Spiegel der Letteren. Jaargang 20
(1978)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 187]
| |
In margineEen curieus type kopiistenfout: de associatieve verwisseling van persoonsnamenDe verzen 4992-4998 van Lantsloot vander HaghedochteGa naar voetnoot1, waarin de verteller de overgang aangeeft naar een nieuwe episode in zijn vertaling van de Lancelot en prose, luiden: 4992[regelnummer]
Nu latic hier van desen die tale
Daer hi sinen rouwe dreef
Met sinen lieden daer hi bleef,
Ende ic wil ons vroet maken
4996[regelnummer]
Van her Galioots saken,
Ende van den coninc Arture;
Daer of beghint dese aventure.
De mededeling in vs. 4996, dat men ons zal vertellen van de wederwaardigheden van heer Galioot, kan niet juist zijn. De held wiens tragische levensloop een hoofdmotief is van het eerste deel van de Lancelot en proseGa naar voetnoot22, is immers lang tevoren in het verhaal overledenGa naar voetnoot3. Het vermoeden dat er met de tekst van Lantsloot vander Haghedochte (hierna: LH) op deze plaats iets mis is, wordt versterkt wanneer we de Oudfranse tekst raadplegen waarvan LH de vertaling vormt: Mes atant lesse le compte a parler de luy et retourne a lancelot du lac | |
[pagina 188]
| |
et au roy artusGa naar voetnoot4. Dit brengt ons op de gedachte dat wij in vs. 4996 in plaats van Galioots zouden moeten lezen: Lantsloots. Aan een bewuste verandering door de vertaler van LH behoeft men niet te denken; de mededeling is immers onzinnig. Een vertaalfout ligt zo mogelijk nog minder voor de hand. Ik meen dat aan de lezing van vs. 4996 een kopiistenfout ten grondslag moet liggen. Nu heeft de dissertatie van A.M. Duinhoven ons geleerd dat het zonder meer stipuleren van een kopiistenfout (i.c. de vervanging van Lantsloots door Galioots) als tekstkritische methode ondermaats is: ‘omdat aan een corrupte lezing een andere lezing moet zijn voorafgegaan, is het bewijs van tekstbederf pas geleverd, wanneer de oudere lezing is hersteld en dat is pas mogelijk, wanneer duidelijk is hoe de overgeleverde lezing is ontstaan’Ga naar voetnoot5. Het is met andere woorden zaak de gemaakte fout te verklaren. Mijns inziens is dat in het specifieke geval van LH vs. 4996 mogelijk door een aantal vergelijkbare gevallen in ogenschouw te nemen. Dat de hieronder aangehaalde voorbeelden vrijwel alle uit de Oudfranse Lancelot en prose of vertalingen daarvan stammen, vindt zijn oorzaak in de beperking van mijn huidige onderzoeksgebied; het zou mij verbazen als dergelijke fouten niet ook elders aangetroffen zouden kunnen worden.
Het ‘spiegelbeeld’ van de fout in LH vs. 4996, de vervanging van de naam van Galehaut door die van zijn vriend Lancelot, treffen wij aan in de Duitse vertaling van de Lancelot en prose: Da fraget Lancelot was sie meyndeGa naar voetnoot6. Dat het Lancelot zou zijn die deze vraag stelt, is uiterst onwaarschijnlijk; hij is van de achtergrond van de woorden van de Dame de Malohaut volledig op de hoogte - dit in tegenstelling tot Galehaut. Het Oudfrans heeft dan ook: Et galahos demande que chou estGa naar voetnoot7, en LH (vs. 1657-1659) Galioot begonste vraghen [...] Wat datter ane lach. Een tweede voorbeeld vinden we elders in de Duitse tekst: Underdes was ein jungfrau zu Lancelotes pavilun komenGa naar voetnoot8; de (correcte) lezing van de Lancelot en prose luidt hier: si vint une damoisele a la tente galahotGa naar voetnoot9. Lancelot en Galehaut vormen niet het enige duo waarvan de leden ‘verwisselbaar’ zijn, en evenmin is de fout beperkt tot vertalingen van de Lancelot en prose, zoals de volgende voorbeelden duidelijk maken. Wij vinden in de Oudfranse handschriften Damoisele fait galahos naast Damoisele fait mesire Gau- | |
[pagina 189]
| |
vainGa naar voetnoot10. Een tweede voorbeeld: Lors dist mesire Gauvain tegenover Lors dist mesire YvainGa naar voetnoot11. Een derde: Et quant Galeholt sot lo nouele. si ne fet pas a demander sil en fu lies entre luy et lyonel naast Il nest mie a demander se boort [Bohort] et lyonnel en eurent ioyeGa naar voetnoot12. Op de volgende plaats treffen wij de verwisseling van eigennamen als het ware in statu nascendi aan. De overgangsformule naar een nieuwe episode luidt in deel IV, p. 143 van de editie-Sommer: si vous dirons de Galeholt. De kopiist van handschrift Parijs, Bibliothèque Nationale, ms. fr. 1430 schreef bij vergissing aanvankelijk neer: et parole de lancelot (F. 231R,b). Hij bemerkte zijn fout echter tijdig, en verbeterde lancelot zo goed en zo kwaad als dat ging in galehot.
In al deze gevallen lijkt de gemaakte fout een associatiefout te zijnGa naar voetnoot13: de kopiist leest een naam in zijn legger, associeert deze met de naam van een ander verhaalpersonage, en schrijft abusievelijk deze laatste naam in zijn kopie neer. Zonder enige kennis van encephalische processen te pretenderen waag ik de veronderstelling dat deze associaties aan een beperking onderhevig zijn: de twee personages moeten in een bepaalde context een ‘zinvol paar’ vormen. Om in Artursfeer te blijven: verwisseling van Ywein en Walewein (een traditioneel paar) is mogelijk, maar verwisseling van Ywein en Keye ligt - zeer specifieke contexten uitgezonderd - minder in de rede. Meer materiaal (waarvoor schrijver dezes zich aanbevolen houdt) zal het mogelijk maken om de ‘selectierestricties’ voor deze fout nader te bepalen. Daarmee zou wellicht ook een uitweg uit het volgende probleem gevonden kunnen worden. In Ferguut vs. 1083 is het Mijn her Lanceloet die ridder goet die Ferguut de linker spoor aanbindt; in de Oudfranse Fergus wordt deze handeling verricht door Ywein, die aldaar wordt aangeduid met zijn bijnaam li chevaliers au lion. Professor Draak zag hierin een aanwijzing dat de Middelnederlandse bewerker de Yvain van Chrétien de Troyes niet kende: anders zou hij deze ‘vertaalblunder’ niet hebben gemaaktGa naar voetnoot14. Het is verleidelijk te overwegen of aan de lezing van de Ferguut op deze plaats niet eerder een kopiisten- dan een vertaalfout ten grondslag ligt: de associatieve vervanging van Ywein door Lanceloet. In de eerste plaats betrapt een letterkundige doorgaans liever een kopiist dan een dichter op een blunder; in de tweede plaats ontslaat een dergelijke hypothese ons van de plicht te verklaren hoe de Ferguut in vs. 4338 (waar de persoons- | |
[pagina 190]
| |
naam Lunette t.o.v. het Oudfrans is toegevoegd) juist de invloed van Chrétiens Yvain lijkt te verraden!Ga naar voetnoot15 Toch vraag ik mij af of het paar Ywein-Lanceloet ‘zinvol’ genoeg is om associatieve verwisseling van deze twee ridders van de Tafelronde plausibel te achten. Vooralsnog acht ik de recentelijk door J.D. Janssens voorgestelde verklaring zeker zo plausibel: een bewuste vervanging door de Middelnederlandse bewerker van Yvain door LanceloetGa naar voetnoot16. Verwisseling van de twee grootste Arturridders, Walewein en Lancelot, is natuurlijk zeer wel denkbaar, en wordt dan ook aangetroffen: in vs. 1447-1448 van de Lancelot-compilatie zegt een jonkvrouw tot Lancelot (aan een opzettelijke vergissing behoeft men niet te denken): Ic weet wel [...] dat gi sijt Mijn here WaleweinGa naar voetnoot17. Met deze vergissing bevindt kopiist A van de compilatie zich overigens in modern gezelschap: in zijn bespreking van Lanceloet en het hert met de witte voet vermeldt G. Knuvelder ‘het bed waarin Lancelot rust na het gevecht met de bedrieglijke ridder’, terwijl dit bed in het verhaal voor Walewein gespreid wordtGa naar voetnoot18.
Deze bijdrage is bedoeld als een kleine aanvulling op A.M. Duinhovens Bijdragen; zij kan misschien zelfs worden beschouwd als een bijdrage tot reconstructie van Karel ende Elegast. Op pagina 140 van zijn dissertatie noemt Dr. Duinhoven drie gevallen van verwarring der namen eggeric en elegast. Hij zoekt de verklaring hiervoor in verkeerd opgeloste afkortingen (e. of E.). Mijns inziens moet op grond van bovenstaande gevallen eerder worden gedacht aan de associatieve verwisseling van eigennamen.
Utrecht, Instituut De Vooys januari 1978 f.p. van oostrom |
|