Spiegel der Letteren. Jaargang 22
(1980)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |
In margineJan van HelenEnige tijd geleden stelde R. Lievens de vraag of Jan van Heelu niet zonder enige grond door sommigen als ridder van de Duitse Orde wordt beschouwdGa naar voetnoot1. Nu werden er al eerder in gewestelijke historische publikaties argumenten aangevoerd om te bewijzen dat Jan van Heelu niet alleen ridder, maar ook commandeur is geweest van de commanderij van de Duitse Orde te Bekkevoort. Inzonderheid lic. F. Scheys heeft deze vraag besproken aan de hand van de rijmkroniek en van archiefstukken van de Duitse Orde te Bekkevoort, bewaard op het Rijksarchief te HasseltGa naar voetnoot2. Nadien heeft Mej. L. Liekens zijn argumentatie nog met instemming overgenomen in haar onuitgegeven licentiaatsverhandeling, De Kommanderij van de Duitse Ridderorde te Bekkevoort (KU Leuven 1969). Omdat deze twee studies in literair-historische kringen niet de aandacht hebben gekregen die ze verdienen, wil ik de gegevens ervan samenvatten en aanvullen. Naar aanleiding ervan wil ik echter eerst nog ingaan op de vraag of Jan van Heelu niet afkomstig was van Helen bij Zoutleeuw, zoals in gewestelijke publikaties algemeen wordt aangenomen. Indien dit zo is, moet hij consequent ook Jan van Helen, en niet van Heelu, genoemd worden. | |
1. Jan van Helen, niet van HeeluIn zijn uitgave van de rijmkroniek van Jan van Helen schrijft J.F. Willems dat de auteur vermoedelijk geboren werd te Helen (thans Helen-Bos, sinds 1971 behorend tot de gemeente Zoutleeuw) en dat zijn naam wellicht verminkt werd door de 15de-eeuwse kopiist, die veel namen vervormd heeftGa naar voetnoot3. Het oorspronkelijke manuscript, dat omstreeks 1291-1292 tot stand moet zijn gekomen, is niet bewaard gebleven. De oudste bekende kopie dateert uit de eerste helft van de 15de eeuw (mogelijk rond 1440) en is zeer waarschijnlijk van de hand van Henricus van den Damme uit Brussel; dit handschrift hoorde | |
[pagina 40]
| |
oorspronkelijk toe aan de stad Brussel en bevindt zich op het ogenblik in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage. De andere handschriften gaan vermoedelijk alle op dat van Van den Damme terug ofwel zijn het samen kopieën van dezelfde moederkopie. Als vergelijkingsmateriaal zijn er echter nog twee bewerkingen van een thans onbekend handschrift van de rijmkroniek: een kortere in Latijnse verzen, van Hendrik Karel van Donghelberge, in 1641 uitgegeven, en een prozabewerking, van Govaerdt Schoevaerdts, in 1646 uitgegevenGa naar voetnoot4. De auteur van de rijmkroniek van de slag bij Woeringen kennen we eigenlijk alleen door de inleiding van de 15de-eeuwse kopiist, die als volgt luidt: Alsoe alse van heelu broeder Jan
Ons heeft bescreven ende doen verstan
Oec heet hi broeder ian van leeuwe
Die dichte van woeronc...Ga naar voetnoot5.
De vorm ‘heelu’ is bevreemdend: in het hertogdom Brabant is er geen plaatsnaam Heelu of een erop gelijkende naam bekend. Anderzijds worden ‘heelu’ en ‘leeuw’ hier samen, als ongeveer gelijkwaardig, gebruikt. Kan dit niet wijzen op het kleine dorp Helen, vlak bij de stad Leeuw, thans Zoutleeuw, gelegen? Als oudste vorm van de naam Helen vermeldt M. Gysseling in 1179 YelneGa naar voetnoot6. Bij A. Wauters vinden we echter al een vorm uit 873, Hildina (‘cortem nostram Hildinam in Hasbanio’), die waarschijnlijk ook met Helen geïdentificeerd moet worden, en de dertiende-eeuwse vormen Heelne (in 1229, 1268 en 1269) en Helene (in 1232 en 1269)Ga naar voetnoot7. H. Vangassen vermeldt nog een twijfelachtige vorm uit 1326: ‘johannes de nyelde helue (?)’Ga naar voetnoot8; deze vorm zou, evenals Heelu, wellicht door een verkeerde interpretatie van de n als u (in oude handschriften soms niet te onderscheiden) ontstaan kunnen zijn. Helen, dat op slechts twee kilometer van Zoutleeuw ligt, werd in 1342 bij deze stad gevoegdGa naar voetnoot9. Op zichzelf is het niet duidelijk dat ‘van leeuwe” op Zoutleeuw slaat. Oorspronkelijk werden immers, evenals Zoutleeuw, ook Denderleeuw, Opleeuw (Gors-Opleeuw) en Sint-Pieters-Leeuw alleen maar ‘Leeuw’ | |
[pagina 41]
| |
genoemdGa naar voetnoot10. De verbinding van beide namen, ‘Heelu’ en ‘Leeuwe’ wijst echter met grote waarschijnlijkheid op de bij elkaar gelegen plaatsen Helen en Zoutleeuw. Bij de andere Leeuw-namen is geen op ‘Heelu’ gelijkende naam te vinden. Een andere aanwijzing dat Jan van Helen uit de streek van Zoutleeuw komt, kunnen we vinden in vermeldingen van namen en gebeurtenissen uit deze streek in de rijmkroniek. Zo merken we o.a. de tocht van de hertog van Brabant in 1273 tegen de prinsbisschop van Luik op: v. 690
Die hertoghe was totten Vinne
(Tusschen Leeuwe ende Sentruden steet)
Comen doen, alsoe bereet,
Dat hi ints bisscops land woude tien...
Deze tekst heeft betrekking op het Vin of Bolstermeer te Zoutleeuw, dat een oppervlakte had van oa. 100 ha; de kloosterlingen van de abdij van Park te Heverlee zouden de moerassige streek omgevormd hebben tot malse weiden en vruchtbare akkers en door de ontginning van turflagen aan de oorsprong liggen van het ontstaan van het Vin. Het meer, dat werd drooggelegd tussen 1841 en 1844, wordt voor het eerst vermeld in 1235: ‘magnam partem stagni ex parte Aquilonis sitam sub Lewis’ (een groot deel van de poel aan de noordelijke kant onder Leeuw gelegen). Als toponiem is het Vin nu nog bekend: het is het vochtige gebied aan de noordoostkant van Zoutleeuw. Dit is de enige plaats in de rijmkroniek waarvan de ligging zo nauwkeurig door de auteur wordt bepaaldGa naar voetnoot11. Verder merk ik op dat Jan van Helen in zijn kroniek verscheidene heren en ridders vermeldt uit kleinere dorpen in de onmiddellijke omgeving van Zoutleeuw: zo bijv. v. 2926 en v. 3050 her Vranke van Wange, v. 4940 Her Libbrecht van Dormale, Een coene ridder ute Brabant, v. 8497-8499 Die heere van Lintre, her Arnout Ende her Jan, een ridder stout, Van Raetshoven, ende her Jan van Winde, v. 8501 her Daneel van Wanghe, v. 8519 heeren Godevaerde van Gotsenhoven, v. 8589 Van Gotsenhoven Goeswijn, v. 8600 Heinric van Wilre, v. 8605 Jacob van Velpe, ende Herman van Bonsbeke, v. 8616-8617 Van Lintre Lambrecht, Konoy van Grasen, Godevaert van Winde. Al de hier genoemde dorpen, Wange, Dormaal, Linter, Raatshoven (Racour), Winden (Neer- of Overwinden), Goetsenhoven, Wilderen, Velpe (een heerlijkheid onder Halen, niet Opvelp of Neervelp, zoals Willems schrijft), Bunsbeek en Grazen (niet Grez of Graven, zoals Willems schrijft), liggen dicht bij Zoutleeuw, de meeste in Oost-Brabant tussen Tienen en Sint-Truiden. | |
[pagina 42]
| |
Tenslotte wijst F. Ingels er nog op dat de taal van de kroniek van Jan van Helen een duidelijke Oostbrabantse inslag heeft. Hij wijst op de volgende kenmerkende eigenaardigheden: v. 4844 wie voor hoe (ook v. 284, 3813, 5917, 7184); v. 6619 hinxt voor hengst; v. 1411 kerre voor kar (ook v. 4342, 5321, 6487, 8845); v. 690 vinne voor ven; v. 8532 en 8655 sunderlinge voor afzonderlijk (maar in v. 8216 en 8702 sonderlinge); v. 6724 kinnese voor kende zeGa naar voetnoot12. Aan deze lijst wil ik nog de volgende Oostbrabantse kenmerken toevoegen: v. 117 melde voor mild; v. 325, 963, 4745 en 6214 ocht voor of(t); v. 690 steet voor staat; v. 1077, 3948, 3958, 4926, 7550, 7709, 7718, 7873 en 8551 es voor is; v. 1071 mesdaen voor misdaan; v. 4316 en 7173 mesdaet voor misdaad; v. 4334 mesvalle voor misvalle, en nog elders mes voor mis; v. 2241 hornec voor hoek; v. 4388 die messe voor de mis; v. 8711 plach voor placht. Het is weliswaar moeilijk uit te maken wat het aandeel van de 15de-eeuwse kopiist in de taal van de rijmkroniek is geweest, maar zeer waarschijnlijk was deze een Brusselaar. Zo kunnen we aannemen dat deze nog meer Oostbrabantse kenmerken heeft vervangen door Westbrabantse, maar niet het omgekeerde. De Oostbrabantse kenmerken zullen wel van Jan van Helen zelf komen. Al deze gegevens wijzen erop dat de auteur van de rijmkroniek een Oostbrabander was en dat hij speciaal in de streek van Zoutleeuw goed bekend was. Daarom moeten we ongetwijfeld de naam ‘van heelu’ verklaren als ‘van Helen’ en ‘van leeuwe’ als ‘van Zoutleeuw’. | |
2. Behoorde Jan van Helen tot de Duitse Orde?In 1726 schreef A.F.J. JaerensGa naar voetnoot13 in het Supplément aux Trophées tant sacrés que profanes du duché de Brabant de Mr. Butkens ('s-Gravenhage) dat Jan van Helen ridder en commandeur was van de Duitse of Teutoonse Orde: ‘F. Jean van Heelu dit van Leeuwe, en son tems Chevalier de l'ordre Teuthonique & Commandeur de Beckefort, Auteur de la Description de la bataille de Woeringe ou Woerdonck, Manuscrit en vers Thiois ou Flamands’ (I, p. 146). Jaerens zegt echter niet waarop deze uitspraak steunt. Willems neemt in zijn tekstuitgave aan dat Jan van Helen broeder of frater was, zoals in de inleiding van de kopiist staat, en dat hij wellicht tot de Duitse Ridderorde behoorde; hij spreekt zich er echter niet over uit of hij ridder en commandeur van deze orde was te Bekkevoort (p. VI-VII). In zijn bovenvermeld artikel meent Scheys echter dat er gegronde redenen zijn om ook de laatste stelling aan te nemen. Voor bekendheid met de Duitse Ridderorde pleit dat Jan van Helen in zijn werk zelf enige verzen aan deze orde wijdt: | |
[pagina 43]
| |
v. 4686
Maer, doent daer soude ten stride naken,
Sloegen nochtan ute vore
Bruedere, riddere, commendore
Die vander dietscher ordenen waren,
Ende voeren in elke ten scaren,
Beide om vrede ende om soene,
Als hen wel behoort te doene...
De Duitse Orde was een geestelijke ridderorde, in 1189-1191 tijdens het beleg van Akko op de derde kruistocht gesticht voor de verzorging van zieken. Later zouden de leden ervan vooral strijden tegen de ongelovigen en ook politieke macht verwerven. De leden werden ‘broeders’ genoemd. Er waren ‘ridderbroeders’, die van de ridderstand waren, ‘priesterbroeders’, ‘halfbroeders’, d.i. lekebroeders, en ‘sarjantbroeders’, die ook streden en zowel edellieden zonder kwartieren konden zijn als voorname burgers; daarnaast waren er nog ‘familiares’, een soort ereleden, die ook ‘medebroeders’ werden genoemd, waartoe o.a. keizer Sigismund van Duitsland en Alfons V van Aragon hebben behoordGa naar voetnoot14. In de Nederlanden kwamen twee balijen van de Duitse Orde tot stand: die van Utrecht en die van Alde Biezen of Oudenbiezen (te Rijkhoven bij Bilzen). Van Alde Biezen hing de commanderij van Bekkevoort af, de enige stichting van de Duitse Orde in het hertogdom BrabantGa naar voetnoot14a. Deze commanderij werd kort voor 1229 gesticht, want in dat jaar en in 1230 stonden Willem, heer van Bekkevoort, en Arnold III, heer van Diest, hun bezittingen bij de burcht van Bekkevoort af aan de ‘Teutoonse broeders’, die reeds ter plaatse verbleven. De heren van Diest horen tot de oudste weldoeners van de commanderij van BekkevoortGa naar voetnoot15. Uit de kroniek van Jan van Helen blijkt nu, zo zegt Scheys, dat de auteur een goede bekende was van de heren van Diest. Hij maakt opvallend veel gewag van deze heren: Arnold V van Diest, die te Woeringen samen met zijn zoon Gerard streed, komt voor in v. 2005 en v. 2131 en niet minder dan 73 verzen, v. 7873 tot v. 7945, worden volledig aan hen beiden gewijd. Ook Arnout, heer van Zelem, een neef van de heer van Diest, krijgt een speciale | |
[pagina 44]
| |
vermelding (v. 7938-7941); deze Arnout nu had, zoals Scheys opmerkt, nog in 1280 zijn molen te Bekkevoort aan de commanderij aldaar geschonkenGa naar voetnoot16. Speciaal valt de vermelding van een gewone man, geen ridder, uit Diest op, zo gaat Scheys verder, Bastijn van der Nedermolen, die als ‘serjant’, d.i. dienaar of schildknaap, deelnam aan de slag (v. 7873-7876)Ga naar voetnoot17. Hieraan kan ik toevoegen dat Jan van Helen ook een gewone man uit Zelem, waarvan de heren verwant waren met die van Diest, vermeldt: ‘Ende van Sorpele Heynman’ (v. 8609)Ga naar voetnoot18. Verder merk ik op dat Jan van Helen enige keren de heren van Wange vermeldt, die een leenhof te Bekkevoort hadden: Vranke of Franco van Wange (v. 2926 en v. 3050) en Daneel van Wange (v. 8501). De heren van Wange hadden in de dertiende eeuw belangrijke bezittingen te Bekkevoort, die op verscheidene plaatsen aan die van de commanderij grensden, o.a. een hoeve, brouwerij en vijver, die bij de kerk, de pastorie en een hoeve van de commanderij lagen. De oudste vermelde heer van het hof van Wange te Bekkevoort is juist ridder Franco van Wange, die in 1280 ‘dapifer’ (een ereambt aan het hof) van Brabant was en optrad in verband met tienden die aan de commanderij van Bekkevoort verkocht werdenGa naar voetnoot19. Scheys heeft tenslotte in het archief van de commanderij van Bekkevoort een ‘frater Joannes’ als commandeur gevonden. Een acte uit 1273 vermeldt immers de schenking van een weide ‘fratri Joanni commendori de Beckenvort’Ga naar voetnoot20. Deze vermelding zou dan bevestigen wat Jaerens in het Supplément aux Trophées du Brabant schrijft. Toch lijkt dit argument, dat er een Joannes commandeur was, maar zwak om te bewijzen dat dit Jan van Helen was. Alleen als Jaerens hiervoor een goede bron had (maar welke?), kunnen we dit commandeurschap aannemen. Het is evenmin afdoende bewezen dat Jan van Helen tot de commanderij van Bekkevoort behoorde. Weliswaar blijkt hij de heren van Diest en de omgeving van Bekkevoort goed te kennen, alsook de Duitse Orde, die in Brabant alleen te Bekkevoort was vertegenwoordigd. Willems heeft echter verondersteld dat hij tot dat deel van de mesniede of het gevolg van de hertog behoorde waarbij ook de herauten en minstrelen waren (p. VII-VIII). Anderzijds wordt hij ‘broeder’ genoemd, een gewone benaming in de Duitse Orde, maar hoe kwam | |
[pagina 45]
| |
hij dan in het gevolg van de hertog van Brabant? Tussen de hertog van Brabant, de heren van Bekkevoort en die van Diest bestond er in de dertiende eeuw een speciale relatie, die misschien zelfs op aanverwantschap zou kunnen steunen. Zo had hertog Hendrik III van Brabant bezittingen bij de burcht van Bekkevoort, die hij in 1254 aan de commanderij aldaar afstond, en in 1257 wordt Woutelmus van Bekkevoort ‘villicus’, d.i. meier of vertegenwoordiger, van dezelfde hertog genoemdGa naar voetnoot21. Deze relatie met de hertog van Brabant valt des te meer op omdat Diest en omgeving pas in de loop van de dertiende eeuw, we weten niet juist wanneer, zijn beginnen deel uit te maken van het hertogdom BrabantGa naar voetnoot22. In de tweede helft van die eeuw schendt de hertog van Brabant overigens op meer dan één plaats samen met de heer van Diest de eigendomsrechten van de abt van Sint-Truiden in de omgeving van Diest; vóór die tijd, vanaf de elfde eeuw, deden de heren van Bekkevoort en die van Diest dit herhaaldelijk. Sommige door de hertog van Brabant in bezit genomen gronden horen later aan de heer van Diest toeGa naar voetnoot23. De held van Woeringen, Jan I van Brabant, schonk in 1270 nog een privilege aan de Teutoonse OrdeGa naar voetnoot24, vermoedelijk wel met het oog op de enige commanderij van deze orde in zijn hertogdom, die van Bekkevoort. Al blijven het slechts aanwijzingen en geen echte argumenten, toch is het te verklaren dat Jan van Helen vanuit de commanderij van Bekkevoort een rijmkroniek van de slag bij Woeringen ging schrijven. | |
BesluitHet is mogelijk dat ‘broeder’ Jan van Helen tot de Duitse Orde behoorde, al blijft het dan nog de vraag of hij wel ridder was en niet veeleer ‘sarjantbroeder’. Wellicht ook was zijn band met de Duitse Orde losser, nl. als ‘familiaris’ of erelid en werd hij zo ook ‘medebroeder’ genoemd. Dat hij tot het gevolg van de hertog van Brabant behoorde, kan vanuit Bekkevoort en de omgeving van Diest verklaard worden, hoewel deze plaatsen in 1288 nog maar amper tot het hertogdom behoorden. Helemaal duidelijk is dit lidmaatschap van de Duitse Orde echter niet. Sterkere argumenten hebben we ervoor om aan te nemen dat ‘Heelu’ een vervorming van de kopiist is voor ‘Helen’ en dat de auteur van de rijmkroniek van de slag bij Woeringen afkomstig is van Helen bij Zoutleeuw. Niet alleen | |
[pagina 46]
| |
is deze vervorming aannemelijk, maar ook blijkt uit de kroniek zelf dat de auteur de omgeving van Zoutleeuw heel goed kent; bovendien vertoont zijn taal heel wat Oostbrabantse kenmerken. Jan van Helen is een zoon van zijn streek, Oost-Brabant, gebleven. We willen zijn naam dan ook als ‘Helen’ en niet ‘Heelu’ schrijven.
f. claes, s.j. |
|