Spiegel der Letteren. Jaargang 20
(1978)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| |
[Nummer 4]Twee romans uit de Forum-tijd: Hampton Court en Het land van herkomst
| |
[pagina 242]
| |
van Hegel en Nietzsche - aan universele waarheid of onwaarheid stelt de burgerlijke en humanistische inslag van zijn standpunt in het licht. In dezelfde richting wijst Du Perrons geloof in de moralistische tegenhanger van de universele waarheid, t.w. het universele mensbeeld. Du Perrons eindeloze, vaak per brief gevoerde uiteenzettingen met vrienden en kennissen bewijzen op overtuigende wijze hoezeer hij steunen bleef op het bestaan van algemeen-menselijke psychologie en universele gedragskode. Deze burgerlijke en humanistische visie leidt, wanneer zij op het literaire werk wordt gericht, doorgaans tot kreatieve beoefening en kritische verdediging van een zeer traditionele vorm van realisme. Literatuur en kunst moeten de waarheid inkorporeren die altijd en overal geldt in de buiten-literaire werkelijkheid. Wordt ook nog ervan uitgegaan dat deze universele waarheid op maat werd gemaakt voor de universele mens en bijgevolg voor iedereen herkenbaar is, dan wordt het kunstwerk gemakkelijk gereduceerd tot de waarheidsgetrouwe afspiegeling van een alleszins al zichtbare en sinds lang bekende realiteit. Traditioneel en reduktief realisme, als gevolg van de strenge waarheidseis die aan het literaire werk werd gesteld, beheerste de Zuidnederlandse literatuur in de jaren dertig en werd beoefend door tal van Zuidnederlandse medewerkers aan het tijdschrift Forum. Het pleit voor Ter Braak en Du Perron dat zij de kritische en kreatieve tekortkomingen van dit reduktieve realisme hebben aangevoeld en - in de woorden van Annie Romein-Verschoor - ‘onzekeren’ zijn geblevenGa naar voetnoot2. Zo is het kritisch oordeel van de Forumianen in de praktijk vaak uiterst genuanceerd geweest. Zo konfronteert het eigen romanwerk van Ter Braak en Du Perron ons veeleer met een ontsporing van het traditionele realisme dan wel met een toepassing ervan. Uit dit werk blijkt inderdaad op zeer krasse wijze de ontoereikendheid van het traditionele realisme om in het begin van de 20ste eeuw nog een waarheidsgetrouw of zelfs maar adekwaat beeld van de werkelijkheid op te hangen. Het forumiaanse streven naar waarheid is dus niet verzand in vanzelfsprekendheid maar heeft juist de grenzen van deze laatste zichtbaar gemaakt. Hoe dit proces, deze ‘ontmaskering’, zich afgespeeld heeft op het gebied van de roman, zullen wij trachten te onderzoeken aan de hand van twee voorbeelden, t.w. enerzijds de roman Hampton Court van Menno ter Braak en anderzijds de roman/autobiografie Het land van herkomst van Eddy du Perron. | |
[pagina 243]
| |
Hampton Court (1931) werd geschreven op het ogenblik toen de plannen voor Forum vaste vorm begonnen aan te nemenGa naar voetnoot3, Het land van herkomst (1935) daarentegen ontstond op het einde van de ForumperiodeGa naar voetnoot4. Wij hebben deze twee werken gekozen omdat daarin de ontoereikendheid van het traditionele realisme niet alleen op treffende maar ook op vergelijkbare wijze tot uiting komt. | |
Hampton Court: een voorbeeld van ‘Zerstörung der Vernunft’Behalve Hampton CourtGa naar voetnoot5 omvat het vrij omvangrijk oeuvre van Ter Braak nog slechts één roman, t.w. Dr. Dumay verliest... (1933). Beide romanpogingen werden van meetaf aan door Ter Braaks tijdgenoten als weinig geslaagd beschouwd. Latere critici zoals o.m. Closset en Henrard stemden met dit oordeel in - uit een welbepaald perspektief overigens terechtGa naar voetnoot6. Hampton Court bv., het werk waartoe wij ons hier willen beperken, kan beslist niet als een geslaagde traditionele roman worden bestempeld. Tal van wetmatigheden waartoe het nieuwe genre ‘roman’ in de loop van de 19de eeuw kristallizeerde, komen bij Ter Braak op de helling te staan. Het lijdt geen twijfel of de traditionele romanvorm breekt in Hampton Court. De vraag dient evenwel te worden gesteld of precies deze vormbreuk het werk niet tot een meer waarheidsgetrouwe en doeltreffende kommentaar maakt op de toenmalige werkelijkheid dan tal van ‘technisch’ beter afgeronde of gepolijste romans uit dezelfde periode. De traditionele roman drukt in meer dan één opzicht een uiterst precair evenwichtsmoment uitGa naar voetnoot7. Zo groeit de handeling ervan uit de tegenstelling tussen enerzijds romanpersonage of subjekt van de handeling en anderzijds romanwerkelijkheid of uitgebeelde objektiviteit waar- | |
[pagina 244]
| |
op wordt ingewerkt. Deze tegenstelling mag op geen enkel ogenblik onoverbrugbaar worden: uitkomst en zin van de handeling berusten immers op de opheffing van de aanvankelijke polariteit. Niet alleen deze net niet onoverbrugbare kloof kenmerkt de traditionele roman als een evenwichtsmoment maar ook de verstrengeling van specificiteit en eksemplariteit. De konkrete poging van het romanpersonage om zich met de werkelijkheid te verzoenen levert niet slechts een individuele levensgeschiedenis op en een individuele identiteit als uitkomst daarvan, maar stelt daarenboven individuele levensgeschiedenis en daaruit voortvloeiende individuele identiteit als universele idealen voorop. De term ‘Bildungsroman’ vertolkt misschien nog het best van al dit (teoretische) evenwichtsmoment, deze per definitie onbereikbare limiet waarnaar de traditionele roman tendeerde. ‘Realistisch’ waren deze werken omdat zij een waarheidsgetrouwe afspiegeling boden van de toenmalige maatschappij en van de daarin gangbare socio-ekonomische verhoudingen. In de kloof tussen innerlijkheid en uiterlijkheid die in de roman overbrugd moet worden, hebben Lukàcs en na hem Goldman de scheiding herkend tussen individueel bezit van de produktiemiddelen enerzijds en uiteraard sociale produktie anderzijds. In de waardering voor de innerlijkheid als afzonderlijk moment en in de daaruit voortvloeiende visie dat de (individuele) Mens maat kan zijn voor alle dingen, hebben zij de ideologische verdediging aangewezen van het recht op privé-bezit. Het evenwichtsmoment van zijn kant beantwoordt aan het welbepaald historisch ogenblik waarop tal van individuen zich plots in de mogelijkheid bevonden dit recht op privé-bezit in de praktijk om te zetten, m.a.w. aan de opkomst van de burgerlijke maatschappij. Traditionele roman en (traditioneel) realisme zouden dus nauw verbonden zijn met enerzijds de burgerlijke maatschappij uit het eind van de 18de en het begin van de 19de eeuw en anderzijds het individualisme dat hiervoor de ideologische verantwoording leverde. Dit neemt niet weg dat zij tot ver in de 20ste eeuw als norm gehanteerd werden. De relatieve duurzaamheid waardoor feiten uit de kulturele sfeer gekenmerkt worden, zorgde ervoor dat traditionele romanvorm en traditioneel realisme streefdoel bleven, zij het dan dat beide als steeds moeilijker haalbaar werden ervaren. Hampton Court beantwoordt op het eerste gezicht beslist aan de overgeleverde norm. Ter Braaks werk is - althans in aanzet - een traditionele roman. Zo tracht het herkenbare en afgeronde hoofdpersonage Andreas Laan zich te verzoenen met een uiterlijkheid die nog tal | |
[pagina 245]
| |
van raakpunten vertoont met de gangbare werkelijkheidsvoorstelling uit het traditionele realisme. Zo is de ‘gewone ongewoonheid’ waarvoor Andreas Laan tenslotte kiest niet alleen een ontwerp voor een individuele identiteit maar, gezien de filosofische verankering van deze keuze, ook een mogelijk ‘Bildungsideaal’ met universele relevantie. Het is pas bij nader toekijken dat de uiterst betekenisvolle barsten in dit traditionele bouwwerk opgemerkt worden. | |
Hyperrealisme in de werkelijkheidsvoorstellingDe wereld buiten het subjekt van de handeling, buiten het romanpersonage Andreas Laan, komt in Hampton Court opvallend weinig uit de verf. Vaagheid en kleurloosheid van Ter Braaks werkelijkheidsvoorstelling werden vroeger reeds benadrukt in kritische studies (o.m. door HenrardGa naar voetnoot6) en dan steevast in verband gebracht met het beruchte egocentrisme van de auteur. Zonder deze visie - die beslist een grond van waarheid bezit - te willen aanvechten, menen wij toch dat dit tekort in een ruimere kontekst kan en moet worden geduid. Zo is er totnogtoe maar weinig aandacht geschonken aan de ware beschrijf- en precizeerwoede die Ter Braak in Hampton Court geregeld, en meestal n.a.v. details, op de werkelijkheid botviert. De overdreven preciesheid waarmee sommige details worden belicht, kontrasteert uiteraard scherp met de vaagheid waarin Ter Braaks werkelijkheidsvoorstelling als geheel wegzinkt. Dit neemt niet weg dat overprecizie enerzijds en vaagheid anderzijds o.i. slechts keerzijden zijn van een zelfde medalje. Beide kenmerken stellen in het licht dat de werkelijkheid voor Ter Braak haar vanzelfsprekendheid dreigt te verliezen: zij kan niet meer moeiteloos in de roman weerspiegeld worden (vaagheid) maar dient te worden geanalyzeerd en gerekonstrueerd (hyperrealisme). Het samenspel van beide contradictoire kenmerken wordt uitstekend geïllustreerd door de cruciale passage waaraan de roman zijn titel ontleent. Het centrale personage, Andreas Laan, herinnert zich zijn bezoek aan Hampton Court op de volgende wijze: ‘Het groene grasveld bij Hampton Court. Overal tafeltjes met grote parasols, hier en daar mensen, willekeurigen. Hij aan één der tafeltjes met twee sandwiches voor zich, één ham, één tong’ (H.C., p. 15, wij kursiveren). En verder nog: ‘Hij was toen eindelijk naar het restaurant gegaan, waar mensen aan ijzeren tafeltjes op het groene gras zaten. Daar was hij ook aan zo'n tafeltje gaan zitten en had twee sandwiches besteld, één met ham, één met tong: hij herinnert zich dat zeer precies als was het een | |
[pagina 246]
| |
gewichtige keuze geweest. Een uur had hij er gezeten; de sandwiches bleven als dwaze lichaampjes voor hem liggen, zo afzonderlijk als hij ze nog nooit had gezien’ (H.C., p. 16, wij kursiveren). Het is alsof Andreas zich plots bewust wordt van de kloof die gaapt tussen hemzelf en de dingen. ‘Slot’, ‘restaurant’ en ‘mensen’ bestaan in deze passage nog als gegevenheden, ook al komen zij dan op weinig konkrete wijze naar voren. Aan de andere kant spreken de groenheid van het gras of het materiaal van de tafeltjes juist niet meer vanzelf en konfronteren de alledaagse sandwiches Andreas zelfs met het totale anders-zijn en de fundamentele onbereikbaarheid van het buiten-ik. Met opzet gebruiken wij de zeer ruime term ‘buiten-ik’: niet alleen dingen immers maar ook mensen houden Andreas hun onbegrijpelijke vreemdheid voor. Nu is de medereiziger uit de treincoupé nog een wildvreemde en niet echt belangrijker dan het omringende dekor: het verwondert ons bijgevolg nauwelijks als hij vlot geobjektiveerd wordt als een ondoordringbare en in zichzelf besloten ‘donkerblauwe’ (H.C., p. 12). Wel zijn wij verrast wanneer Andreas een even koele en analytische blik gaat richten op zijn verloofde, Eline. Midden in een omhelzing laat Andreas zich plots afleiden door een mysterieuze derde die zich tezamen met het paar in de kamer zou bevinden. ‘Kijk’, zo zegt deze derde hem, ‘let nu eens goed op die lippen. Een moment geleden waren zij nog volkomen zeker van hun overwinning. Dat is nu al voorbij; zij worden ongeduldig en ook een beetje angstig, daarom bewegen ze. Let goed op! Nu komt de herinnering aan de ontdekking op het trambalcon weer boven (toen had Andreas haar ook al zo vreemd aangestaard, n.v.d.a.). Omdat jij op het beslissende ogenblik je hebt laten afleiden door mijn binnentreden. Zij dacht dat je weer van haar was, en dat blijkt nu een misrekening te zijn geweest. Daarom zie je nu ook haar ogen wijd open gaan; jij deed niet wat je duizend keer wél deed, en dat verontrust haar, dat maakt haar verschrikt. Let op! Zie je haar ogen wel? Die zien jou nu met evenwijdige oogassen staren naar iets, waarvan zij geen begrip heeft, naar hààr in ieder geval niet, en daarom loopt het haar koud over de rug. Zie je, hoe radeloos zij wordt? (...) Let op, let op, let op! Ze is overeind gekomen, haar mond is half open, ze is alleen maar bang, bang, nu je haar niet hebt gekust en zo leeg blijft staren. Neen, je kunt niet anders, het is veel te stil en te nuchter, er is geen grein gevoel in je, behalve de hartstocht om eindeloos te staren’ (H.C., pp. 41-42). Tot daar de meest treffende en betekenisvolle momenten uit een in haar geheel vrij lange passage. De vrouw die Andreas meer dan wie ook vertrouwd zou | |
[pagina 247]
| |
moeten zijn, valt voor zijn en onze ogen uiteen in een hele reeks objektief bestudeerbare détails - lippen, ogen, houding enz. - die wel boeien maar op geen enkel ogenblik nog een totaalbeeld vormen. Eline houdt op te bestaan als een menselijk wezen met wie een ander menselijk wezen een intersubjektieve relatie zou kunnen aangaan en daalt af tot de status van de sandwiches op de tafel, ‘zo afzonderlijk alsof hij ze nog nooit had gezien’ (H.C., p. 16). Gelijktijdig met Eline gaat echter ook Andreas elke menselijkheid verliezen en wegglijden in de objektiviteit. Toeneiging en liefde wijken voor de exacte registratie van een werkelijkheid die uiteindelijk het hoofdpersonage mee gaat insluiten: in de geciteerde passage gebruikt de derde Eline als uitkijkpost om Andreas tot en met de eigen uiterlijkheid voor te houden. Vragen wij ons nu af wie deze mysterieuze derde zou kunnen zijn, zo kan het antwoord o.i. alleen maar luiden: de alwetende verteller die in het bewustzijn van Andreas heeft postgevat en zich geregeld als een dubbelganger van deze laatste ontpopt. Het hoofdpersonage uit Hampton Court aarzelt tussen enerzijds zijn rol als akteur en anderzijds een meer beschouwende en afstandelijke kijk waardoor hij bij voorbaat reeds verandert in de verteller van de eigen geschiedenis. | |
Het hoofdpersonage als akteur en vertellerVoor de merkwaardige symbiose tussen akteur en verteller die op talrijke plaatsen in het werk naar voren komt (H.C., o.m. pp. 20, 28, 41, 50) kunnen o.i. twee oorzaken worden aangewezen. Ongetwijfeld heeft de autobiografische oorsprong van de in de hij-vorm vertelde stof de dubbelheid akteur-verteller in de hand gewerkt. Toch menen wij dat deze symbiose in eerste instantie voortvloeit uit de wijze waarop in Hampton Court werkelijkheidsvoorstelling en hoofdpersonage zich tot elkaar verhouden, m.a.w. uit de onderlinge relatie tussen twee struktuur-komponenten van de onderzochte roman. | |
Voyeuristische passiviteitZoals hiervoor reeds beklemtoond werd, bewijst het samenspel tussen algemene vaagheid enerzijds en overprecizering van sommige details anderzijds hoezeer de vanzelfsprekendheid van de werkelijkheid in Hampton Court op de helling komt te staan. Het hoofdpersonage van zijn kant reageert met een acuut besef van vervreemding op een werke- | |
[pagina 248]
| |
lijkheid die hij plots niet meer begrijpt en waarop hij bijgevolg ook niet meer kan inwerken. Hij kan niet meer ‘handelen’ of ‘doen’ - zoals zijn haperingen t.o.v. Eline op overduidelijke wijze aantonen - maar vervalt tot inaktiviteit en passiviteit. Een onbeweeglijk en uiterlijk volledig passief toekijken (‘staren’) komt Andreas voor als het enige middel om de kloof tussen hemzelf en de dingen, tussen ik en buiten-ik, hoe dan ook te overbruggen. Ook reeds als akteur is Andreas Laan dus hoofdzakelijk een toeschouwer, een passieve voyeur, een bespieder van de daden van anderen. Hij slaat Maffie gade ‘terwijl ze aan het werk is’ (H.C., p. 97), houdt de klant met wie zij enkele woorden wisselt ‘scherp in het oog, zo gespannen, alsof er voor hem iets op het spel stond’ (H.C., p. 99), registreert ook de feestvreugde op koninginnedag als een volstrekte buitenstaander. ‘Het tafereel kwam op Andreas' netvlies met precieze, droge helderheid’, zo lezen wij in hoofdstuk IV ‘Oranje boven!’, ‘Hij zag alles, terwijl hij zich zonder plan liet voortduwen door de menigte. Zo leeg liep hij nu rond, dat hij alles bespottelijk scherp waarnam, alsof het van geweldig belang voor hem was, het op te merken’ (H.C., p. 43, wij kursiveren). Net zoals doorgaans tussen verteller en vertelde werkelijkheid, bestaat er in Hampton Court ook reeds tussen akteur en beleefde werkelijkheid een aanzienlijke afstand. Vandaar de neiging van beide funkties om vlot in elkaar over te lopen. | |
Geestelijke aktiviteitWij hebben boven gesproken over de ‘uiterlijke’ passiviteit waarin het hoofdpersonage vervalt bij zijn konfrontatie met de onbereikbaarheid der dingen. De precizering ‘uiterlijk’ kon niet worden omzeild. De lezer van deze bijdrage zal n.a.v. de geciteerde passages immers al wel hebben opgemerkt hoezeer de externe inaktiviteit gekompenseerd wordt door een uiterst rijke maar volledig geïnteriorizeerde aktiviteit op het niveau van geest en intellekt. Andreas komt weliswaar nauwelijks tot enige konkrete aktie maar beperkt zich anderzijds toch niet tot onbeweeglijk toekijken zonder meer: het ‘staren’ geeft de impuls tot de ontelbare gedachtenkronkels en hersenspinsels waarin het hoofdpersonage de werkelijkheid tracht op te vangen. Het mooiste voorbeeld van deze op hol slaande geestelijke aktiviteit vinden wij meteen al in het eerste hoofdstuk ‘Signalen’: Andreas ontloopt elke konkrete stellingname door eenvoudigweg de vlucht te nemen voor de ervaring uit Hampton Court maar produceert tijdens | |
[pagina 249]
| |
zijn lange treinreis dan toch weer wel aan de lopende band syllogismen en vicieuze cirkels. Door louter denken en redeneren i.p.v. door enige konkrete praktijk tracht hij de levensvragen op te lossen waarmee de werkelijkheid hem gekonfronteerd heeft. Het belang dat telkens weer wordt gehecht aan Andreas' ‘staren’, ‘kijken’ of ‘registreren’ - o.m. in de reeds geciteerde passages - dient o.i. in verband te worden gebracht met deze geestelijke aktiviteit waartoe de blik de impuls geeft. De rol van de blik weerspiegelt de waarde die aan het zuivere verstand wordt gehecht evenals de hoop die erop wordt gesteld. Dat deze hoop vergeefs is, blijkt op talrijke plaatsen uit het werk maar misschien het overtuigendst uit de ‘bespieding’ van Maffie, het meisje met wie Andreas tijdelijk is gaan samenwonen. De beweegredenen van het hoofdpersonage worden als volgt verduidelijkt: ‘Een welbekend spoorzoekersgevoel uit de tijd van zijn Indianenclub nam bezit van hem; de dode, suffe onverschilligheid was eensklaps geweken. Dit was een prul-idee, maar het was iets wonderbaarlijks, iets uit een geheel andere wereld. Er zat een beetje doelloos risiko in. Allons!’. En verder: ‘Hij wist op geen stukken na waar de handschoenenafdeling te vinden was, maar voelde geen behoefte de weg te vragen: haast had hij niet, hij wilde de proefneming niet forceren’ (H.C., pp. 97-98, wij kursiveren). Het zuivere verstand vermag enkel de doelstellingen te bereiken die het zelf gesteld heeft. Het is maar soeverein in de wereld die het als wetenschappelijk model en/of als spelkonstruktie naast de bestaande opgebouwd heeft. Deze liefde voor de intellektuele konstruktie die wij zopas in Hampton Court aangewezen hebben, doet ons meteen de sleutel aan de hand tot de bouw van het werk. | |
Bouw van de romanWij hebben reeds vastgesteld dat de buitenwereld die in Hampton Court wordt weerspiegeld, niet meer vanzelf spreekt. Het hoofdpersonage van zijn kant raakt dermate vervreemd van deze problematische werkelijkheid dat hij i.p.v. te handelen en te doen nog slechts kan ‘bespieden’ en ‘overdenken’. Uiteraard moet de vraag gesteld worden welk type ‘intrige’ een roman nog kan inkorporeren waarin voorgestelde werkelijkheid enerzijds en hoofdpersonage anderzijds al zo ver uit elkaar gedreven zijn. Wat traditiegetrouw in de roman ‘aktie’ wordt genoemd, t.w. de inwerking van een denkend en voelend subjekt op de objektieve werkelijkheid, laat | |
[pagina 250]
| |
verstek gaan in Hampton Court. Hoe wordt de intrige dan toch naar een ontknoping gestuwd? Om dit te begrijpen, moeten wij gaan kijken naar de wijze waarop de verschillende hoofdstukken uit elkaar voortvloeien of aan elkaar worden vastgehaakt. Wij zullen meteen zien dat logika en schematizeringsdrang daarbij langs hoge toppen scheren. | |
Tussen allegorie en filosofisch traktaatHet eerste hoofdstuk ‘Signalen’ konfronteert de lezer meteen met de inwijding in het niets die het hoofdpersonnage in Hampton Court heeft doorgemaakt: Andreas' vanzelfsprekende relatie met zijn medemensen en met de werkelijkheid waarin hij leeft, blijkt grondig verstoord. In de hoofdstukken II (‘Terug naar de provincie’), III (‘Gerekt afscheid’) en IV (‘Oranje boven!’) zoekt Andreas in het ‘gewone’ leven vóór zijn inwijding en respektievelijk bij zijn ouders, verloofde en vrienden naar een dam tegen de opgedane ervaring. Wanneer deze drie parallelle pogingen vergeefs blijken, gooit hij het over een andere (intellektuele) boeg: hij zal de ‘ongewoonheid’ waarmee hij in Hampton Court gekonfronteerd werd, niet meer opnieuw in ‘gewoonheid’ trachten om te zetten maar daarentegen de opgedane ervaring van vervreemding tot haar uiterste konsekwentie doordenken. Twee nieuwe kennissen, t.w. Van Haaften en Maffie, die allebei opduiken aan het slot van hoofdstuk IV, zullen aan deze beslissing een konkrete vorm en gestalte geven. In hoofdstuk V ‘De generaal’ aanvaardt Andreas ten volle Van Haaftens levensleer die het cynisme is en tezamen met dit cynisme ook Maffie als personifikatie van de botte seksualiteit. Het verband tussen pure negativiteit van de geest enerzijds en botte seksualiteit anderzijds wordt heel duidelijk geïllustreerd door ‘de generaal’, het primitieve houten beeld dat een vooraanstaande plaats inneemt in Van Haaftens leven en denken. Houdt de naam van dit beeld naar alle waarschijnlijkheid een zinspeling in op Dostojevski's groot-inquisiteur, dan herinnert de verschijningsvorm ervan toch veeleer aan oude voorstellingen van de duivel of van het kwaad. In ieder geval bewijst ‘de generaal’ ten overvloede wat Ter Braak ook elders uiteengezet heeft, t.w. dat de geschriften van Nietzsche in het algemeen en Jenseits von Gut und Böse in het bijzonder hem ten tijde van Hampton Court nog grotendeels onbekend warenGa naar voetnoot8. Voor Andreas Laan voert de ervaring van het niets nog regelrecht naar een anti-moraal. | |
[pagina 251]
| |
Nu wordt het dualistische samenspel tussen geestelijke negativiteit enerzijds en louter lichamelijke seksualiteit anderzijds niet slechts geillustreerd door ‘de generaal’. Impliciet ligt dit samenspel ook vervat in de liefdesverhouding die er tussen de beide nieuwe kennissen heeft bestaan en in de betekenende namen waarmee zij zijn toegerustGa naar voetnoot9. Op struktureel gebied tenslotte wordt de funktie van de volgende drie kapittels door het zopas vermelde samenspel bepaald. Deze hoofdstukken die als titels meekregen respektievelijk ‘Het leven met Van Haaften’ (VI), ‘Het leven met Maffie’ (VII) en ‘Verwarring’ (VIII) tonen ons hoe Andreas zijn nieuwe levensleer uittest en te licht bevindt. Dat ook bij dit uittesten ‘aktie’ weer gelijkgeschakeld wordt met kijken en denken wordt in het licht gesteld enerzijds door de reeds vermelde ‘bespieding’ van Maffie en anderzijds door de volgende passage die betrekking heeft op Van Haaften: ‘Hij (Andreas) genoot als vroeger wanneer (Van Haaftens) onverbiddelijke woorden door het atelier gekeild werden, al betrapte hij er zich op, dat hij er minder passief bij zat dan in de eerste dagen van hun kennismaking. Hij begon bedenkingen in het midden te brengen, kleine amendementen in te dienen; soms moest Van Haaften zich een ogenblik bezinnen, voor hij antwoord kon geven. Dan sidderde door Andreas even een nieuwe trots, of een nieuw geluk, precies wist hij nog niet wat het was; maar het maakte hem weerbaarder, zekerder’ (H.C., p. 105, wij kursiveren). Slechts in het strijdperk van de geest meten beide tegenstanders zich ‘aktief’ met elkaar. Wij geven de lezer geen ongelijk die zich n.a.v. onze bespreking steeds minder gekonfronteerd gaat voelen met een realistische roman en steeds meer met een mengvorm tussen allegorie en filosofisch traktaat. Zo inkarneren de nevenfiguren steevast begrippen (allegorie), vormen de hoofdstukken denkstappen en kent de intrige in haar geheel het verloop van een logische redenering. Wij menen dat uit het voorgaande voldoende gebleken is hoezeer de bouw van Hampton Court een ideeënkonstruktie blijft. De stof mag dan al ten dele autobiografisch zijn, toch groeit er geen levengeschiedenis uit die zoals in de traditionele ‘Bildungsroman’ én individueel én eksemplarisch zou zijn, én realistisch én tegelijkertijd betekenend. Elke vorm van traditioneel realisme op het niveau van de intrige bezwijkt in Hampton Court onder het gewicht van de ideeënstrukturen waardoor het gebrek aan aktie gekompenseerd moet worden. | |
[pagina 252]
| |
Een vraag die nog niet beantwoord werd, geldt de filosofische verankering van de opgebouwde redenering. Het is pas n.a.v. de laatste hoofdstukken dat blijkt welke filosofie de gedachtengang in Hampton Court geïnspireerd heeft. | |
De aansluiting bij HegelWij hebben de intrige van Hampton Court totnogtoe gevolgd tot hoofdstuk VIII ‘Verwarring’ waarin Andreas' nieuwe levensvisie op de helling komt te staan. Het is merkwaardig dat de krisis uiteindelijk geprovoceerd wordt door de liefde die het hoofdpersonage zijn ouders nog steeds toedraagt. ‘Zij behoren zeker ook tot je imbecielen, daaraan twijfel ik niet’, aldus Andreas Laan tot Van Haaften, ‘Maar ik vind dat ze vandaag zulke merkwaardig juiste dingen zeiden. Ik bedoel niet: originele dingen... Maar zij logen niet, zij waren er niet naast... Hoe zit dat dan?’ (H.C., p. 107, wij kursiveren). In een eerste beweging werd Andreas' ‘gewoonheid’ vernietigd door de ‘ongewoonheid’ waarvan hij zich in Hampton Court bewust werd, in een tweede beweging evenwel lijkt zij in ere te worden hersteld. Maar gaat het bij deze revalorizatie nog wel om de vroegere, de oorspronkelijke ‘gewoonheid’? Tal van argumenten wijzen erop dat dit niet het geval is, dat alles wat opnieuw opgenomen wordt, wezenlijk anders wordt beleefd. De weergevonden sympatie voor zijn ouders veroorzaakt bij Andreas als in een kettingreaktie de heropflakkering van zijn liefde voor Eline, zij het dan voor een Eline die toch wel heel anders opgevat wordt dan bij het begin van het werk. ‘Het bloeit! Het bloeit!’, zo bedenkt Andreas plots, ‘Wat, wat?... Bloeien er takken, bloeit de maan, bloeit... Eline?’ (H.C., p. 113). Het uiteindelijke antwoord op deze vraag kan o.i. slechts luiden: de acacia-tak van de opstanding en van het leven na de dood. In individueel opzicht staat dit van oorsprong maçonniek symbool voor gewonnen meesterschap en levensinzicht. Uit een meer algemeen perspektief verwijst het naar ‘het volstrekte’ (H.C., p. 113), d.w.z. naar wat in Hegels denken totaliteit of syntese genoemd wordt: een welhaast onhaalbare derde term die alle levensbeschouwelijke tegenstellingen met elkaar verzoent en - tijdelijk althans - overstijgt. Deze derde term implicert zowel inzicht als liefde, zowel geestelijke overtuiging als konkrete praktijk, zowel kennis van als overgave aan de werkelijkheid. De Eline van wie sprake is aan het einde van hoofdstuk VIII ‘Verwarring’ en bij het begin van hoofdstuk IX ‘Elines gezicht’ illustreert | |
[pagina 253]
| |
meteen deze Hegeliaanse oriëntatie die wij boven nog slechts postuleerden. De ‘nieuwe’ Eline is noch de konventionele verloofde uit de beginhoofdstukken, die onvoldoende bescherming bood tegen het niets (tese), noch louter lichamelijkheid zoals Maffie bij wie Andreas het niets juist ten volle gaat beleven (antitese): zij komt na de ervaring van het niets en gaat ‘een en al lach’ als een vleesgeworden syntese ‘in de volle zon bij de fontein van Hampton Court (...) staan’ (H.C., p. 114). De tegenstelling tussen vroegere zekerheid en integratie enerzijds en verworven twijfel en vervreemding anderzijds wordt opgeheven in een bewuste, wetende levensaanvaarding waarin inzicht en liefde een nieuw geheel vormen. Deze totaliteit vindt een symbolische uitdrukking in Elines gezicht ‘dat voortdurend uit de verte lacht, of glimlacht, ja waarachtig à la Dante Gabriel Rossetti...’ (H.C., p. 118). Uiteraard is het niet zonder belang dat alle zopas geciteerde passages zich afspelen in de wereld van droom of gedachte. De Hegeliaanse syntese dient konkreet te zijn, betrekking te hebben op de werkelijkheid, de ‘nieuwe’ Eline daarentegen blijft een ideaalbeeld dat slechts in de psyche van Andreas opduikt. Niet alleen de vermelding van het ijle pre-rafaëlitisme (Dante Gabriel Rossetti) wijst hierop maar ook de luciede bedenkingen van het hoofdpersonage wanneer hij na maanden van dromerijen Eline in levende lijve ontmoet. Zij heeft, zo merkt Andreas op, ‘nauwelijks iets uitstaande met een geliefde van vroeger’ en betekent ook nu ‘niet veel anders dan het wezen waarvoor hij zich alleen vruchteloos kon excuseren (omdat hij een glas heeft omgestoten, n.v.d.a.)’ (H.C., p. 129, wij kursiveren, let op het gebruik van het onzijdige!). De ‘nieuwe’ Eline mag dan al als een Hegeliaanse syntese gekoncipieerd worden, dit neemt niet weg dat het personage Eline nooit in deze rol ten tonele gevoerd wordt. Het hoeft ons dus geenszins te verwonderen als de in hoofdstukken VIII en IX bereikte konklusie geen stand houdt. Het tiende en laatste hoofdstuk stelt - als het ware ten overvloede - in het licht hoezeer Eline slechts een dwaalspoor, een pseudo-syntese, is geweest. Uit de liefdesrelatie die zij met Van Haaften aanknoopt, blijkt immers dat zij uiteindelijk, net zoals Maffie, een botte seksualiteit belichaamt en een natuurlijke affiniteit bezit voor cynisme. De titel van het laatste hoofdstuk ‘Hampton Court’ impliceert de hernieuwde speurtocht naar een mogelijke derde term. Het uiteindelijke Hampton Court is alomtegenwoordig en overstijgt (opnieuw) de tegenstelling tussen vroegere evidentie enerzijds en ervaring van het niets (het oorspronkelijke Hampton Court) anderzijds. Andreas Laan verwerpt zowel ‘gewoonheid’ (tese) als ‘ongewoonheid’ (antitese) ten voordele | |
[pagina 254]
| |
van een ‘gewone ongewoonheid’ (syntese) die uitdrukkelijk een ruimer bereik toegeschreven krijgt dan de verzoening met geliefde of verwanten uit de vorige hoofdstukken. ‘Waarom ontmoeten mensen elkaar zo gedachteloos’, aldus Andreas, ‘waarom vinden zij een ontmoeting pas belangrijk wanneer zij verliefd zijn of zaken te doen hebben?’. Het klinkt goed maar de negatieve noot volgt even verder: ‘Liefde en vriendschap en zulk soort dingen monden bij mij dadelijk uit in onverschilligheid, wanneer ik er datgene uitgehaald heb, wat voor mijzelf nodig was...’ (H.C., resp. pp. 143 en 144). Laan wijst - uit onvermogen - het konkrete, interpersoonlijke kontakt van de hand ten voordele van een al met al toch vagere algemeenheid. Hij zal gewoontjes en bescheiden zijn leven trachten te leiden, in het teken van een ruimer menszijn onder de mensen, als ‘toeschouwer en deelnemer tegelijkertijd...’ (H.C., p. 143). Een tweede maal wordt een sluitstuk aangevoerd voor de opgebouwde redenering. Overtuigt deze tweede en laatste poging tot besluit beter dan de eerste? Het antwoord op deze vraag dient o.i. ontkennend te luiden. Voor Hegel kan de nagestreefde verzoening zich niet beperken tot een akrobatisch denkspel met begrippen zoals in de onderzochte roman bedreven wordt. Nogmaals beklemtonen wij dat zij niet slechts gedacht maar ook konkreet beleefd dient te worden. Aan het slot van Hampton Court blijkt evenwel dat Andreas zich ook op het gebied van de toch al vagere algemeenheid niet daadwerkelijk geven kan. Net zoals hij kon houden van zijn ouders na hun bezoek en van Eline tijdens haar afwezigheid, kan hij nu sympatie opbrengen voor de neringdoenden uit de krant (H.C., pp. 137-138) en voor het oude mannetje dat rustig op een afstand blijft (H.C., pp. 143-144). Ook al zal hij wel weer kontakt zoeken met een vrouw of spreken met verzekeringsagenten (H.C., p. 144), toch zal de wereld van de anderen voor hem nooit méér worden dan ‘een doorzichtig aquarium’ dat helaas als een gegevenheid aanvaard moet worden maar gelukkig toch ook uren kijkgenot te bieden heeft (H.C., p. 145, vooruitwijzing op p. 127). Waar, zo zouden wij kunnen vragen, blijft in concreto de beloofde deelname? Waar het ruimer menszijn onder de mensen? De Andreas die aan het slot van het werk op romantische wijze alleen de nacht intrekt, heeft nog steeds zijn vervreemding niet doorbroken. Wij wisten al dat er in Hampton Court geen sprake meer was van traditioneel realisme op het niveau van de bouw: het denken van Hegel diende immers de aktie te vervangen die in struktureel opzicht onmo- | |
[pagina 255]
| |
gelijk was geworden. Was de aktie reeds kunstmatig, hetzelfde geldt a fortiori voor de uitkomst ervan. Het ‘Bildungsideaal’ waarmee de onderzochte roman wordt afgesloten, wordt wel geponeerd maar niet beleefd of uitgebeeld. De volgende - ironische - vaststelling kan met betrekking tot Hampton Court dan ook niet uit de weg gegaan worden: het puur intellektualistische besluit waarop de roman uitloopt, is volledig in strijd met het denken van Hegel waaruit het zogenaamd wordt afgeleid. Hegel veroordeelde immers op radikale wijze de afzonderlijkheid van geest of intellekt en beschouwde volstrekte redelijkheid, losgemaakt van elke konkretizering of aktualizering, als de hoogste vorm van onredelijkheid. De fundamentele kontradikties in het zo doordachte Hampton Court lijken zijn standpunt te bevestigen. Lukàcs heeft n.a.v. Nietzsche deze absolute redelijkheid die vroeg of laat in haar tegendeel omslaat ‘Zerstörung der Vernunft’ genoemd. In zijn geschiedenis van het irrationalisme die overigens Die Zerstörung der Vernunft als titel kreegGa naar voetnoot10, wijst hij erop hoe relativisme en nihilisme in het kielzog liggen van volstrekte redelijkheid en als zodanig de onmacht van de geest tot uitdrukking brengen om, los van enige praktijk, de werkelijkheid te doorgronden. Ook al situeert Hampton Court zich dus op levensbeschouwelijk gebied nog tussen Hegel (streven naar syntese) en Nietzsche (ervaring van het niets), toch wijst dit werk door de merkwaardige kontradikties die het inkorporeert, reeds vooruit naar de invloed die Nietzsche op het latere denken van Ter Braak zou gaan uitoefenen. | |
Weerspiegeling van de buiten-literaire werkelijkheidTraditionele roman en traditioneel realisme vertolkten een precair evenwichtsmoment waarin een welbepaalde historische fase weerspiegeld werd, t.w. opkomst en vestiging van de burgerlijke maatschappij. In het onderzochte werk brengen détailrealisme in de werkelijkheidsvoorstelling enerzijds en voyeuristische passiviteit van het hoofdpersonage anderzijds een heel andere maatschappelijke situatie tot uitdrukking. Het samenspel tussen deze beide romankomponenten verwijst naar een buiten-literaire werkelijkheid waarin zowel ‘Verdinglichung’ als aliënatie reeds onoverkomelijke proporties hebben aangenomen. Hampton Court wijkt af van het traditionele realisme ten voordele van wat wij een historisch of | |
[pagina 256]
| |
kritisch realisme zouden willen noemenGa naar voetnoot11: Ter Braaks roman beeldt de werkelijkheid uit, niet zoals zij ten tijde van Forum nog algemeen werd opgevat, maar zoals zij reeds geworden was. Ook hier moet uiteraard een restriktie toegevoegd worden in verband met de bouw van de roman. Het intellektualisme waartoe Andreas Laan zijn toevlucht neemt, bezit naast een filosofische immers ook een sociologische betekenis. Een oplossing zoals de lezer in Hampton Court wordt voorgehouden, voert volgens LukàcsGa naar voetnoot10 niet slechts tot een dood punt maar berust daarenboven op een ideologische leugen. De speurtocht naar waarheid en levensinzicht als zuiver geestelijke essenties negeert de konkrete historiciteit van de levensvragen waarmee de mens gekonfronteerd wordt. Zij verschuift deze laatste naar het domein van de metafysika en bekleedt ze met onoplosbaarheid. Ongetwijfeld vervult de instelling van een eeuwige (schijn)problematiek een ideologische funktie: oplosbare maatschappelijke vraagstukken worden hierdoor aan het oog onttrokken en konkrete veranderingen tegengewerkt. Wij herinneren de lezer van deze uiteenzetting aan de vergeefse pogingen van Ter Braak - en van tal van zijn intellektuele medestanders - om het nationaal-socialisme te bestrijden als een denkprobleem i.p.v. als een maatschappelijk en politiek verschijnsel. In Hampton Court geven werkelijkheidsvoorstelling en behandeling van het hoofdpersonage blijk van kritisch realisme; de bouw van de roman evenwel vertolkt zeer precies de ideologische stellingname waarmee de burgerlijke intelligentsia het hoofd trachtte te bieden aan de opeenvolgende krisissituaties tussen beide wereldoorlogen.
dina van berlaer-hellemans |
|