, overeenkomstig Delsings stellingen, omdat de dichteres daar immers bewust heeft gekozen voor afwijkend taalgebruik, d.w.z. voor heten zonder complement. Daarom moeten we r. 4-7, de strafe die