Spiegel der Letteren. Jaargang 20
(1978)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 126]
| |
Bilderdijks Mijn verlustiging preromantisch?In zijn voor Bilderdijkianen onmisbaar proefschrift over Mr. W. Bilderdijk's briefwisseling (1955) heeft Prof. Dr. J. Bosch een groot aantal gegevens bijeengebracht betreffende de erotische dichtbundel Mijn verlustiging. In aansluiting op verspreide opmerkingen van o.m. Klinkert en Kollewijn, maakte Bosch duidelijk dat de in 1779 verschenen oplage van twaalf exemplaren in feite bestond uit een wisselend aantal in verschillende volgorde gebundelde ongepagineerde gedichten. Pas in 1781 verscheen anoniem de definitieve uitgave van Bilderdijks eerste lyrische bundel. Hij opende met een korte inleiding, waarin het genre der erotische poëzie wordt verdedigd ‘tegen de beschroomdheid van zwaarmoedige zedenmeesteren’, op grond van het feit dat zelfs wanneer ‘de Minnedichten den eigen wellust... afschilderen’, dit alleen gebeurt om ‘het zinvermaak... (te) doen afhangen van den onstoffelijken wellust der zielen..., van die vereeniging van wil, van hart, van ziel, welke 't wezen der liefde is’. Deze inleiding blijkt bij nader toezien ontleend aan een der bijlagen bij Bilderdijks in 1780 bekroonde Verhandeling over het verband van dichtkunst en welsprekendheid met de wijsbegeerte (1783) en doet alleen al daardoor de anonimiteit van de uitgave grotendeels te niet. Aan die anonimiteit werd trouwens al direct afbreuk gedaan door de gelijktijdige publikatie bij dezelfde uitgever van een ‘Bijvoegsel’, dat bestaat uit een met de letter B ondertekende fabel (‘Vertelling voor de minnedichteren en hunne lezeren’), voorafgegaan door een lofdicht van François Halewijn op de bundel Mijn Verlustiging, waarin Bilderdijk rechtstreeks wordt genoemd als auteur. Tot heden bestond er geen wetenschappelijke heruitgave van Bilderdijks eerste gedichtenbundel, en daarom was het een gelukkige gedachte van de redactie van het ‘Klassiek Letterkundig Pantheon’ zo'n uitgave in deze reeks op te nemen: des te gelukkiger, omdat de verzorging werd toevertrouwd aan Maria A. Schenkeveld-Van der Dussen, die o.m. auteur is van studies over Willem de Clercq en Hubert Korneliszoon Poot. Haar uitgave bestaat uit een inleiding, een geannoteerde tekstuitgave van Bilderdijks bundel, en een summier ingeleide herdruk van het zojuist genoemde ‘Bijvoegsel’Ga naar voetnoot1. | |
[pagina 127]
| |
De inleiding van Mevr. Schenkeveld heeft iets tweeslachtigs. Dit komt omdat zij zich enerzijds alleen bezig houdt met Bilderdijks bundel als afzonderlijk en zelfstandig tekstaanbod en dus niet ingaat op de bibliografische en literaire context, maar zich anderzijds wel verdiept in de biografische situatie. Ik bedoel dit. Mevrouw Schenkeveld gaat het kader van de door haar uitgegeven teksten niet te buiten, door zich bezig te houden met de gevariëerde eerste (of: nulde) druk van 1779 en de vraag welke soort gedichten daaruit in de definitieve druk van twee jaar later ontbreken. Evenmin maakt ze een vergelijking met andere publikaties van Bilderdijk uit dezelfde periode, of doet ze een poging om de liefdesopvattingen uit zijn eerste bundel duidelijk te situeren in het geheel van Bilderdijks erotische poëzie, zoals die werd benaderd in de door haar terecht vermelde lezing van Karel Meeuwesse over ‘Willem Bilderdijk in het paradijs’ (1960). Daarentegen brengt ze wel herhaaldelijk eventuele biografische achtergronden van sommige gedichten in het geding. Daarbij vermeldt ze nogal eens de naam van Professor Bosch, die zich - ook in zijn gedegen uitgave van Bilderdijks epos - naar mijn smaak wel wat al te gemakkelijk geneigd toont tot biografische verklaringen. Ik geloof dat men met dergelijke verklaringen uitermate voorzichtig moet zijn bij een tot mystificatie geneigde, en de verbeelding met de werkelijkheid vermengende auteur als Bilderdijk: dit geldt temeer als het biografisch materiaal bestaat uit brieven die hij zelf geschreven heeft. Een interessant probleem dat door Mevrouw Schenkeveld ter sprake wordt gebracht, is dat van de literair-historische typering van Bilderdijks eerste bundel. Zij stelt zich in de vijfde paragraaf van haar inleiding met name de vraag: ‘Mijn Verlustiging romantisch?’. Haar antwoord luidt ‘dat deze eerste bundel van Bilderdijk beter niet als romantisch, maar als klassicistisch gekenschetst kan worden’. Dit antwoord komt tot stand, doordat zij - voortbouwend op enkele uitspraken van Professor W.A.P. Smit en Professor Karel Meeuwesse - geneigd schijnt ‘romantisch’ gelijk te stellen met ‘individualistisch’. Zij constateert dat dan enkele gedichten waaraan hoogstwaarschijnlijk (ik cursiveer) persoonlijke ervaringen van de dichter ten grondslag liggen ‘desondanks worden gekenmerkt door een traditionele vormgeving en voorstellingswijze’. Daarenboven beschouwt zij als een klassicistisch kenmerk het feit dat Bilderdijks bundel voornamelijk uit navolgingen van antieke auteurs bestaat, en dat de auteur zich aansluit bij een ‘klassicistische vertaaltheorie en vertaalpraktijk’. Ik word door deze argumenten niet voldoende overtuigd. Mevrouw Schenkeveld confronteert biografische elementen zoals ‘persoonlijke ervaringen’ en ‘eigen | |
[pagina 128]
| |
liefdespijn’, met vormkenmerken als retorische opbouw en alexandrijnen, en met een veralgemenende presentatie-wijze. Er nog van afgezien dat ik twijfel aan de rechtstreekse biografische achtergronden en dat me de algemeenheid in voorstellings- en uitdrukkingswijze nogal betrekkelijk voorkomt, heb ik een methodologisch bezwaar. Ik zou willen opmerken dat een literair-historische typering niet kan berusten op de relatie tussen biografieën en teksten, maar alleen op formele en inhoudelijke kenmerken van die teksten zelf. In de achttiende eeuw werden er veel literaire werken geschreven die men - ondanks de recentelijk door Wim van den Berg geformuleerde bezwaren - op een bevredigende wijze kan karakteriseren met de zowel omstreden als ingeburgerde literair-historische term ‘pre-romantisch’Ga naar voetnoot2. Die term lijkt temeer bruikbaar als men niet alleen let op het ‘gevoel’ en de thematiek van deze werken, maar ook op hun vormgeving. Om die reden zou ik bijvoorbeeld de zich in de klassicistische-treurspelvorm uitende Italiaanse ‘Sturm und Dränger’ Vittorio Alfieri een preromantische auteur willen noemen. En daarbij denk ik dan geenszins aan simplifiërende (en gedeeltelijk fictieve) breuklijnen in de literair-historische complexiteit van de achttiende eeuw, maar juist aan het feit van die complexiteit zelf, met haar gelijktijdige, in intensiteit en frekwentie variërende strekkingen en combinaties van strekkingen. In dit verband zou ik ook willen opmerken dat Mevrouw Schenkevelds neiging tot identifikatie van ‘romantiek’ en ‘individualisme’ me voorkomt als een in de literatuurgeschiedenis onbruikbare simplifikatie. Een argument voor Mevrouw Schenkevelds typering ‘klassicistisch’ schijnt het gegeven dat Bilderdijk zijn vertaling aanpast aan zijn eigen ‘normen’. Voorzover die normen een streven naar evenwicht van compositie of naar welvoegelijkheid van inhoud betreffen en het toepassen van de alexandrijnse versmaat veronderstellen, heeft ze op het eerste gezicht gelijk, al lijkt het de moeite waard eens na te gaan of Bilderdijks alexandrijnen misschien vrijheden vertonen die juist met de klassicistische traditie in strijd zijn. Maar wanneer Bilderdijks ‘normen’ tot ‘aanpassingen’ leiden die Mevrouw Schenkeveld zelf aanduidt als ‘verheviging van uitwerking’, hebben we volgens mij eerder te doen met een romantische eigenaardigheidGa naar voetnoot3. Ook het gegeven dat Bilderdijk antieke auteurs heeft nagevolgd, is volgens mij geen argument om zijn bundel ‘klassicistisch’ te noemen. Waar het omgaat en wat hem (mede) tot een contesterende pre-romanticus maakt, is het feit dat | |
[pagina 129]
| |
hij juist auteurs als Anacreon en Bion navolgde, en dat dit op zodanige wijze gebeurde, dat hij daardoor de gevoelens voor bienséance van zijn klassicistische tijdgenoten choqueerde. Bilderdijk was geen ‘behendigh stelende’ klassicist volgens de aanwijzingen van Vondels Aenleidinge ter Nederduitsche dichtkunste, maar een mede door Longinus geïnspireerde dichter, die ‘plonderde’ met de ‘aadlaarsklauw’ van een zelfbewuste romanticusGa naar voetnoot4. Dat hij in de inleiding bij zijn eerste lyrische bundel zijn vrijmoedige navolgingen achteraf probeerde te motiveren met een zedelijke bedoeling, bewijst alleen maar dat hij een romanticus met een slecht geweten was; met andere woorden - en mede om andere redenen: een pre-romanticus. Mevrouw Schenkeveld brengt in haar argumentatie voor de typering ‘klassicisme’ ook Bilderdijks gedicht ‘Op Weisses toneelspel: Romeo en Julia’ ter sprake. Zij schrijft: ‘Opvallend is dat hij in dit lofdicht voor een door Uylenbroek gemaakte vertaling zoveel aandacht aan zijn eigen reacties op het drama van Romeo en Julia geeft. Maar alweer: van romantisch, zich onderscheidend individualisme is geen sprake. De conclusie is vervat in sententieuze zinnen: “Treffend genoegen, zich zelv' in 's lotsgenoots ramp te beschreien”.’ Ik zou hierbij eerst even willen opmerken dat de ‘sententieuze’ aard van deze zin me minder treft dan zijn feitelijke inhoud. Mario Praz schrijft in de inleiding bij zijn beroemde studie over de romantische literatuur: ‘romantic non descrive solo la scena, ma la particolare emozione suscitata in chi la contempla’Ga naar voetnoot5. Maar er is nog iets anders. Het toneelstuk Romeo und Julia (1767) van Christian Felix Weisse is een naar Shakespeare bewerkt burgerlijk ‘toneelspel’ of ‘drama’ in vier bedrijven, waarvan de sentimentaliteit soms door een komisch tafereel wordt afgewisseld, en dat eindigt met Julia's zelfmoord in de grafkelder en voor de ogen der toeschouwers, waarna nog een verzoeningsscène tussen de ouders van beide geliefden volgt. Als literair genre vertegenwoordigt het stuk van Weisse het ‘middelding tussen Blijspel en Treurspel’ dat Bilderdijk in zijn kwaliteit van toneeltheoreticus zonder aarzelen afwees uit naam van de klassieke traditie. Daarenboven vertoont de tekst van Weisse kenmerken van de herhaaldelijk door Bilderdijk bestreden Duitse ‘wansmakelijkheden’, bij evidente inbreuken op het klassicistische compositie-schema. Bilderdijk zegt het laatste uitdrukkelijk in de ‘Voorafspraak’ bij zijn vertaling van de Oedipus Rex. Deze programmatisch ingeleide en traditioneel klassiek geïnspireerde Sofokles-vertaling verscheen in 1779, met andere woorden in hetzelfde jaar als zijn lofdicht op Weisses toneelspel... en als de niet-officiële uitgave van Mijn verlustiging. De literair-historische betekenis van Bilderdijks erotische bundel, kan volgens mij pas ten volle blijken, | |
[pagina 130]
| |
als men let op afwijkingen of tegenspraken ten aanzien van Bilderdijks ander werk uit dezelfde periodeGa naar voetnoot6. Zwei Seelen in einer Brust? Omdat wij als literair-historici niet alleen (ongeveer) weten hoe de literatuur van vóór de achttiende eeuw eruit zag, maar ook (ongeveer) hoe zij er nadien uit begon te zien, heeft het zin ten aanzien van een dergelijke tweespalt een overgangskarakteristiek te gebruiken. Men zou bijvoorbeeld kunnen denken aan een term als ‘post-klassicisme’ of ‘post-Aufklärung’. Maar omdat de geschiedenis nu eenmaal chronologisch voorwaarts gaat en niet achterwaarts, en omdat ik bovendien weet hoe het Bilderdijk verder is vergaan, geef ik de voorkeur aan ‘pre-romantisch’. Die voorkeur heeft dus niets te maken met een (bij-)geloof in vastomlijnde statische ‘perioden’, maar valt veeleer te verklaren uit een (literair-historisch) geloof in het syncretisch karakter van een verschijnsel als de romantiek. Als klassicistisch toneel-theoreticus moest Bilderdijk de Shakespeare-bewerking van Weisse wel afwijzen, maar als romantisch geïnspireerd dichter bewonderde hij diens vermogen om ‘de driften des harten met zo veel waarheid te malen’, dat een gevoelige lezer zijn eigen sentimenten en fantasieën kon projekteren en ‘beschreien’ in het lot van de hoofdpersonen. Soortgelijke oordelen over het werk van Shakespeare zelf, kan men herhaaldelijk aantreffen in de geschriften van achttiende-eeuwse auteurs. ‘La découverte de Shakespeare sur le continent’Ga naar voetnoot7 is een element uit een cluster literair-historische aspecten van de achttiende-eeuw die men, wat mij betreft, het best kan karaktiseren met de term ‘pre-romantisch’ óók al behoren tot die cluster evengoed elementen die minder als een ontdekking van iets nieuws, dan als een voortzetting of uitbouw van iets ouds gezien kunnen worden. Er is trouwens überhaupt niets nieuws onder de zon. Dat geldt zelfs voor discussies over het gebruik en misbruik van literair-historische termen.
Jambes, 9-VII-1977
martien j.g. de jong |
|