Spiegel der Letteren. Jaargang 20
(1978)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 266]
| |
Esmoreit in het geding1. InleidingEen aanval op de beweerde creduliteit van de goedgelovige lezer wordt ex abrupto, zonder aanvankelijke positiebepaling, uitgevoerd. Pas op het eind van Sivirsky's artikel wordt de uitvalshoek bepaald. In de laatste alinea's van Sivirsky's artikel wordt beweerd dat het ‘respect voor historie en topografie’ de middeleeuwer verre wasGa naar voetnoot1. Gemaakte identificaties - zijn deze zo letterlijk eenzijdig bedoeld? - zouden de vruchten zijn van het romanticisme. Ik kan mij dat alles goed indenken als men zo eenzijdig gefixeerd raakt door bedoelde identificaties, met veronachtzaming van wat ik meen dat de dichter van Esmoreit bewust, wetens en willens, aan dichterlijke vaardigheid en zingeving aan zijn werk ten koste legt. Ik heb aan het laatste nogal wat waarde gehecht in mijn artikelGa naar voetnoot2 (o.a. pp. 248 vv., 260, 263 vv.), maar dat valt misschien niet erg op als men zijn aanval op een bepaald punt richt. Op dat punt moet dan ook het antwoord gericht zijn. Wat het historische aspect zelf betreft is er zo langzamerhand wel een kentering te bespeuren in de bestudering van de middeleeuwse literatuur. Ik heb een reeks van recente bijdragen uit de vakliteratuur aan het slot van mijn bijdrage genoemd. Daarin valt geen romantische waas te onderkennen. Misschien zijn een paar citaten van Hans Robert Jauss nog wel nuttig. Het kan zijn dat er dan duidelijkheid komt in de tegenovergestelde standpunten: ‘Blickt man auf die Forschung der letzten Jahrzehnte zurück, so lässt sich nicht mehr verkennen, dass uns der humanistische Glaube an die unzerreissbare Tradition literarischer Formen und an die zeitlose Gegenwart der Meisterwerke über die geschichtliche Distanz und Andersartigkeit der mittelalterlichen Literatur hinweggetäuscht hat.’Ga naar voetnoot3 De ‘realiteitsgraad’ naargelang de drie species narrationis (res gestae of historia, res ficta of fabula, res ficta quae tamen fieri potuit of argumentum) heeft daar veel mee te maken. Een middeleeuws dichter kan de geschiedenis, zoals hij die ervaart, gebruiken om ‘geschichtliche Situationen (zu) überspitzen, um ihr latentes Problem erkennbar zu machen und es Lösungen zuzuführen’. Hij gaat daarbij niet mimetisch of idealiserend te werk, ‘gleichwohl (die Dichtung) ein spezifisches Verhältnis zur geschichtlichen und sozialen Realität bekunden kann’Ga naar voetnoot4. Het is dan ook jammer dat Sivirsky's strakke blik zich gericht | |
[pagina 267]
| |
heeft op het pro en contra van ‘de stamboom van Esmoreit’. Daardoor is er geen ruimte gebleven om de inhoud van Jauss' woorden te toetsen aan deel 3 en 4 van mijn betoog: Esmoreit: een andere kijk op de laatmiddeleeuwse mens en zijn wereld onder invloed van een diepgaande franciscaanse inspiratie, een herwaardering van de liefde en de vrouw. Deze cultureel-geestelijke achtergronden en invloeden in Esmoreit (deel 3) en hun resonantie in het hertogdom Brabant (deel 4) zijn niet te isoleren van wat daaraan voorafgaat. Misschien kan hierin het meest typische van de ons bekende abele spelen worden gezien. Is niet hier hun abelheit te zoeken? Dat Esmoreit eventueel een historische basis heeft is wellicht niet eens het allervoornaamste bij de bestudering van het abel zijn, het kan wel van belang zijn voor Esmoreit als individueel spel. Juist hier wordt Sivirsky meer doelgericht. Heb ik werkelijk de creduliteit van de goedgelovige lezer getart, en dat nog wel op een tweetal punten: 1. mijn interpretatie inzake het koningschap van Hongarije van Karel II van Anjou X Maria van Hongarije, en 2. mijn mededeling, dat de adelaar een Hongaars wapenembleem is? Sivirsky vindt dat noch de Arpaden, die tot 1301 in Hongarije regeerden, noch de Anjous, waarvan Lodewijk I de Grote tot 1382 op de troon zat, de adelaar in het wapen hebben gehad. Mijn opponens komt tot een zwaarwichtige conclusie, hoewel hij daarbij toch nog een slag om de arm houdt: ‘Nergens een spoor van adelaars in het Hongaarse wapen, waarmee het betoog van Peeters ontzenuwd is, tenzij hij toch kan aantonen dat de adelaars Hongaars zijn.’ | |
2. Siciliaanse en Hongaarse heraldiekIn de eerste plaats dient gezegd dat het woord ‘betoog’ op een vreemde manier wordt ondergeschoven. Hij is van mening dat ik argument 1 (het Hongaarse koningschap) wil bewijzen met 2 (het hem onbekende adelaarsembleem in Hongarije). Gezegd moet worden dat beide argumenten door mij als twee onafhankelijke bewijsvoeringen zijn gegeven, die m.i. pas achteraf elkaar completerend aanvullen in het ontdekken van de historische implicaties in Esmoreit. In de tweede plaats vind ik het echter belangrijker dat ik het door Sivirsky's geopperd voorbehoud (‘tenzij hij (P) toch kan aantonen dat de adelaars Hongaars zijn’) door wat meer zekerheid kan vervangen. Ten tijde van de regering van genoemde Lodewijk I de Grote (1342-1382) heeft de in de heraldische wetenschap internationaal bekende heraut van Gelre, toenderijd ook in de Zuidelijke Nederlanden bekend, in beeld en schrift adelijke wapens van Europese vorstenhuizen en adelijken opgetekend. In zijn werk dat vóór 1380 tot stand kwam wordt het adelaarsembleem aan het Hongaarse vorstenhuis toegekendGa naar voetnoot5. Niet alleen in West-Europa, ook in Midden-Europa is een dergelijke combinatie niet onbekend. Het adelaarsembleem gaat dan samen met | |
[pagina 268]
| |
de Hongaarse kleuren (zonder lelies). Ook in dit geval is datering 1350 of iets laterGa naar voetnoot6. Wat de Arpaden aangaat is het vermeldenswaard, hoewel ik daar geen gebruik hoef van te maken voor mijn bewijsvoering, dat Bela IV van Hongarije (1235-1270), grootvader van Maria van Hongarije X Karel II van Anjou, levendige kennis heeft getoond en ook politiek gebruik heeft gemaakt van het mythologisch wapen van zijn voorvaderen, de mythologische griffioen: boven arend, onder leeuwGa naar voetnoot7. Gezien de opvallende gelijkheid van de adelaars in het wapen van Sicilië - daar aanwezig sinds het huwelijk van Frederik van Aragon X Eleonora, dochter van Maria van HongarijeGa naar voetnoot8 - en de adelaar voor Hongarije bij de heraut van Gelre (en in een middeleuropese afbeelding) in de tijd van Lodewijk I de Grote (1342-1382), zoals boven is uiteengezet, kan ik moeilijk anders dan aannemen dat ik Sivirsky behulpzaam ben geweest bij de oplossing van zijn hoofdprobleem. Dat ook de dichter van Esmoreit - het spel wordt in de regel na 1350 gedateerd - die wapen van hongherien (vs. 780), zoals hierboven toegelicht, heeft gekend, acht ik zeer wel aantoonbaarGa naar voetnoot9. | |
3. Anjou en het Hongaarse koningschapZoals reeds aangeduid beschouwde ik het argument van de verwantschap van die coninginne van Cecielien in Esmoreit met de ‘koning van Hongarije’ (van hongherien die coninc es die lieve vader mijn: vss. 666-667) als een argument dat men apart kan behandelen. Ik doe dit nu iets uitvoeriger, na het probleem met het Hongaarse wapen in het reine te hebben gebracht. Immers, ook hier rijzen voor Sivirsky problemen. In de nuancering en een goed gebruik van een adequate feitenkennis ligt het succes van de ars interpretativa. Wanneer Peteri (Ts. LXIV (1946), 25) schrijft dat de ‘combinatie van Sicilië en Hongarije ons herinnert aan het huwelijk van Karel II van Napels († 1309) met Maria van Hongarije en aan dat van Andreas van Hongarije († 1343) met Johana I van Napels’ heeft hij beide huwelijken tegelijk - en niet als alternatief (Sivirsky) - als mogelijke reminiscenties van de dichter van Esmoreit laten gelden, zonder verder te specificeren. Zo heb ik | |
[pagina 269]
| |
Peteri begrepen, hoewel dit probleempje omtrent de betekenis van ‘en’ mij verder niet erg stoort. Immers, aan de hand van Emile G. Léonard, Les Angevins de Naples. Paris 1954, was ik de hele problematiek rondom Johanna nagegaan. - Het werk van Bálint Hóman, Geschichte des ungarischen Mittelalters. Berlin 1943 (zie ook Sivirsky) is naar het zeggen van Léonard juist wat betreft de geschiedenis van beide echtparen voornoemd niet up to date. - Na lezing van het zeer uitvoerig relaas over Johanna, haar sensualiteit en aangewreven misdaden, in het boek van Léonard, kwam ik tot de conclusie dat haar levensverhaal wel de slechtst mogelijke keuze was voor een vergelijking met het duldzame, diep religieus geïnspireerde, leven van die coninginne van Cecielien. Ook miste ik de bedaagde oude koning als echtgenoot uit het spel. Bovendien was de situatie van het spel op Sicilië op geen enkele wijze te rijmen met Hongarije of andere verblijfplaatsen van Johanna. Vooral ook was er voor de in Esmoreit duidelijk geprofileerde Robrecht geen even- of tegenbeeld in Hongarije, qua naam niet en qua handelen niet. In al de juist genoemde opzichten verliep het onderzoek naar de gebeurtenissen op Sicilië (de rol van Robbrecht, die in werkelijkheid ook Robrecht (van Napels) heette, oude koning, koningschap van de jonge zoon. De geboorte van deze jonge erfgenaam, de woedde en machinaties van Robrecht, het daaronder gebukt gaande koningspaar, etc.) veel positiever. Vooral trof het mij dat de erfeniskwestie op Sicilië het movens en mobile waren van het spel Esmoreit en de Siciliaanse historie. De groei van het Siciliaanse identiteitsbesef vond ik volledig passen in de historische context. Het past bovendien in het werk van een dichter die zich door de historische gebeurtenissen laat inspireren. Sivirsky heeft als voorstander van Johanna bezwaren tegen de door mij gemaakte keuze. Het koningschap van Karel II van Sicilië X Marie van Hongarije vormt blijkbaar een onoverkomelijk probleem. Het is volgens hem een ‘onjuiste veronderstelling’. Dit wordt gezegd in aansluiting op een mededeling uit het Genealogisches Handbuch des Adels 1953, dat het Anjou-tijdperk in Hongarije in 1270 laat beginnen. Een ‘aperte onjuistheid’, volgens Sivirsky. Deze datum is in het geheel niet terzake voor mijn interpretatie, zodat daaraan geen enkele kracht pro of contra mijn betoog kan worden afgeleid. Er zijn echter nog meer data in het geding in de discussies en meningen van de historici: o.a. 1290, 1299, 1301, 1308. De datum 1290 maakt m.i. een goede kans, indien men uitgaat van de politieke realiteiten en rechten, zoals die in het middeleeuwse Hongarije, Rome, Napels werden gezien en verdedigd. Het gaat er in hoofdzake om, of Karl II van Anjou X Maria van Hongarije de facto als koningspaar werden erkend en zij zich als dusdanig gedroegen. Men bedenke ook dat ook de historici een onderscheid maken tussen formele en reële benaderingen van historische feiten. Men spreekt zo bijv. van ‘die bekannte Fundamentaldifferenz zwischen der Geschichte, wie sie real für sich geht, und der Geschichte, wie sie die historische Forschung darstellt... Das Reale an der Geschichte also, ihre eigentliche Gegenwärtigkeit | |
[pagina 270]
| |
des subjektiven Wissens und Wollens der Zeitgenossen,...’Ga naar voetnoot10. Uiteraard kan de onderzoeker van een cultuur, of dat nu is in literaire, maatschappelijke, politieke zin, etc. niet voorbijgaan aan de formele geschiedschrijving, het is echter van fundamenteel belang dat verschijnselen en voortbrengselen op literair, etc. niveau niet los staan van een ervaringswereld in weten en willen van tijdgenoten. De aanvangsdata van de Anjou-dynastie in het Hongarije en Westen van eind der dertiende, begin der veertiende eeuw worden dan ook verschillend geïnterpreteerd en bepaald. Hoe raakte Karel II van Anjou X Maria van Hongarije betrokken bij de gebeurtenissen van 1290? Toen de Hongaarse koning Ladislaus IV, broeder van Maria van Hongarije, in 1290 werd vermoord, werd het genoemde echtpaar door de Heilige Stoel in Rome als de troonopvolgers beschouwd en als dusdanig door een gedeelte van de Hongaren ook erkendGa naar voetnoot11. Het koninklijk echtpaar maakte gebruik van hun rechten. Hun adellijke volgelingen in Hongarije kregen van hen schenkingen en rechten, landgoederen en gebieden. Als Maria haar door de Heilige Stoel bevestigde rechten overdraagt aan haar zoon Karel Martel, bevestigt deze de schenkingen en rechten aan de Hongaarse onderdanenGa naar voetnoot12. Na de dood van Karel Martel in 1296 kan het echtpaar Karel en Maria zijn rechten in Hongarije handhaven, ondanks de tegenwerking van Hongaarse rivalen die hen niet willen erkennen. Karel is zelfs de machtigste man, wat ook blijkt uit het feit dat hun kleinzoon, Karel Martels zoon, in 1299 door Hongaren naar Hongarije wordt gehaald. Er volgt een kroning, 1301 en 1308. Het Chronicon Hungarum, ook bekend onder de naam Chronica de gestis Hungarorum (ontstaan tussen 1357-1372) duidt tot tweemaal toe aan op welke gronden zijn recht op het Hongaarse koningschap steunt: Hij is afstammeling van Karel II van Anjou en Maria van HongarijeGa naar voetnoot13. In 1342 volgt zijn zoon Lodewijk I de Grote hem op. Hoe precair ook de machtspositie van Karel II en Maria van Hongarije in de Hongaarse regeringsaangelegenheden is geweest in de troebele en turbulente jaren rond het jaar 1300, zij hebben tot aan de dood van Karel II van Anjou in 1309 geen moment afgezien van de Anjouaanse rechten op de Hongaarse troon, en dit vanaf 1290, toen zij zich persoonlijk als de wettige opvolgers beschouwden, gesteund door Rome. Een stuk Realpolitik in Hongarije hebben zij als dusdanig | |
[pagina 271]
| |
verdedigd, gehandhaafd en uitgeoefend tot uiteindelijk hun rivalen het veld hebben moeten ruimen. De historische gegevens wijzen er voldoende op dat het geslacht van de Napolitaanse Anjous zich sedert 1290 als koninklijke opvolgers in Hongarije beschouwden. Rome, het hoogste kerkelijk gezag, was van dezelfde mening. Hoewel niet gekroond in Hongarije hebben Karel II en Maria van Hongarije zich beslist als de rechtmatige Hongaarse vorsten beschouwd en rechtskrachtige daden verricht. Het kan moeilijk anders of Eleonora, dochter van Karel en Maria, in overeenstemming met haar familietraditie en -rechten, heeft het koningschap van haar vader en moeder in de Hongaarse erfeniskwestie gesteund en erkend, zoals dat ook de Hongaarse volgelingen van de Anjou sinds 1290 hebben gedaan. Uit deze geschetste optiek, steunend op de Anjouaanse, pauselijke en zelfs Hongaarse visie, wordt het begrijpelijk dat diezelfde Eleonora, echtgenote van Frederik II van Aragon, en ruim dertig jaar regerend vorstin op Sicilië, als die coninginne van Cecielien in de Esmoreit kan zeggen: van hongherien die coninc es die lieve vader mijn (vss. 666-667)Ga naar voetnoot14. De formele geschiedschrijving kan hiertegen bedenkingen uiten, maar de persoonlijke geschiedervaring van de rechtstreeks betrokkenen laat anders oordelen, zoals uit het boven geciteerde artikel van Junker en Reisinger, Objectivität in der Geschichtswissenschaft, moge blijkenGa naar voetnoot15. | |
4. Esmoreit: middeleeuwse literatuurRest ons nog in te gaan op Sivirsky's laatste probleem: ‘Maar over de vermissing van de kroonprins, de onschuldige veroordeling van de koningin (Eleonora) en het daaruit voortvloeiende achttienjarige verblijf van de kroonprins elders met alle implicaties vandien, die het dramatische spanningsveld van het abele spel vormen, vinden we niets, positief noch negatief, in de levensloop van Eleonora’. Sivirsky geeft toe dat ‘occasionele elementen’ uit de Siciliaanse geschiedenis van Frederik III X Eleonora in de Esmoreit ‘eerder’ te vinden zijn. Hij toont echter zijn uitgsproken voorkeur voor datgene, wat hij - via de weg van ‘de dichterlijke vrijheid van de scheppende kunstenaar’ - in ‘het dramatisch conflict ... in de levensloop van Johanna van Naples’ ziet. Ik zie het ook niet (met Sivirsky), hoe Johanna, overladen met zonde en schuld, ‘in de verdichting het ethisch goede’ kan uitbeelden. Het valt mij moeilijk het verblijf van Johanna in Frankrijk, nadat haar machtspel mislukt was in Hongarije, ‘als kerkerstraf’ te interpre- | |
[pagina 272]
| |
teren. Haar jong gestorven zoontje kan nooit als achttienjarige het koningschap, en dan wel in ‘Cecielien’, hebben verworven. Ik heb reeds uiteengezet waarom het leven van deze Johanna, die ook na haar dood een slechte reputatie bleef houden (Léonard, 1954), mij deed afzien om haar dan ook met Esmoreit in verband te brengen. De Siciliaanse historie biedt een betere oplossing. Dat wat Sivirsky terecht als ‘dramatisch spanningsveld’ in Esmoreit kenmerkt, kan zonder veel omwegen verklaard worden door de literaire studie van in de middeleeuwse gebruikelijke Motivketten. A. van der Lee heeft ons een degelijk werk gegeven over de ‘Vater-Suche’. Ook Esmoreit zoekt zijn vader. Hij komt dan uit Damascus. Ik heb de belangrijkheid aangetoond van de in Esmoreit genoemde plaatsen ‘Baldarijs doer Toerkien gheleghen’ en ‘Damast’, als passend bij historische Siciliaanse situatie en de intrigues van Robbrecht (Robrecht van Napels) met de Sarazenen in zijn strijd tegen Frederik III X Eleonora. Sivirsky blijft hier met het woord ‘elders’ wel opvallend in het vage. Ook vind ik het merkwaardig, dat de erfeniskwestie in Sicilië, die ook zo uitdrukkelijk in Esmoreit tconincx sone van cecielien het hele handelen motiveert, in Sivirsky's introducerende paragrafen met geen woord wordt genoemd. Zijn aandacht gaat uit naar wat hij ‘een serie criminele feiten’ noemt. Van der Lee's boek en mijn vooronderzoek voor mijn boek over Gudrun (ontvoering, gevangenschap, lijden, happy end) hebben mij geleerd dat historische teksten in narratieve vorm en episch getinte liederen en verhalen uit de middeleeuwen in onderscheidelijke mate gebruik maken van, ook in Esmoreit aanwezige, Motive, die al dan niet historisch, worden aangewend om spanningen, onenigheden en strijd tussen heersers uit te beeldenGa naar voetnoot16. Deze motieven zijn niet steeds harmonisch verwerkt en men bespeurt in de tekst hoe de schrijver put uit een voorraad topoi, Motive en Motivketten. Ook in de studies van Esmoreit heeft men gesproken over ‘compositie-fouten’, o.a. in verband met de slecht gemotiveerde gevangenschap van de koningin (zie mijn bijdrage 273). Wat Sivirsky op een rijtje zet en ‘dramatisch spanningsveld van het abele spel’ noemt, vindt zijn verklaring door bestudering van Motivketten in de middeleeuwse historisch en literair georiënteerde literatuur. Noch de historische, noch de literaire aspecten mogen bij de studie van de middeleeuwse letterkunde worden verwaarloosd. Men ontkomt niet aan de noodzaak van een gedegen feitenkennis van de historie, de heraldiek ,de liteartuur en zijn cultuur-historische achtergronden. Middeleeuwse literatuur is niet zo a-temporeel als men wel eens gedacht heeft, ook al zijn de ‘res gestae’ en de literaire historie verschillende groothedenGa naar voetnoot17. l. peeters |
|