Spiegel der Letteren. Jaargang 19
(1977)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Karel van de Woestijne. Bibliografische verkenningen omtrent het jeugdwerk. I.In het kader betreffende mijn Karel van de Woestijne-onderzoek, dit met het oog op een kritisch-historische uitgave van de Agenda's (zakboekjes) en de Carnets (aantekeningboekjes) van de schrijver, was ik ertoe genoodzaakt meermalen bij Mvr. Wwe Paul van de Woestijne, schoondochter van de schrijver, te gaan werken.Ga naar voetnoot1 Immers, wat er van dit materiaal overgebleven is, heeft zij, in naam van de erven van Van de Woestijne, in bewaring. Bij deze werkgelegenheden bleef het mij steeds verbazen dat er van deze agenda's en carnets inderdaad zo weinig overgebleven was. Zulks, ondanks volgende bewering van G. van Severen: Chaque année, à l'époque des étrennes, Mme van de Woestijne offrait à son mari un agenda de poche sobrement relié.Ga naar voetnoot2 Ook J. Eeckhout heeft het over ‘kalepijntjes’, die Van de Woestijne ieder jaar van zijn vrouw ontving. Deze ‘kalepijntjes’, beweert hij, werden ‘zorgvuldig-bewaard’.Ga naar voetnoot3 Dit alles betekent dat, vanaf zijn huwelijk in 1904 tot aan zijn dood in 1929, d.i. vijfentwintig jaar lang, de schrijver zowat vierentwintig keer een agenda (zakboekje) en/of een carnet(aantekeningboekje) ten geschenke moet hebben ontvangen. Verder weet men dat K. Jonckheere in het bezit is van een carnet over de periode 1903-1905, door hem uitgegeven in 1974.Ga naar voetnoot4 Hieruit kan worden afgeleid dat Van de Woestijne, reeds vóór zijn huwelijk in 1904, de gewoonte had in agenda's of carnets notities te nemen. Men moet geredelijk aannemen dat deze gewoonte terug te voeren is tot het begin van zijn letterkundige activiteit. Men vergete hierbij inderdaad niet dat Maurice van de Woestijne, de jongste broer van de schrijver, van een ‘dictaatcahier’ spreekt, waarin de schrijver zijn literaire produktie overkopieerde, en dat hij eigenhandig vernietigde, toen hij zijn volle maat had gevonden.Ga naar voetnoot5
De vraag was nu te weten te komen, of er nog geen andere agenda's of carnets bestonden, dan precies die welke Mvr. P. van de Woestijne zorgvuldig in bewaring houdt, daarbij, indien die bestonden, waar ze wel mochten te ontdekken zijn? Hierover ondervraagd, wist Mvr. P. van de Woestijne me te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
antwoorden, dat er geen andere moesten bestaan, dan die welke zij me ter studie kon voorleggen. Het carnet 1903-1905, uitgegeven door K. Jonckheere, kwam hierbij niet in aanmerking. Nochtans, beloofde Mvr. P. van de Woestijne me de nagelaten papieren van de schrijver nog eenmaal aandachtig te onderzoeken, en dan ook te classificeren.Ga naar voetnoot6
Op een van mijn werkgelegenheden overhandigde Mvr. P. van de Woestijne mij een bandje, dat ze nog net had ontdekt; zij dacht wel dat het van Van de Woestijne afkomstig was. Voorzichtigheidshalve werd het door mij met voorhanden zijnde manuscripten vergeleken. En inderdaad, hoe vreemd het ook mocht lijken, zij had het geluk gehad op een totnogtoe niet gekend carnet van Van de Woestijne de hand te hebben gelegd. Te oordelen naar het schrift, betreft het een carnet (aantekeningboekje), dat tot de jeugdperiode van Van de Woestijne behoort. Externe en interne evidentie staaft dit. Immers, het carnet dateert uit 1893. De schrijver was, in 1893, vijftien jaar oud; hij had al verzen geschreven, en die laten publiceren.Ga naar voetnoot7 Hij zat toen in de 4de Moderne humaniora (1892-1893), dan in de 4de Grieks-Latijnse (1893-1894), en wel op het Kon. Atheneum te Gent.Ga naar voetnoot8 Op het Kon. Atheneum was hij lid van het leerlingengenootschap De Heremanszonen, en was hij in contact met het leerlingengenootschap Help U Zelf van het Kon. Atheneum te Brussel.Ga naar voetnoot9 1893 is eveneens het jaar van zijn kennismaking met F.V. Toussaint van Boelare, leerling aan het Kon. Atheneum te Brussel.Ga naar voetnoot10 Zoals later blijken zou, zou deze kennismaking het begin zijn van een vruchtbare samenwerking.
Op blz. 3 van dit uit 1893 daterend carnet staat, onder een moeilijk leesbare potloodkrabbel, de volgende aantekening: Aan den ‘Stormloop’ gezonden den 22 lentemaand 93 Het volgend stadium van mijn onderzoek bestond er dus nu in, alle nog bestaande nummers van De Stormloop, een voor mij vooralsnog ongekend tijdschrift, op de kop te tikken. En wel met het volgende als resultaat. In de klapper van het AMVC te Antwerpen staat De Stormloop vermeld als een Brussels tijdschrift, 1893-1893, met als cutternummer S 9125.Ga naar voetnoot11 Op mijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
navraag was Mej. L. Jansseune van het CVSC te Antwerpen zo vriendelijk me een fotokopie te bezorgen van de nummers 1 en 4 van het tijdschrift, d.i. al wat in het AMVC, ook in de Stadsbibliotheek Antwerpen, tot nogtoe beschikbaar is.Ga naar voetnoot12 Het bewuste gedicht, aan De Stormloop gezonden op 22.3.1893 (cf. supra), staat niet in deze Antwerpse nummers, wel een ander gedicht, dat al sinds lang gekend is, nl. Chi lo sa?...Ga naar voetnoot13, maar waarvan de tekst enigszins afwijkt van die in het Verzameld Werk (V.W.). Indien nu Van de Woestijne twee verschillende teksten had ingezonden, waarvan één in De Stormloop werd opgenomen, kan moeilijk aanvaard worden dat hij zich hiertoe zou beperkt hebben. Te meer daar hij zelf, in een opstel over W. Kloos, spreekt van een: ‘vreugde-rijken ijver, die zich iederen dag uitte in het schrijven van op zijn minst één sonnet’.Ga naar voetnoot14 Inschrijvingsprijs: Drie maanden 1 fr., Eene maand 0,35. Nummer 12, het laatste nummer, verscheen 30 april 1893. Het adres van het op 1 april 1894 verschijnende tijdschrift De Jonge Vlaming is eveneens: Oude Koornhalle, 24, Brussel. Het is eveneens het adres van het leerlingengenootschap van het Kon. Atheneum te Brussel, Help U zelf. Er zou m.i. een grondig onderzoek moeten worden ingesteld naar de rol en de betekenis van dergelijke leerlingenen studententijdschriften in Vlaanderen in die tijd, al was het slechts als achtergrond van het ontstaan van Van Nu en Straks. Wij bezitten hierover vrij weinig op wetenschappelijke grondslag. F.V. Toussaint van Boelaere, die o.m. secretaris was van De Jonge Vlaming (hij verbleef: Fonteinstraat 20, Brussel), werkte ook mee aan De Stormloop. Ook hij levert zijn bijdragen: in nr. 1, Verhuizen, ged. Wintermaand 1892; in nr. 2, Rozenleven, menschenleven, beide onder het transparante (?) pseudoniem H.V (v)an Allerheiligen. Verder weet men dat hij in De Jonge Vlaming onder de pseudoniemen Scald (Skald) en Liedric (Liederik) publiceerde. De gelijkstelling, of identificatie, vindt men in nr. 4, blz. 2, van hetzelfde tijdschrift. Bijdragen van hem, onder dit pseudoniem, zijn te vinden in De Jonge Vlaming, in nrs. 1, 2, 5, 6, 7, 14. In De Stomloop, op 30 april 1893, nr. 12, blz. 3, Vergeet mij niet, ondertekend Skald Liederik, Lentemaand 1893. Indien de manuscripten van Van de Woestijne, die zich in het fonds van het AMVC bevinden, uit deze jeugdtijd afkomstig zijn van Toussaint, zou dit kunnen betekenen dat deze een rol had te spelen in de redactie van De Stormloop. De geloofsbelijdenis van De Stormloop luidt immers: Aan ons behoort de Toekomst; op ons rust de hoop der oudere strijders; want eens zullen wij ook in den strijd voor eigen Taal, eigen Zeden en eigen Leven moeten mede kampen. Onze vaders hebben het werk begonnen; aan ons het eens te voltrekken. Op het programma stonden levensbeschrijvingen van J.F. Willems, Conscience, Van Duyse, Ledeganck. Hiermee herinnert de geloofsbelijdenis aan die van Vlaamsch en Vrij. Dat dit tijdschrift invloed uitoefende op de jongere schrijvers, erkende Toussaint in Marginalia. De Stormloop bracht ook uitvoerig verslag uit over de activiteiten van Help U Zelf. Het Nederlandsch Museum, 1893, 2de jg., 4de reeks, 10de afl., XVIIIde jg., XXXVIde deel van de verzameling, blz. 255-256, geeft de inhoud van het eerste nummer van De Stormloop. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Of deze uitlating nu letterlijk of figuurlijk moet geïnterpreteerd worden, is een ander probleem. Er moest dus nu, in ieder geval, beslag gelegd worden op alle nog bestaande nummers van De Stormloop. Alleen de Centrale Tijdschriftencatalogus van de Gentse Rijksuniversiteitsbibliotheek bleek die volledig te bezitten. De bibliotheek bezit inderdaad twee reeksen, en die elkaar aanvullen, en gerepertorieerd zijn onder de nummers D 5127 (7) (nrs. 1-10), en 149 L 15 (nrs. 4-12). Reeds een eerste overzichtelijke lectuur leerde mij, dat ik me inderdaad niet zo erg had vergist. Hiernevens volgt dan ook de opgave van de eerste reeks teksten. In de eerste kolom, de teksten uit De Stormloop; in de tweede, de verwijzingen van P. Minderaa, eventueel het bezit van het AMVC, betreffende deze eerste gedichten van Van de Woestijne uit zijn jeugdjaren.
Na een eerste lectuur nam ik het besluit De Stormloop als tijdschrift aandachtiger te bekijken, vooreerst de teksten van het bestuurscomité te onderzoeken. Zo constateerde ik dat nr. 11 van 23.4.1893, na een oproep om nieuwe leden aan te werven, - het einde van het tijdschrift was nader! - volgende informatie: Gedurende die drie volle maanden (d.i. februari-april 1893) heeft het bestuur van: ‘De Stormloop’ om zoo te zeggen gansch alleen gewerkt (wij maken eene uitzondering voor onzen briefwisselaar uit Gent.) De vraag is nu te weten, waarin de samenhang bestaat tussen: ‘onzen briefwisselaar uit Gent’, en: ‘De heer Multafero’ in de volgende regel (de tekst is, hoe corrupt enigszins hij er ook uitziet, afgedrukt zoals hij er staat). Hebben we hier met een en dezelfde persoon, of met twee verschillende personen te maken? Met andere woorden, duiden ‘onzen briefwisselaar uit Gent’ en ‘De heer Multafero’, al dan niet, op Karel van de Woestijne? Om dit raadsel op te lossen, zou men eerst moeten weten, wie feitelijk tot het ‘bestuur’ van het tijdschrift behoorde, en wie als ‘briefwisselaar’ werd beschouwd? In alle geval, indien Multafero (naar Multatuli) tot het bestuur behoord heeft, in dat geval is moeilijk aan te nemen dat Multafero een pseudoniem van Karel van de Woestijne zou geweest zijn. Het raadsel lijkt me in een corrupte, niet volledige tekst te liggen. Zou hier niet iets ontbreken tussen r. 3 en 4? We missen een openend haakje vóór de laatste zin, die met een sluitend haakje sluit.
Andere, uit Gent stammende bijdragen, werden met het oog op mogelijke identificatie met Karel van de Woestijne, eveneens gecontroleerd; een bezoek aan het fonds van het AMVC was dus wel nodig. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het fonds van de eerste publikaties van de schrijver bevindt zich in het AMVC een stuk, nl. Het Bal in Valentino, dat J.F.P. Garetha ondertekend is. In De Stormloop verschenen ook twee bijdragen onder dit pseudoniem, echter met gewijzigde initialen: nr. 4, 26 febr. 1893: Het Bal in Valentino, ondert. J.F.P. Garetha, ged. Gent, Vastenavond 1893; De vraag is hier opnieuw: hebben we, in dit geval van J.F.P. of J-J P (Mar?)Garetha uit Gent, met een tot nogtoe ongekend Van de Woestijne-pseudoniem te maken?
Om even, in verband met een verder, nu gekend Van de Woestijne-pseudoniem, nl. Carlo, op Multafero terug te komen. Meestal behandelen zijn bijdragen uit Gent, - hij blijkt een leerling van het Kon. Atheneum te Gent te zijn, net als Van de Woestijne, ‘ons Atheneum’ schrijft hij op 23 april 1893, - alle de stand van zaken, betreffende de toepassing van de taalwet van 1883. In nr. 6 van 10 maart 1883 signeert hij echter een literaire verhaaltekst in proza: Vastenavond, ged. Gent, den 13 Februari 1893. De opdracht luidt: Aan vriend Carlo! Daaronder: Mijn eersteling! Hieruit blijkt dat Carlo en Multafero beiden leerlingen zijn van het Kon. Atheneum te Gent, Multafero wegens zijn opdracht aan Carlo of Van de Woestijne, deze als zijn, reeds gepubliceerd hebbende meerdere beschouwt (het stuk Vastenavond is zijn ‘eersteling’), en het moeilijk denkbaar is dat Carlo, pseudoniem van Van de Woestijne, met of zonder zijn aangeboren ‘bovarisme’, aan het adres van zichzelf een verhaal, een ‘eersteling’, zou hebben kunnen opdragen. Hij heeft, bij mijn weten, het procédé nooit toegepast. Een verder onderzoek in leerlingentijdschriften uit 1893 bracht in dit verband weinig nieuws. Nochtans, in Vlaamsch en Vrij, 2de jg., nr. 5, 4 febr. 1894, blz. 85, bevindt zich van genoemd verhaal van Multafero een tweede, herwerkte versie met dezelfde titel, maar hier van een zekere V.-E., en gedat. Gent - Februari 1894.Ga naar voetnoot17 Eén feit staat wel vast: de teksten, die Van de Woestijne naar leerlingentijdschriften in die tijd inzond, en meermalen uitgaf, ondergingen nooit dergelijke wijzigingen. Te meer, daar in dit geval het herwerkte verhaal zeker niet beter is dan het oorspronkelijke.
Hieronder volgen nu de opgespoorde teksten, die tussen 5 februari 1893 en 30 april 1893 in De Stormloop werden afgedrukt. Ze zijn voorzien van een minimum kritische commentaar, die resulteert van een vergelijking met andere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tijdschriften, de manuscripten in het AMVC, of het V.W., als dit mogelijk is. Daar Van de Woestijne nogal veel met beletseltekens omsprong, worden deze zonder nadere aanduiding genormaliseerd. Ook de verschillen, die zich in verband hiermee zouden kunnen voordoen tussen de verschillende versies, worden evenmin vermeld.Ga naar voetnoot18 In een eerstvolgend stuk, Karel van de Woestijne. Bibliografische verkenningen omtrent het jeugdwerk. II, zal een tweede reeks tot nogtoe ongekend jeugdwerk van Van de Woestijne bibliografisch onderzocht worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
TekstenCanzonetta.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Herinnering.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Chi lo sa?...Ei! zwaluw uit den hoogen
die vliegt aan 's hemels bogen,
die hapt het vliegsken na,
en wegzwindt aan ons oogen,
waar henen?
Chi lo sa?...
Ei! vlietje uit de weide
met uwe groene zijde
waaraan ik droomend ga,
gij met uw murmlen blijde,
waar henen?
Chi lo sa?...
Ei! kindje, die aan de aarde
u enkel openbaarde,
den dood, dan, volgde na,
en zooveel tranen baarde,
waar henen?...
Chi lo sa?...
Gent. C. der Woestenye. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zij.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De zoen.In 't avondduister
Daar slaapt het meer;
Men hoort niet meer
Dan 't golfgefluister.Ga naar voetnoot1
Bleek ende ver
In 't paarsche westen,
Aan 's hemels vesten
Daar blikt een ster...
En op de golven
Der stille zee
Waar zooveel wee
Ligt ingedolven,
Gelijk een zoen
Aan al de lijken
Uit d' helsche rijken
Der golven groen,
Vlijdt zich de sterre,
En vliedt dan heen,...Ga naar voetnoot2
En gansch alleen
Verzwindt ginsch verre...
En 't hemelbreed
Met paarsche zoomen,
Heeft weergenomen
Zijn weduwkleed...
En weer in 't duister
Daar slaapt het meer...
Men hoort niet meer
Dan 't golfgefluister.
Jast. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maneliedekijn.Zwaar bewolkt is het hemelvlak;
Niet één sterre die zachte blikt
Aan den loonigen horizont
't Schijnt er alles te sterven...Ga naar voetnoot1
Ook de velden zijn ingedut
Zware damp tot den hemel stijgt,
Wijl des herderen doedelzak
Dromend lispelt in minor.
Gansch de hemel en de aarde schijnt
Dood voor immer, slechts hier en daar
Een huilende hond, die schijnt
Droef een klachte te jamm'ren.
Doch, op eens door de wolken breekt
't Maantje, zilverig, blank en hel,
En de hope met 't maantje reist
Welkom, welkom, ô mane!...
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nitan - nosiri.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het bal in Valentino.Het teeken is gegeven!
Door woeste vreugd gedreven,
Ze draaien
En zwaaien,
De paarkens het plein op en af.
Ze knotsen
en botsen,
En dansen in woestigen draf.
Ze gieren
en tieren,
En vloeken om 't meest.
En dronken
ze lonken,
Toch gansch zoo verbeest.
De wijven
die kijven,
Dat 't davert in 't rond.
Ze stouwen
en spouwen,
't Venijn uit den mond.
De mannen
verbannen
Algauw dit gekras;
En kozen
die rozen
Van 't maagdelijk ras
Die weder
zoo teeder,
Gelijk van to voor.
Met vleiers
en vrijers
Gaan dansen in koor.
Al zingend
en springend,
Verlaten ze 't bal,
Waar ronkers
van dronkers,
Verblijven in tal.
J.F.P. Garetha. Gent, Vastenavond 1893. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'T Was eens nacht...'t Was nacht...
Het maantje scheen zoo zacht,
Zoo helder over 't aardrijk neder,
't Gedruisch der stad, als eene klacht,
Die galmde treurig weder...
En stierf allengskens uit.
En aan den blauwen hemel,
Geen wolkje zich bevond;
Daar pinkten meen'ge starren,
Geschaard om 't maantje rond.
Het scheen zoo vroolijk hier beneên.
Het maantje... het lachte gansch tevreên,
En kustte minnend veld en bosch.
Maar 't zuiden stoot zijn adem uit,
Er stijgen dampen in de lucht
En vormen zich tot eene walk.
Met maantje sterft, en slaakt een zucht.
Allengskens werd die schoone hemel,
Door loom'ge wolken overtogen;
't Werd nu zoo treurig hier beneden...
Geen star meer blank nog aan den hoogen.
't Was nacht.
Het windje blies zoo zacht
Het was als eene klacht
Die treurig over 't boschje galmde.
Het deed de boomen suisen.
Het loover ruischen...
Maar niet zoo vroolijk als tevoor.
Er lag iets klagends in dit koor:
Een jammer en een kermen,
Een smeeken om antfermen.
Een vloek der zuiderwolke toegestuurd.
Een forsche wind rukt eensklaps aàn,
Verdrijft die vurige adem
Uit 't zuiden opgestegen.
Het is nu weder vrij.
Van 't Rijnland tot de Lei
En 't juicht ons krachtig teen:
‘Vlaanderen die Leu.’
Gent. J-F.P. Garetha. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Droomen.Droomen... droomen... Wat is droomen?... Droomen is het leven, 't leven is een droom... 'k Droomde ook zo veel,... 'k droomde nog zoo vaak,... droevige, droevige droomen, droevige...
't Avondstraaltje, schier onduidlijk, dringt door 't open vensterraam.... 't Straaltje wordt grooter: een breede zonnestreep die zich op den tichelvloer uitspreidt, en al de geuren der najaarsbloemen, als wierookwalmen, uit de gaarde meebrengt... en in de zonnevlek op de tichels teekent zich de schaduw af van een blad, dat danst en beeft, zachtjes, zachtjes, - de schaduw van een eikenblad... ...En de duistere deelen worden nu klaarder, in de schemering wordt alles duidelijker, en flikkert in het donker... 't Is een klein vertrekje in een boerenhuisje, met kalken muren, met strooien stoelen. Op d'eikenhouten schouw staan de tinnen schotels te flikkeren, naast het uurwerk dat zijn heimlijk lieken voortzingt: Tikke tak, tikke tak, tikke tak... En immer groeit de zonnestreep en dringt tot in het kleinste hoekje... en als een schemergrauw beeld op een grijzen achtergrond, zit een knaapje, daar, aan de tafel,... een knaapje in 't zwart gekleed... 't Ziet er zoo droef uit, zoo droef en zoo bleek... Zijn groote blauwe oogen staan zoo weemoedig in hunne holten, zijn oogen zoo diep, zoo duister, zoo sprekend... Het is niet bijzonder schoon... maar zoo indrukwekkend..., niet minzaam... maar zoo aantrekkend. Want dit knaapje meen ik te kennen; meer, mijn gansche ziel, mijn gansch wezen tracht er zich aan te vestigen, met eene kracht, diep en onverschrokken, als gekluisterd,... met een geweld, die gansch mijn lichaam doet trillen, dof, verschrikkelijk duister, als de onmogelijke streving, van iemand die zijn eigen adem wou heroveren, zijn eigen adem, zijn eigen leven... na jaren onder 't deksel van het graf geslapen te hebben... Dit knaapje meen ik te kennen; 't schijnt me een deel mijner eigen ziel te zijn...
't Avondstraaltje, schier onduiddelijk, dringt door 't open vensterraam... 't Straaltje wordt duistrer, duistrer, en hult gansch 't kamerkijn in paarsche schemergrauw, 't kamerkijn waar droomend het knapeken zit. We worden voor elkaar, de tengre knaap en ik, .. we stonden voor elkaar, als door een sombren doodslaap in onze herinneringen teruggehouden; .. we stonden voor elkaar, zonder stem en zonder gedachte, onze doode blikken wisselend, door een zachte verwondering, eene zoete verrukking bewogen, gekluisterd. En dan zijn onze oogen nog doffer geworden, onze schimmen nog onbepaalder, onze weemoed nog grooter,... en steeds zonk de zonne... en ook de lichtvlek op de tichels werd doffer, maar immer nog danste 't blad... En 't knapeken is opgestaan - en dan, nog een beeld is verschenen, eene vrouwenschim in rouwgewaad, niet bijzonder schoon... maar zoo indrukwekkend, niet minzaam... maar zoo aantrekkend... en ook haar meen ik te kennen, te herkennen lijk het knaapje... en dan, het heeft de vrouw met zijne wonderzachte oogen bezien, die oogen door tranen verduisterd... en, door het immer donkrer straaltje flauw verguld, door het venster hebben zij getuurd, getuurd... en zijn dan heengegaan... Traag gingen ze, zweefden ze voort in het rosse steegje, droevig, droevig, met lage witte huisjes bezoomd, door hooge, hooge eiken, met oranjekleurige zonnevlekken er door | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beschaduwd,. het steegje door het loome, paarsch-zwarte gevaarte van de kerk, met het gloeiend haantje in den top, bregrensd. Traag gingen ze voort, in dit weenend halfduister die helsche, doch zoete schemering, waarin de zielen moeten leven... Zwaar vlogen de raven in den zwaren lucht, zwaar hijgde het windeken door het zwaar gebladert, en de bijna onzichtbare, uitgerekte schimmen zweefden, zweefden immervoort... En dan zijn zij 't kerkeplein overgegaan, en het wegelken binnengeslagen, ... en bij al de kruiskens, geweend hebben ze, en geknield bij 't eenvoudigsten, het houten, waarop het met vurige teekenen stond: ‘Aan vader...’ en zij hebben gesnikt, gesnikt,... ò, gesnikt!... En dan, de schimmen zijn voor eeuwig verzwonden uit het droomenrijk, de gekende, geliefde schimmen, de schimmen die ik nooit gezien had, nogthans... Het kindeken,... de moeder,... waar zijn ze dan gebleven?... Bij vader... in t Niet?...
Droomen... droomen... Wat is droomen?... ...Droomen is het leven... 't leven is een droom.. 'k Droomde ook zoveel... 'k droom nog zoo vaak... droevige, droevige droomen, droevige...
23 Januari '93 C. Der Woestenije. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Leh.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor den Boeddha spelen, haar in een koest geschoven, en deze bracht haar naar de half opgemaakte tentoonstelling... Maar dit alles was gauw vergeten door het woeste gerucht van het volk, dat zich als een zee rond haar bewoog en waarvan het gedommel als een verre donder scheen, afgebroken door een schellen vluchtigen lach... Alle weken schreef Leh een langen brief naar huis, ‘te Tokio, aan het meer, bij de kokopalmen.’ Zij schreef des nachts, als de stilte haren mantel over de aarde spreidde, en het rieten hutjen met papieren ruitjes en papieren lantaarnen verlicht, in het hutje, waar de Bonzen, in gele, blauwgestreepte mantels, met gekruiste beenen, hunne amuletten, op roode papierkens schreven, of vóór het beeld van den Boeddha, hunne lange, eentoonige gebeden zongen. En zij vertelde aan Vader, aan Moeder, aan de knaapjes, van al wat schoon was in die groote tentoonstelling, en van dien hoop volk, zoo ondoordringbaar als het waterriet in 't meer, en van al het gewoel en al die gebouwen, hemelhoog! Maar elk harer brieven eindigde met eene klachte: Zou ze dan nooit Europa zien? Niet het Europa der tentoonstelling, waar alles zich vermengde, maar het Europa in zijn gewonen handel en wandel, dat Europa waarvan men te Tokio met zooveel bewondering sprak! En die laatste woorden werden altijd door hare tranen bevochtigd... En na die lange brieven scheen het haar of ze weer in Japan was, en op de matten van haar hutje sliep zij in, als door eenen langen zucht gewiegd, een zucht als het lied van den wind door de bamboehalmen: langzaam, aantrekkend, droef... (Wordt voortgezet.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Leh.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En met eene treurige stem, als een gebed, herhaalde ze melancholisch: - ... Europa!... Eens, op eenen morgen, toen in de grijze Octoberschemering de namen werden afgeroepen van de Japaneezen die met de boot moesten vertrekken, antwoordde Leh niet... Men vond ze nergens: ze was gevlucht... Opgestaan zijnde voor het klaar was verdook zij zich in het een of ander hutje... en men moest vertrekken zonder haar... Zij hield zich daar schuil tot 's avonds, toen zij niemand meer rond haar zag, en de groote, open plaats gansch doodsch en stil geworden was... Dan liep er eene rilling door hare leden, en begon zij overvloedig te weenen. Ah! nu dacht zij weer aan Moeder, aan Moeder, die haar niet zou weer zien, aan Moeder, die ervan zou sterven!... Zij dacht nu weer aan Vaders wanhoop, aan het weenen der broerkens!... Zij dacht nu weer aan het gezellig huizeken ginds te Tokio, aan het meer, waarin de hooge kokopalmen hunne stammen spiegelen!... Dit alles zou zij niet meer zien, en nochtans - dit alles had zij zoo lief!... Maar in eens klonk weer de stem in haar die luide zei: ‘Europa!’... Ze sloop naar buiten. Het was reeds donker; de gaslantaarnen, aan spoken gelijk, schenen flets op de natte straatsteenen... Het regende: een fijne regen die tot het merg doordringt, een regen die doet huiveren... Weldra werd zij door een straatbengel opgemerkt. - ‘He, zeg, Jef, eene Chineesche!’ En de gansche troep jongens, die juist van de avondschool kwamen, liepen haar achterna. Weldra wierpen zij met steenen naar 't uitgeputte, verschrikte meisje... Een steen raakte haar, ze viel in bezwijming... en de verschrikte bengels verdwenen in eene der zwarte zijstraten... Toen ze weer bijkwam, bevond zij zich dicht bij een water... zij herinnerde zich wel het voorgevallene... En dit noemde men Europa! dit zag men met eerbied aan, in Japan! Dit bad ze aan, zij, Leh, naar wie men met steenen geworpen had!... Dit noemde men een feeënwonder, die vuile lucht, die fletse lichten die haar verschrikten, en die natte straten! Hoeveel schooner was Japan, met zijn helder-blauwe lucht en zijn nette hutjes, hoeveel schooner zijn de legenden die men ginder zingt, dan het woeste gerucht van het volk dat haar hier achtervolgde!... En geen middel, geen middel om hier te ontsnappen!... En om zich wat moed in te spreken begon zij te zingen; een liedje van moeder, een liedje uit Japan, de legende van den wijzen Li-kang, die zoo verre reisde, en dien het water weer naar huis bracht!... ‘Naar 'tlief verlaten Land!’ O, ja, ook haar zou misschien het stinkend water onder hare voeten naar huis voeren, gelijk Li-kang, misschien zou zij nog eens moeder kunnen kussen!
- ‘11de October '85. - Gisteren trok men uit de Schelde een meisje in Japansche kleeding op. Men kent de oorzaak van haren dood niet.’ En zoo stierf kleine Leh, als een afgeknipte roze, als eene geknakte chrisantheem!... In Gent. Sprokkelmaand 1893. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het klein kind.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het was een droeve najaarsdag; de wind zweepte het zwarte doodskleed tegen de gele kist met koperen nagels; de kist waaruit zuchten schenen te stijgen... en nu sliep zij op het kerkhof nevens haren man... En het kindje was bij de grootouders gebleven... - Grootva... Grootmoe... - Elken morgen werd Nand gewekt door een kus, en zij was het die de kop warme melk, met het geboterd broodje bracht, guitig in de tas blazend, met kleine stapjes gaande, om niet te storten. - Daar Grootva... En het huis werd weer blij, en het kindje huppelde en sprong, en de ouden keken haar na, en dachten dan aan hunne dochter die ook eens zoo huppelde... Eens, op eenen morgen, wachtte Nand te vergeefs naar het blijde vogelken. En als hij opstond vond hij Griete, weenend geknield bij het bed van het kleintje, die met gesloten oogjes lag, de wangjes door de koorts gegloeid.... En beide ouden bezagen elkaar, wel gevoelend, dat ook zij hun ontnomen werd... Drie dagen later was Jetje bij hare moeder, bij haren vader... Eenen nanoen werd het naar het kerkhof gedragen door vier meisjes van op school, en, door het eikenloover speelde de zon op het kleine kistje: een glimlach uit den hoogen aan het nieuw engelken... De ouden hadden geweend, geweend, tot hunne oogen droog geworden waren... En dan zijn de geburen gekomen, met hunne strakke gezichten, die ze te vergeefs opgeruimd trachtten te maken, de vrouwen met hunne roode zakdoeken, enkel gekomen om te troosten, of nog meer aan het verdriet te herinneren; de mannen, hunne pet door de vingers rollend, zegden niets maar verzwolgden vlug den borrel ‘klare’... En nu... - Griete... - Nand... Zij zitten alleen, de beide ouden, in het eenzaam kamerkijn, voor den uitdoovenden haard, die nu en dan nog eenen vurigen straal schiet, die hunne gerimpelde gezichten kleurt en dan versterft... zij zitten alleen, de beide ouden, en denken, denken... - Griete... - Nand... Hunne bevende handen zoeken elkaar boven het smeulend houtvuur, en drukken zich teeder, en dan, een stillen traan leekt langs hunne ingevallene wangen, en maakt het grijze, dof oog waterig... En droever klinkt het, en stiller: - Griete... - Nand... In Gent, Spokkelmaand 93.
Luik. fr. van elmbt |
|