Spiegel der Letteren. Jaargang 20
(1978)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 178]
| |
Jan Greshoffs politieke houding, speciaal m.b.t. de ‘Action française’Eind 1918 wordt de journalist Greshoff door zijn blad, de Telegraaf, naar Frankrijk gestuurd, eerst om het oprukkende Franse leger te volgen, en wat later om de onderhandelingen, die aan het verdrag van Versailles voorafgingen, te verslaan. Niets kon hem meer welkom zijn. Reeds vóór 1914 was hij dikwijls in Parijs geweest, - telkens met enthousiasme. Tijdens de oorlog behoorde hij (evenals de gehele redactie van de toenmalige Telegraaf) tot de betrekkelijk kleine groep Hollanders ‘die oprecht en van harte pro-Frans dachten en voelden’Ga naar voetnoot1. Zodra hij zich nu weer in Parijs bevindt, laat hij geen gelegenheid voorbijgaan om opnieuw contact op te nemen met het culturele leven. Hij leert allerlei vooraanstaande persoonlijkheden kennen: Derain, Marie Laurencin, Cocteau, Francis Carco, Pierre Benoît... Van heel andere aard, maar daarom zeker niet minder belangrijk was de kennismaking met Léon Daudet, aan wie hij door W.G.C. Byvanck was aanbevolenGa naar voetnoot2. Léon Daudet was redacteur aan de Action Française, samen met Charles Maurras. Daudet was de polemist, Maurras de theoreticus. Ook Maurras ontmoette de jonge Hollandse journalist toen persoonlijk, en wel (volgens een brief van Mevrouw Greshoff) ‘in de allervreemdste omgeving van een soort night-club restaurant, waar de muren met papegaaien en weinig bedekte vrouwenfiguren versierd waren en Maurras doodernstig aan een tafeltje zat, tussen het lawaai van luidruchtige Canadese soldaten (hij was potdoof), en zijn ideeën en idealen verkondigde’. Greshoff heeft dus pas na 1918 zelf omgang gehad met Maurras. Doch hij kende en bewonderde hem al vóór de oorlog. Jarenlang is hij Ga naar voetnoot+ | |
[pagina 179]
| |
later nog op het dagblad Action Française geabonneerd geweest, en nog in Afscheid van Europa, geschreven in 1965 - het boek dat om zo te zeggen het geestelijk testament van de auteur is -, wordt op vele bladzijden gewag gemaakt van de meester Charles Maurras. Ofschoon de Action Française slechts één (weliswaar bijzonder rumoerige) sector in het grote nationalistische kamp was en de meeste auteurs, die straks zullen worden genoemd, nooit tot de school van Maurras behoord hebben, is het succes van de A.F. alleen mogelijk geweest dankzij de nationalistische golf die toen door de Franse jeugd brak. Dit was volgens Greshoff in de eerste plaats een reactie op de ‘nederdrukkende moeheid en blinde moedeloosheid’, die ondanks het verwonderlijk snelle economisch herstel na de ramp van 1870 brede kringen had aangetast, op die decadente ‘uiterste verfijning van geest en zinnen’, die in de Mercure de France hoogtij vierde. Deze mentaliteit werd b.v. door een Rémy de Gourmont vertegenwoordigd, die met zijn agressief anti-patriottisme te koop liep. Tegenover deze fin-de-siècle-sfeer stond nu ‘het idealistisch monarchisme met het deugdzaam en bezonnen vasthouden aan de eindeloos-rijke en zo wezenlijke tradities ..., met de eerlijke zin voor orde, de liefde tot de arbeid ... en de natuurlijke behoefte tot chariteit’Ga naar voetnoot3. Onder zulke omstandigheden was het tevens zaak, verderfelijke invloeden uit het buitenland tegen te houden. ‘Emile Verhaerens pantheïstisch heidendom - on-Frans in wezen en voorkomen -’ heeft indruk gemaakt op sommige jongeren, die al bewerkt waren door het socialisme en de ‘philosophie des foules’ van Tarde en Le Bon. En wat te zeggen van Whitman en van het ‘unanimisme’ dat op hem teruggaat! Jules Romains vindt geen genade in Greshoffs oog: hij is weliswaar een dichter van ‘onmiskenbare begaafdheid’, maar ook ‘een zwak mens en een onzekere en tuchteloos denker’. Gelukkig heeft men gezien hoe Adrien Mithouard en André Gide zich hebben afgewend van het symbolisme, ‘dat een onmiskenbare Wagneriaanse tint had’. In 1897 hebben de zgn. naturisten - Saint-Georges de Bouhélier, Paul Fort en ook weer André Gide - geprotesteerd ‘tegen de overmacht van de buitenlandse gedachte in Frankrijk, tegen Tolstoj en zijn verwekend anarchistisch humanitarisme, tegen Wagner en vooral tegen het sinistere en bloedloze pessimisme van Ibsen. Daar tegenover stelden zij als het fundament van leven en kunst: le culte du sol et des traditions nationales’Ga naar voetnoot4. Aan de goede kant schaarde zich tenslotte ook Barrès, wiens geval Greshoff | |
[pagina 180]
| |
bijzonder karakteristiek acht: is hij niet geëvolueerd van ‘de verliefde en zwoele cultus van het eigenste zelf’ naar de verering van la terre et les morts?Ga naar voetnoot5 De jonge Greshoff is door dit alles erg geïmponeerd. En wat hem hierbij treft is dat zo'n nationalisme à la française gepaard gaat en in de grond identiek is met ‘een diepe mannelijke liefde voor de mensheid, welker beeld hij (= Barrès) in zijn Frankrijk het zuiverst en duidelijkst weerspiegeld’ vindt. Elk vers van Henri Ghéon is een verheerlijking van Frankrijk, maar ‘ook vol van een verlichte en edele menselijkheid. Dat is het Franse humanisme. Dat verliest zich nooit in nevelen van metafysische en internationale dromen. Dat verkeert evenmin in Fichteaans en vernietigend chauvinisme’Ga naar voetnoot6. De woorden die Greshoff n.a.v. de dood van Barrès in 1924 schreef verklaren tegelijk waarom hij als buitenlander zo zeer kon meevoelen met de Franse nationalisten: ‘Bourget, Barrès, Maurras, dat zijn de Meesters van onze jonge tijdgenoten in Frankrijk. Nu één van hen is heengegaan is Frankrijk onherstelbaar armer geworden. En een verarming van Frankrijk is een verarming van onze wereld. Dat is de betekenis van dit Verlies ook voor ons’Ga naar voetnoot7. In de loop van deze apologie van Barrès heeft hij het op zeker ogenblik over de Dreyfus-affaire: ‘Maurice Barrès aarzelde geen ogenblik. Tegen de anarchie koos hij de oud-vaderlandse discipline en, samen met de edelste en degelijkste geesten van zijn generatie, bestreed hij, met geïnspireerde profetische felheid, de vijanden van zijn land en van de orde’Ga naar voetnoot8. Zo'n passage is m.i. waard dat wij er even bij stilstaan. Want daaruit blijkt hoe sterk Greshoff in 1924 nog in de ban stond van de A.F. Achttien jaar na de rehabilitatie van kapitein Dreyfus houdt hij nog steeds hardnekkig vast aan de anti-Dreyfus-these van de Maurrassiens. Bovendien zien wij hem de energie toejuichen waarmee Barrès in de strijd ingegrepen heeft. Een ander, bijzonder curieus voorbeeld voor deze bij Greshoff wel wat onverwachte neiging tot daadwerkelijke politieke gebaren vinden wij in zijn oordeel over Anatole France, dat uit dezelfde tijd dagtekent. Anatole France is volgens Greshoff een soort Janus bifrons: nu eens een beminnelijk scepticus, dan weer een partijganger met vurige overtuigingen. Welnu, ofschoon Greshoff de politieke lijn die France vertegenwoordigt | |
[pagina 181]
| |
- het antimilitarisme, de steun aan de Armeniërs of aan de ‘Antwerpse samenzweerder Joris’ - van harte verfoeit, acht hij hem heel wat ‘sympathieker en waarachtiger in zijn strijd’ dan wanneer hij ‘de superieure twijfelaar’ uithangt. Men weet dat twee personen in het middelpunt staan van het verhaal Les dieux ont soif: de weifelende, boven alles verheven Brotteaux des Ilettes en de sombere fanaticus Evariste Gamelin, die tijdens de Revolutie zonder dralen (en zonder bewijs) zijn beste vriend naar het schavot stuurt. Nu gaat de voorkeur van Greshoff beslist uit naar de tweede, als naar ‘een scheppende kracht’Ga naar voetnoot9. Een opvallende uitspraak, - al moet die uiteraard cum grano salis worden genomen!
Hier is voorzichtigheid des te meer geboden omdat Greshoff - dit is een feit dat wij niet mogen verwaarlozen - ondanks alles nooit zo dweepziek is geweest dat hij geen oog zou hebben gehad voor het goede dat in andere, ja zelfs in tegenovergestelde richtingen, mocht schuilen. Van Marc Sangnier, de vader van de ‘démocratie chrétienne’, van oudsher het bête noire van Maurras c.s., zegt hij, reeds in die tijd: ‘Sangnier was een overtuigd spreker, hij was een helder en precies schrijver en in zijn ogen droeg hij de glans van profetische zending’. Met het nobele socialisme van een Pierre Hamp, dat hoegenaamd niets te maken heeft met het socialisme van de politicards, is hij tamelijk ingenomen, en merkt met voldoening op: ‘Mevrouw Roland Holst behoort tot zijn bewonderaars ... Zij leeft bij dezelfde glanzende zekerheid aan de einder, zij kent dezelfde liefde en dezelfde arbeidsdrift’. Ook staat Greshoff niet kritiekloos tegenover de leiders van de A.F. Hij verslindt de mémoires van Léon Daudet, is vol lof voor diens ‘gallische verve’, erkent dat militante naturen onmisbaar zijn voor elke grote vernieuwing, maar hij blijft vrij t.o.v. de ‘felle en onbewezen oordelen’ van ‘zulke heerlijk-verblinde fanatici’Ga naar voetnoot10 Deze betrekkelijk kritische houding zal zich in de daarop volgende jaren tot een radikale onverschilligheid ontwikkelen tegenover iedere soort van politiek. ‘Politique d'abord’, was de leuze van Maurras: ‘géén politiek’ zegt voortaan Greshoff met klem, - niet alleen uit vermoeidheid en walging bij het zien van de belachelijke of verraderlijke kuiperijen van het alledaagse politieke spel, maar ook uit overtuiging, uit principe. Zo mogen wij wel spreken van een totale ommekeer. | |
[pagina 182]
| |
Zeker: van meet af aan was bij hem een flinke dosis individualisme aanwezig geweest. De bewondering die hij in 1918 uitte voor Gustave Mirbeau lag o.m. hieraan dat deze met een glimlach telkenmale wist uit te pakken tegen de notarissen, de rechters, de politieagenten, dat voor hem het gezag nu eenmaal geen goed kon doenGa naar voetnoot11. In 1921 vermeldt Greshoff de discussie over de geboortedatum van Baudelaire: 21 april volgens Théophile Gautier, 9 april volgens de officiële stukken. Zijn conclusie luidt: ‘Als ik te kiezen heb tussen een dichter en een ambtenaar van de Burgerlijke Stand, dan valt de keuze mij niet moeilijk. Ik houd dus Baudelaire's geboortedatum op 21 april’Ga naar voetnoot12. Ook al willen wij de draagwijdte van zo'n mopje niet overdrijven, het blijft toch symptomatisch. In Greshoffs later oeuvre wemelt het van aforismen als de volgende. Zijn doel is ‘het volstrekte wantrouwen’ tegen alle maatschappelijke instellingen, ‘de volstrekte achterdocht’. Hij is ‘l'homme qui n'adhère à rien’. Hij kent maar één richting: de ‘averechtse’Ga naar voetnoot13 Van deze woorden uit het jaar 1939 vinden wij een onverzwakte echo terug in Arscheid van Europa, waar Greshoff zich tot de anarchisten rekent. De theorieën van de anarchisten kunnen hem niet schelen, ‘maar van onschatbaar en blijvend belang is wat het wezen der anarchie en de kern van alle anarchistische geschriften uitmaakt: het protest’. In tegenstelling tot de wereldverbeteraars willen zij - en daarmee liggen zij hem ‘na aan het hart’ - ‘in het geheel niets wijzigen omdat zij ontdekt hebben dat niets de moeite van een wijziging waard is’Ga naar voetnoot14. Greshoff is en blijft ‘door alles heen wat Henry Adams, op zichzelf doelende, noemt: een conservatieve anarchist’Ga naar voetnoot15. Welnu, in zekere zin waren de mensen van de A.F. óók conservatief, maar als Maurras ooit kennis had kunnen nemen van wat zijn vroegere discipel over het anarchisme schreef, zouden de haren hem te berge zijn gerezen! Daar zou hij ook nog andere redenen toe hebben gehad. Want voor zover Greshoff op rijpe leeftijd niet altijd trouw bleef aan zijn ‘conservatief-anarchistische’ levenshouding, week hij hier niet van af om tot het maurrassisme terug te komen, wel in tegendeel. Op 9 februari 1936 woonde hij in Parijs verschillende Volksfront-betogingen bij, die hem enigszins al te denken gaven. Daar ziet hij ‘vijf honderd duizend mensen samengedreven door één verlangen: naar een vrijer, rechtschapener en ruimer leven’. En dan voelt hij zich, zoals hij | |
[pagina 183]
| |
aan Du Perron schrijft, diep rampzalig. Aan de ene kant smacht hij om met hart en ziel mee te doen, óp te gaan in de veelheid, ‘een nameloze dienaar te worden’; aan de andere kant ziet hij in dat er voor mensen als hij, ‘uitzonderingen en zonderlingen, geen plaats in de rij is’Ga naar voetnoot16. En toch zal hij spoedig deze plaats vinden. Op aandringen van Jan Romein, die speciaal hiervoor naar Brussel was gekomen, sluit hij zich, tegelijk met Pos, Ter Braak, Du Perron en tal van andere intellectuelen, aan bij het antifascistische ‘Comité van Waakzaamheid’. Waarom eigenlijk? Omdat hij zich bedreigd voelt. Het zo dichtbij opkomen van de barbaren was het wonder dat hem voor zijn eigen ogen ‘tot een ander mens maakte’. Een ander mens? Ja en neen. Door het fascisme te bestrijden verdedigde hij zich ‘alleen maar tegen het geweld en de beginselen op het geweld gebouwd. En dat zonder nadenken of onderscheiden, wild en verblind, zoals het moederdier haar kroost met bek en klauw verdedigt’. ‘Wat nog in mij over mocht zijn, als de laatste virussen van een overwonnen maurrassisme’ (hier zinspeelt Greshoff naar alle schijn mede op zijn aanvankelijke sympathie voor Mussolini) ‘werd gedood door de afschuwelijke Moren van Franco en de achterbakse martelpolitiek van Salazar’, om maar niet te spreken van het steeds sterker wordende Derde RijkGa naar voetnoot17. Nu betreurt hij het dat het woord liberaal door de partijpolitiek en door de Duitse propaganda zo in diskrediet is geraakt, en al is hij ‘er nog niet zeker van dat orde onwaardig en lelijk is’, toch gaat hij akkoord met Churchills mening ‘dat de democratie de minst slechte van alle slechte regeringsstelsels is’Ga naar voetnoot18. Intussen bleef Maurras in zijn dagelijkse artikelen Mussolini en Franco uitbundig prijzen. Hitler weliswaar niet, want de A.F. was altijd gekant geweest tegen al wat uit Duitsland kwam. Maar tijdens de bezetting deinsde Maurras er niet voor terug om in zijn krant linkse tegenstanders met naam en toenaam aan de kaak te stellen, waardoor hij - al dan niet opzettelijk - de aandacht van de Duitsers op hen vestigde. Dit is althans wat hem na de bevrijding ten laste werd gelegd, en daarvoor moest hij levenslang in de gevangenis zitten. De 84-jarige stierf in 1952, en Greshoff merkt hierbij op dat vrijwel niemand van Maurras' oude vrienden en aanhangers zijn oorlogshouding tracht goed te praten. ‘Hij heeft verkeerd gedacht en verkeerd gehandeld’. Diep bedroefd vraagt Greshoff zich af hoe een man, die aan zijn leven, aan zijn beste jaren ‘zin en rijkdom geschonken had’, zich op gevorderde leeftijd | |
[pagina 184]
| |
zodanig kon vergissen. Volgens hem is Maurras te zeer theoreticus geweest. Hij is het slachttoffer geworden ‘van zijn bijna volstrekte afwezigheid van zin voor het leven en het heden’. Daarbij was hij een geestdrijver van nature, te uitsluitend stelselaar en kunstminnaar. ‘Wie hem leest, krijgt nooit de indruk dat hij te maken heeft met een man van vlees en bloed’Ga naar voetnoot19
Is het echter niet merkwaardig dat Greshoff juist op het ogenblik dat hij Maurras' activiteit gedurende de oorlog het scherpst veroordeelt, zich niet kan weerhouden er melancholisch aan te herinneren dat Maurras aan zijn beste jaren ‘zin en rijkdom’ had geschonken? Is dat niet méér dan alleen maar een herinnering? Wijst dat niet veel meer op het besef van een als essentieel ondervonden, tegen alle omstandigheden en ontwikkelingen opgewassen geestelijke verwantschap? Greshoff was een door en door aristocratische natuur. Dit blijkt b.v. al uit het oordeel dat hij in Latijnsche Lente velt over Bloy. De auteur van l'Exégèse des lieux communs is, qua karakter, een man naar zijn hart: ‘Léon Bloy is een van die grote krachten, die de maatschappij niet heeft willen gebruiken. En daarom werd hij, die zich gaarne geofferd had voor een edel en schoon doel, haar bitterste bestrijder. Zó werd hij, gelijk hij zich liet afbeelden: Léon Bloy devant les cochons’Ga naar voetnoot20. Strijdbare mensen als Bloy trekken van leer tegen de samenleving. Andere, niet minder trots, houden zich liever afzijdig. In Pierre Loti, die hij lang niet altijd bewondert, weet Greshoff vooral te appreciëren dat hij ‘ook in de momenten van zijn volledige overgave’ zijn waardigheid behoudt, ‘zodat hij behoed blijft voor ons degraderend medelijden’Ga naar voetnoot21. De filosoof Joubert, die ‘afgezonderd met slechts enkele vrienden leefde’, lijkt hem een voorbeeldGa naar voetnoot22. Om dezelfde reden zijn ook Maine de Biran en Amiel van groot belang voor hem geweest. Hij heeft a contrario niets dan minachting voor iemand als Léautaud, die na 40 jaar lang alleen te hebben geschreven voor een kleine groep van kenners en liefhebbers, zich op zijn oude dag afschuwelijk prostitueerde door interviews toe te staan an journalisten van de radio of van Paris-Match. In zijn laatste werken wordt Greshoff niet moe op deze teleurstelling, op dit verraad van Léautaud terug te komenGa naar voetnoot23. | |
[pagina 185]
| |
Natuurlijk heeft Greshoff, om zijn aangeboren aristocratisme te voeden, niet uitsluitend uit de bron van de A.F. geput. Ook Gobineau had hij reeds vóór WO I ontdekt. Het begrip calender, d.w.z. ‘koningszoon’, werd later ook in de intieme kring, die Greshoff met Du Perron en Ter Braak vormde, te pas gebracht. Hoe jammer dat Gobineau's ideeën door de nazi's bezoedeld en vervormd zijn! Nog in 1966 blijft Greshoff de oude Gobineau dankbaar dat hij, om met Jean Mistler te spreken, heft willen vaststellen ‘que si une évolution historique fatale condamne les élites à être peu à peu submergées dans l'océan de boue du monde moderne, elles peuvent malgré tout résister et retarder, en se maintenant, le plus possible l'universelle décadence’. Maar helaas, ‘de weinige Fils des Rois hebben het, hoe dapper ook, af moeten leggen tegen de legerscharen van Jan Rap’Ga naar voetnoot24. Doch Gobineau was een halve eeuw dood toen Greshoff voor het eerst naar Parijs kwam. En hier lééfde Maurras: ‘Hier ontmoette ik een man, beschaafd, ontwikkeld, begaafd, en met een stijl, tegelijk meeslepend (en dus sterkstromend) en glashelder! En hij beriep zich niet op gelijkheid maar op verschil. Hij wilde niet vervlakken, doch in verdiepingen bouwen. Hij wees op de waarde der overleveringen, vooral echter van onderscheidingen. Kortom, hij riep het beeld op van een rijkgeschakeerde, sterk geleide samenleving, waarin nooit vertrouwd noch gerekend werd op menigten, doch alleen op keurgroepen en in laatste aanleg op eenzame mensen’Ga naar voetnoot25. Het is geen toeval dat Greshoff nog dertig jaar later, in zijn verzamelwerk Grensgebied, verscheidene hoofdstukken wijdt aan een aantal Franse dichters uit de tijd van zijn jeugd, die misschien niet tot de allergrootsten behoorden, maar alle aristocraten waren en bovendien min of meer volgelingen van Maurras. Zo Maurice de Plessys, ‘gentilhomme authentique et poète’, waarvan het grafschrift, door Fagus opgesteld, zijn hoogtepunt bereikt in de verzen: ‘N'oublions pas que l'Art avant tout reste un temple
Où la canaille, pauvre ou riche, n'entre point.’
Zo Manuel Azaïs, tegelijk oprichter in 1920 van het tijdschrift Essais critiques en wijnboer: ‘Hij was, hoogste deugd van een criticus, een eenzaam man, die zich daardoor de weelde kon veroorloven eerlijk en openhartig te zijn’. Zo ook graaf Lionel des Rieux d'Ancezune, auteur | |
[pagina 186]
| |
van een treurspel over Willem de Zwijger, ‘robuste, élégant et beau, plein d'affabilité et d'aristocratique courtoisie’Ga naar voetnoot26. Toen Des Rieux op 27 februari 1915 sneuvelde, schreef Maurras een enthousiast in memoriam, en wel niet alleen (hoewel hij dat zeker niet onderschatte) omdat Des Rieux, net als hijzelf, een Provençaal was. In al die jongelui leefde de voorname geest van de A.F. Ook in Greshoff, en wat dat betreft is Greshoff steeds dezelfde gebleven. Daar komt hij nog in 1958 duidelijk voor uit. Na eens te meer het maatschappelijk ideaal van Maurras uiteen te hebben gezet, waarin hij vroeger ‘geloofd’ heeft, voegt hij er vierkant aan toe: ‘En eerlijk gezegd, geloof ik daar nog in. Het is niet de schuld van een theorie, wanneer de theoreticus van een van zijn eigen beweringen een karikatuur maakt en op grond daarvan een gruwelijk wanbeheer voorstaat ... Ik herken ook heden, de betekenis en de schoonheid van de idealen door Maurras verdedigd’Ga naar voetnoot27. ‘De schoonheid’ ... Daar komt het inderdaad op aan. Dit weegt nog zwaarder dan de aristocratische aanleg. Herhaaldelijk wijst Greshoff er ons op dat hij pas ‘door een letterkundige waardering’Ga naar voetnoot28 in nauwe aanraking kwam met Maurras' politieke en sociale denkbeelden. Juist omdat hij in zijn diepste wezen een estheet was, heeft hij zich nooit - op geen enkel gebied - geheel kunnen losmaken van de man die hem eens de Schoonheid had helpen ontdekkenGa naar voetnoot29.
p. brachin |
|