Ingarden en de receptietheorie
In hun artikel naar aanleiding van Neeltje Maria Mins Voor wie ik liefheb, wil ik heten (SpdL 18, 1976, 228-52) maken de auteurs Maatje en Roukema een kanttekening bij R. Warnings Rezeptionsästhetik van 1975. Daarin figureert, aldus beide auteurs, Ingarden met een collage van stukken uit Vom Erkennen ‘als een soort receptie-esthetische stamvader’ (blz. 249, noot 39). Hij zou dat zelfs doen ‘nolens volens’.
Nu lag het voor de hand dat de auteur van Vom Erkennen des literarischen Kunstwerks krachtens zijn aandacht voor de wijze waarop een kunstwerk gerecipieerd wordt door de lezer zich met dit recipiëren vlakbij, zoal niet middenin, de receptietheorie moest bevinden. Hij zou deze theorie misschien niet aldus genoemd hebben, maar moet de gedachtengang die eraan ten grondslag ligt, blijkens zijn boek gekend hebben.
Het door mevrouw dr R. Bouckaert-Ghesquiere (SpdL 18, 1976, 137-152) gesignaleerde ‘nieuwe’ werk in Ingarden Gegenstand und Aufgaben der Literaturwissenschaft, Tübingen, 1976, opent - na een brede inleiding van de uitgever - met een vertaling in het Duits van de ‘Anhang’ die toegevoegd was aan Ingardens Poolse tekst (1937) waarnaar Vom Erkennen vertaald werd. Die ‘Anhang’ is het eerste deel van een voordracht die Ingarden in 1935 in Warschau hield. Het is eigenlijk jammer dat deze ‘Anhang’ niet meteen met Vom Erkennen verscheen: zij had tal van misverstanden met betrekking tot Ingardens opvattingen kunnen wegnemen. Ingarden was een strikt systematicus, die wanneer hij onderwerp a behandelde, niet sprak over onderwerp b (tenzij dit voor bepaalde aspecten onontkoombaar was). Het kan dan bij de behandeling van a lijken dat hij b negeert. Hij negeert dat echter alleen in dit geval omdat hij iets anders behandelt, maar het betekent niet dat het andere probleem zijn aandacht niet zou hebben.
Uit de ‘Anhang’ nu blijkt overduidelijk dat tal van vraagstukken die samenhangen met het letterkundig werk, de werken en hun samenhang, en de geschiedenis ervan, volledig zijn aandacht hadden. De paragraaf 8 van bedoelde studie behandelt vijf bladzijden lang dat wat sinds enige tijd de receptie van het werk heet. Hij opent die paragraaf met de volgende passus: ‘Der Umstand, dasz es verschiedene zulässige und daher gleichberechtigte Konkretisationen ein und desselben literarischen Werks gibt, eröffnet der Literaturgeschichte neue Aufgaben, die, soweit mir bekannt, bisher nicht bearbeitet wurden. Es geht nämlich um die Darstellung einer Geschichte der Konkretisation (curs. van Ingarden) eines bestimmten literarischen Werks in einer bestimmten Epoche oder in verschiedenen Epochen, und im Zusammenhang damit um die Geschichte des “Lebens” des literarischen Werks’.
Dit alles wordt verder uitgewerkt, relatief uitvoerig (het onderwerp Gegenstand und Aufgaben des ‘Wissens von der Literatur’ telt 28 bladzijden; vijf daarvan aan dit onderdeel is dus nogal wat).