Spiegel der Letteren. Jaargang 20
(1978)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||
Albert Verwey's reis door Spanje
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||
bijna-onmiddellijke indrukken en die weer met de synthese van 1897. (Herdrukt in De nieuwe tuin, 1898, blz. 62-69), O.D., I, blz. 271-275. De trein nam de reismakkers mee van Leiden via Parijs, Bordeaux, Biarritz, Taragona, Saragozza naar Valencia. Eerst daar bleven ze langer dan één dag of etmaal en kon de dichter de rust vinden zijn indrukken in verzen vast te leggen. Ook bij de verdere reis door Spanje was hij afhankelijk van een wat langer verblijf op één plaats. Spaansche reis bestaat uit 24 gedichten, met een 25ste als opdracht aan zijn reisgezel. De beschreven pleisterplaatsen zijn tevens titels van de gedichten. Dateringen van die gedichten zijn wel in handschrift aanwezig, maar werden niet gedrukt. Ik noem ze hieronder: Valencia I-III 19 Sept. 1893 IV. 21 Sept. Alicante I-III Aankomst en Café 21 Sept. Kustvaart 26 Sept. Aguilas I 28 Sept. (te Malaga geschreven) Malaga 1 30 Sept., (in de trein naar Granada) Granada: Vizioen, Stierenspel, Alhambra, Droomstad 3 Oct. Gibraltar 26 Oct. (in Toledo geschreven) Tanger Avond 19 Oct. (in Sevilla geschreven), Derwischen 25 Oct. (in Toledo geschreven) Cadiz 20 Oct. (in Sevilla geschreven) Sevilla I Theater 23 Oct. (in Cordoba geschreven), II Murillo's Antonio 20 Oct. (in Sevilla geschreven) Cordoba I. Moskee II. Oude stad 22 en 23 Oct. Toledo 3 Nov. (in Madrid geschreven) Madrid I Puerta del Sol 2 Nov.; II Manzanares 3 Nov. De opdracht aan Gerlof van Vloten is 29 Sept. te Malaga geschreven. Deze titels geven dus geen aanwijzing voor de duur van elk verblijf. Tussen Alicante en Aguilas werd gedurende de kustvaart naar Malaga ook Cartagena nog aangedaan, en verder Almeria, zoals uit de Spaansche droom van 1899 blijkt. Bij het bestuderen van deze dateringen vallen ons twee dingen op: 1. dat er tussen 3 en 19 oktober geen verzen genoemd worden; 2. dat er op de terugreis maar zelden een gedicht ter plaatse voltooid is. (Het woord ‘voltooid’ gebruik ik hier opzettelijk, omdat het mogelijk is, dat Verwey met kladjes of een dagboek gewerkt heeft, die niet bewaard zijn.) Maar in de bundel Aarde en de herdrukken van 1912 en 1938 volgt op Spaansche reis de reeks van 8 sonnetten ‘Klare dagen’ geheten (O.D., I, blz. 214-217). Op de twee laatste na zijn deze alle in Spanje geschreven en vier ervan hebben met het land te maken. Terwille van de dateringen en plaatsbepalingen noem ik ze hier alle acht:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||
Uit de sonnetten 2, 3, 4 en 5 blijkt, dat het verblijf in Granada minstens tot en met 5 okt. geduurd heeft, en uit 6, dat de overtocht Gibraltar-Tanger op 11 okt. heeft plaats gevonden. Er blijkt ook uit deze groep, dat Nederland in Spanje niet vergeten werd, en dat de opdracht aan Gerlof van Vloten in Reiziger zijn tegenhanger had. Ze zijn na elkaar geschreven te Malaga, op 29 sept. 1893. De reeks Spaansche reis is het eerst gepubliceerd in de prachtige eerste jaargangen van het Vlaamse tijdschrift Van nu en straks en door Aug. Vermeylen in persoon daarvoor verworven. Een overdruk op oud-hollands papier en met de 13 sierlijke vignetten van Dijsselhof is in grijs, ook oud-hollands papier, afzonderlijk verschenen, ongepagineerd, met de blanco- en de schutbladen mee 40 bladzijden. (Van nu en straks, 1893, VI en VII, blz. 1-25). Van de volgorde gaan we over tot de vorm van de gedichten van Spaansche reis. Het is aardig te zien, hoezeer die overeenkomt met de gemoedservaringen van de reiziger in dit toen voor een Nederlands dichter zo vreemde land. Het zuidelijk leven was hem een openbaring. Er is dan ook in 't begin van de reeks nog geen sprake van een weloverwogen samenstelling. Het eerste gedichtje, Valencia I, heeft 10 regels; daarna volgen er 3, die wèl de 14 van het sonnet hebben, maar waarin op alle manieren met de rijmen gegoocheld wordt. Die zijn soms liggend, soms staand, en vooral in de terzinen steeds verschillend. Gibraltar heeft nog het meest van een gewoon sonnet, maar dat is dan ook niet Spaans maar Brits. Er is zelfs één gedicht van 17 regels, waarin 6 gelijke rijmen achter elkaar, maar dat is Tanger II. Derwisjen en drukt in zijn onregelmatig ritme de bezetenheid uit van die fanatiekelingen en hun voor anderen schokkende zelfkastijding. Er zijn ook verzen van 4, van 13, van 18 regels. Het chronologisch uitgeven van zijn gedichten, waarvoor Verwey bekend was - dus niet naar kwaliteit, onderwerpen, omvang of wat ook - begint pas na de bundel Aarde. Ook vielen er de toneelstukken buiten, omdat ze afzonderlijk het licht zagen. Daar de rijmen bij de sonnetten door inspringen zijn aangegeven, wisselt ook het gedrukte beeld voortdurend. Dit wordt nog versterkt, doordat die 14 sonnetregels soms mèt wit tussen de vier strofen, en soms, maar na Alicante II doorlopend, zónder wit gedrukt zijn. Dat van de reis Granada met het Alhambra de dichter het best is bijgebleven, is begrijpelijk en komt nu ter sprake. In maart 1895 verscheen een uitgave Constantinopel-Scheveningen ten bate van ‘de slachtoffers van de aardbeving te Constantinopel en den storm te Scheveningen’. Onder de bijdragende kunstenaars was ook Verwey met een | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||
rijmloos gedicht, Alhambra geheten. Er is daarin al een begin van de dramatische vorm, waarin tenslotte Nacht in het Alhambra zijn kracht heeft gevonden: Geef mij water dat stroomt, opgaand geboomte,
en dan na 10 regels: Zo sprak de bouwheer...
en ook de naam van die bouwheer Kalief Joezoef wordt genoemd. Wat Nacht in het Alhambra gemeen heeft met Granada III is de vragende aanhef: | |||||||||||||||||||||||||
GranadaIII. Alhambra
Lopen arkaden lichter langs een vijver?
Stroomt water klaarder over marmren zalen?
Zag m' ooit door frisser groen laantjes met stijver
En kieser sier in arabesken dwalen?
Hebben ooit handen met een preutser ijver
En wisser kunst, wiskunst, weten vertalen
In stuc van lijnen, - en ooit vromer schrijver
Wijsheid van Koran met gedeegner halen, -
Zodat 't Heelal der Dingen is begrepen
In spel van lijnen, en in spreuken, samen
In kleurge wanden, paarlend bij het dagen,
De Eenheid van 't Al verheerlijkend, geslepen
kant, filigraankunst, teerste en luchtste ramen -
Omlijsting, 't Eeuwge dat geen hand kan vagen.
IV. Droomstad
De straten van Granada waar in 't donker
Gitaren gonzen en van 't lang gefluister
Van minnaars aan de traliën de duister
Nacht warm wordt, - gaan met graden naar 't geflonker
Van 't sterrebeeld. En op den top wat wonk er
Rode lantaarn van het Alhambra? ruiste er
Wening uit rode muren? of wel, huisde er
Morenkoning nog eens en wat zo klonk er,
Was 't het gespeel van alle zijn fonteinen -
Droppengeklater in de zilvren zalen -
Vrouwengepraat van die in kanten sjalen
Gehulde en parelen? - De starren straalden
Klaarder dan ooit, ook kalmer, toen ik daalde
Naar de stad lêeg en de verlaten pleinen.
O.D., I, blz. 207 Granada 3 Oct. 93
En de ‘Nacht’, waarin de stemmen van het Alhambra, de dichter zelf en de minnaar wisselend tot uiting komen: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||
De dichterWaar is de flonkring, waar 't geklater
Waarmee mijn straal de zon beklom? -
Als de nacht daalt over het Alhambra, waarvan de dichter dan zegt: De stem sprak waar. Geen teken beeldt mij klaarder
Dan dit gebouw het Gaande en 't Eeuwige één.
De Meester is zijn eigen openbaarder
En die van al wat leeft meteen.
wordt uit de stad het geluid hoorbaar van guitaar en zang: Hoor! door den nacht komt aangedreven
Van ver, 't droefgeestige gebrom
Van snaar waarlangs het teder beven
Eens jongen minnaars opwaarts klom.
In deze driespraak, waarin het Alhambra de eeuwigheid vertegenwoordigt, de dichter degene, die in het vergankelijke het onvergankelijke zoekt, en de jonge minnaar zijn aardse liefde zingt voor de aangebedene, heeft de minnaar het laatste woord. Vaarwel, de morgen maakt den hemel geel.
Vaarwel, mijn lief. De nachtegaal
heeft uit. Het veld wordt vaal.
De nacht had al zijn deel.
Met dat vijf maal herhaald vaarwel in drie strofen, van resp. vier, vijf en zes regels wordt het talmend afscheid nemen van de jonge minnaar in de dageraad, die van geel blauw wordt, als de zon op Alhambra's kruin schijnt, prachtig weergegeven. Verwey heeft dan ook voor dit gedicht de hoogste lof gekregen, die hem te beurt kon vallen: het is door Stefan George onmiddellijk in het Duits vertaald en deze vriend sprak zich erover uit, dat hij het beter vond dan L'homme et la sirène van Henri de Régnier, van wie hij al eerder tegen Verwey had gezegd: ‘Er ist ein nobler dichter’. Toch is het niet zeker, dat het dramatische gedicht van de Fransman op Verwey's keuze van deze vorm invloed heeft gehad. Verwey had zich van zijn 16de jaar af mede op het drama toegelegd, al waren het dan in eerste instantie bijbelse drama's. De man en de sirene is door Albert Verwey vertaald, maar niet vóór sept. 1899 in het Tweem. Ts. verschenen (V. 5, 209-237), dus 14 maanden later dan Nacht in het Alhambra. Wat wèl gezegd kan worden, is dat Verwey en George inspirerend op elkaar gewerkt hebben. Niet alleen door hun eigen poëzie, maar ook door hun uitwisseling van kennis van andere Europese dichters. George was, van Frankrijk uit, ook in Spanje geweest, en er zal stellig in 1897/98 over beider ervaringen in dat land gesproken zijn. Toch zijn er in George's vroege dichterlijke oeuvre nagenoeg geen sporen van Spaanse belevenissen te vinden. Zijn verblijf in dat land is waarschijnlijk ook maar van korte duur geweest, en zal hem, zelf van | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||
Franse afkomst en komende uit Frankrijk, en doordrenkt van de klassieke cultuur niet overweldigd hebben. Verwey, als Noorderling, destemeer. Maar dit was dan ook zijn aanleg en bedoelen: de werkelijkheid verheerlijken. (‘Holland en Duitsland’, Tweem. Ts., VIII, Jan. 1901, 1-15, Luide toernooien, blz. 5-30). Spanje was, mede door zijn nauwe en innige relatie met de Van Vlotens een diep-doorleefd deel van die werkelijkheid. ‘Eén onafgebroken zonneschijn was ons bijgebleven van September tot November. Wat volgde - in Madrid - was een hollandsche motregen.’ schrijft hij in de proza-herdenking van 1899. Maar ook daarin neemt Granada met het Alhambra de grootste plaats in. ‘De vormen van het heelal naar hun éénheid in den menschegeest, wordt er door uitgedrukt’ verduidelijkt hij ook daarGa naar voetnoot2.
m. nijland-verwey |
|