Spiegel der Letteren. Jaargang 19
(1977)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 150]
| |||||||||
KroniekDe studie van de Zuidnederlandse letterkunde der 18de eeuw (sedert 1960)In de vorige kroniek over het in bovenstaande titel genoemde onderwerpGa naar voetnoot1 (verder steeds aangeduid als Kroniek 1960) moest het uitblijven van het desbetreffende deel van de Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden nog betreurd worden. Dat deel is ondertussen verschenen (deel VI: H.J. Vieu-Kuik - J. Smeyers, De letterkunde in de achttiende eeuw in Noord en Zuid, Antw.-Amst., 1975) en de erin opgenomen bibliografie (p. 562-573) poogt een zo volledig mogelijke inventaris te zijn van wat over de 18de-eeuwse Zuidnederlandse literatuur werd gepubliceerd. Ons baserend op dat bibliografisch overzicht en voortbouwend op wat in de eerste kroniek werd behandeld, willen we trachten het onderzoek dat de jongste vijftien jaar met betrekking tot de 18de-eeuwse literatuur van de Zuidelijke Nederlanden werd verricht, te overschouwen. Tegelijk geeft deze nieuwe kroniek ons de gelegenheid de vorige aan te vullen met vóór 1960 verschenen, maar onvermeld gebleven bronnen en publikaties. In de eerste plaats zagen in de voorbije periode een paar belangrijke algemene werken het licht: op het specifiek literaire terrein de Verkenningen in de achttiende eeuw (Antw., 1963) van E. de Bock, een pionierswerk, in die zin dat het een schets poogde te geven van de 18de-eeuwse Zuidnederlandse letterkunde en een aantal literaire figuren en verschijnselen (o.m. de Antwerpse dichter Pauwels, de spectatoriale geschriften) voor het eerst grondig behandelde; op het algemeen culturele vlak de Geschiedenis van de Vlaamse gedachte van H.J. Elias, waarvan het eerste deel (Antw., 1963, 19702) de periode 1780-1830 bestrijkt. Voor de studie van de literatuur is daarin vooral hoofdstuk IV van het ‘Eerste boek’ (De Vlaamse gedachte, p. 108-169 in de 2de druk) van belang, waarbij wij ons echter niet van de indruk kunnen ontdoen dat het een iets te donker beeld schetst. Als de auteur als gevolg daarvan de mening van G. Schmook verwerpt dat de doorbraak die plaats vond tussen J.F. Willems en H. Conscience met zijn Leeuw van Vlaanderen in 1838, haar wortels heeft in wat zich in de 18de eeuw afspeelde (p. 143), gebeurt dat o.i. dan ook ten onrechte. Onder de algemene werken past het ook de vierde druk van R.F. Lissens, De Vlaamse letterkunde van 1780 tot heden (Brussel-Amst., 1967) te vermelden het eerste hoofdstuk ervan, ‘Verlichting en Preromantiek’ (p. 13-35), werd sterk bewerkt en uitgebreid. De in de vorige kroniek gepubliceerde lijst van geografisch afgebakende studies moet voor Gent worden aangevuld met P. de Keyser, Gent | |||||||||
[pagina 151]
| |||||||||
in de litteratuur en in de folklore (Gent, 1935). Bovendien dient te worden bijgevoegd
Na 1960 valt onder dit soort van studies alleen te noemen J. Smeyers, Achttiende-eeuwse literatuur in het Nederlands in Noord-Frankrijk: 1. De toneelbedrijvigheid, in Jaarboek De Franse Nederlanden 1976 (s.l.), p. 99-114; het tweede gedeelte, over Auteurs en hun werk, verschijnt in het Jaarboek 1977. De erbij opgenomen bibliografie is, wat de in de Annales en het Bulletin van het Comité flamand de France verschenen bijdragen betreft, zo volledig mogelijk opgesteld. Bij de bio-bibliografische bronnen (Kroniek 1960, p. 196) valt de aanwinst te signaleren van het door de Koninklijke Vlaamse Academiën van België uitgegeven Nationaal Biografisch Woordenboek, waarvan deel I in 1964 verscheen. Totnogtoe werden volgende 18de-eeuwse literaire figuren daarin opgenomen: Coninckx, De Meyer(e), Krafft en Labare (door J. Smeyers), Missiaen (door A.T. van Biervliet), Spanoghe (door H.L.V. de Groote), Verlooy en Vervisch (door Y. vanden Berghe). Deel VII zal notities over De Wolf en Bonne bevatten. De progressieve kapucijn P.F.D. Vervisch, auteur van een scherp antiklerikale autobiografie, werd door dezelfde Y. vanden Berghe ook behandeld in zijn voor de kennis van de laat-l8de-eeuwse gedachtenwereld in de Zuidelijke Nederlanden belangrijke studie Jacobijnen en Traditionalisten. De reacties van de Bruggelingen in de Revolutietijd (1780-1794) (Pro-Civitate-uitgave nr. 32, 2 d., Brussel, 1972) (d. I, p. 285-289). Over Vervisch en andere auteurs, behorend tot de kapucijnenorde, vindt men uitgebreide informatie in het in Kroniek 1960 ongenoemd gebleven standaardwerk van Hildebrand o.m.c., De Kapucijnen in de Nederlanden (10 delen, Antw., 1945-1956), waarvan vooral d. VII en IX voor ons opzet belangrijk zijn. Nog over het (uitsluitend religieuze) literaire werk van kapucijnen schreef Optatus [van Veghel] o.f.m. cap., De spiritualiteit van de Capucijnen in de Nederlanden gedurende de XVIIe en XVIIIe eeuw [.] Een bijdrage tot de geschiedenis van de vaderlandse vroomheid (reeks Batavia Sacra, Utrecht-Brussel, 1948). Onvermeld bleef ten slotte ook i.v.m. religieuze auteurs: F. Rosier, Biographisch en bibliographisch overzicht van de vroomheid in de Nederlandse Carmel (Studiën en Tekstuitgaven van Ons geestelijk erf, d. X), Tielt, 1950. De bijdragen en studies over afzonderlijke 18de-eeuwse literaire figuren zijn vrij talrijk. Daarom leek ons de alfabetische ordening ervan op de naam van de behandelde auteur het overzichtelijkst en het bruik- | |||||||||
[pagina 152]
| |||||||||
baarst. Daarbij wordt niet apart geschikt wat voor of na 1960 verscheen; het getal tussen haakjes na een auteursnaam geeft de bladzijde aan waarop die in Kroniek 1960 al voorkomt. Vooraf vermelden we de bespreking die L. Reypens wijdde aan een manuscript van een onbekende 18de-eeuwse Westvlaamse mysticus: Een berijmd Westvlaams mystiek dialoog (in Ons geestelijk erf 1958, p. 353-411). - Over Jan Ballée. Een Brugsche volgeling van Jacob Cats schreef E. van der Heye in Biekorf 1931, p. 14-20, terwijl J. Pollet in dezelfde jaargang, p. 97-103, over J.B. Baude, de achttiendeeuwsche Brugsche Gelegenheidsdichter handelde. - A.F. Marcus o. cist. wijdde een fraai geïllustreerde, grondige monografie aan Godfried Bouvaert, monnik aan de Schelde (197); deze studie over de bekende dichter, bibliothecaris en literair-historicus uit de St.-Bernardsabdij te Hemiksem verscheen als Jaarboek van de Vereniging voor Heemkunde in Klein-Brabant (Bornem, 1970). Een lezing over G. Bouvaert en zijn ‘Historie, regels ende bemerkingen’ [.] Een paar van zijn bronnen: P. Richelet, Ger. Brandt door J.F. Vanderheyden werd in de VMKVAGa naar voetnoot2 1960, p. 177-215, gepubliceerd. - A. Viaene, Oostendse drukpers [.] Bibliografie van de stadsdrukker Bernard Bricx 1790-1813, in Biekorf 1964, p. 225-231, bevat enkele gegevens i.v.m. Bricx en de Oostendse rederijkerskamer, waarvan hij de oprichter was. - De opsteller van De Syssepanne en de auteur van Jellen en Mietje, K. Broeckaert (198-9), werd voor het eerst uitvoerig bestudeerd door E. de Bock in zijn al vermelde Verkenningen. Volledigheidshalve kunnen bij de in Kroniek 1960 vermelde bronnen nog twee artikels worden gevoegd i.v.m. een aan hem toegeschreven lied: F. van Duyse, Het smeekschrift der welpeyzende. Een lied uit den tijd der Fransche Omwenteling (in Volkskunde 1906, p. 125-136) en V. Loveling, Opzoekingen naar oude liedjes (in Groot-Nederland 1906, p. 512-544); het verder, i.v.m. J.B. Hellebaut, vermelde werk van Schrant, bevat ook gegevens over Broeckaert. - Aan Twee Vondelgedichten van J. Fr. Cammaert, de produktiefste onder de 18de-eeuwse Zuidnederlandse rederijkers (200), wijdde C. de Baere in Eigen Schoon en de Brabander 1947, p. 230-1, een kleine bijdrage. - Een Liers rederijker, auteur van gelegenheidspoëzie en toneelwerk, vormt het onderwerp van de bijdrage van F. Rens over P.J. Ceulemans, in 't Land van Ryen 1852, p. 159-161. - De in Kroniek 1960 i.v.m. S.M. Coninckx (198) vermelde studies dienen te worden aangevuld met een drietal oudere bronnen: Fabelen van La Fontaine, in Nederduitsche verzen door S.-M. Coninckx (St.-Truiden, 1858), met een voorrede door de uitgever, L. Preau e.a., S.-M. Coninckx, Letterkundige Schets, Verheerlijking, Levensschets (St.-Truiden, 1889), en C.V., Fabelboekje. 24 fabelen van S.M. Coninckx voor het schoolgebruik uitgegeven (Hasselt, 1916). Recenter en belangrijker zijn een lezing van G. Charlier (Un poème belge des Saisons, in Bulletin de l'Acad. royale de Belgique, classe des lettres, 1949, p. 25-37) over | |||||||||
[pagina 153]
| |||||||||
Coninckx' Franse cyclus natuurgedichten Les quatre Parties de L'Année (Luik, 1784) en twee bijdragen van J. Sterken: Een dichterlijke kanunnik uit onze 18e eeuw, in Dietsche Warande en Belfort 1951, p. 458-466, en Een geestelijk bestek in 1799 [.] Kanunnik S.-M. Coninckx versus de Feller (in Het oude land van Loon 1964, p. 145-156), gewijd aan de in hs. bewaarde Réflexions sur le dictionnaire historique de [...] M. De Feller, vanwege de Truidense kanunnik een zeer opmerkelijke poging tot geestelijke situering van zichzelf op de grens van twee eeuwen. - Over E.N. Cornelissen (1769-1849) verscheen een uitvoerige en uitstekende bijdrage van L. François, Norbert Cornelissen, in Jaarboek de Fonteine 1971-1972, p. 107-130, waarin de man die met zijn toespraak voor de Fonteine-kamer te Gent in 1812 aan het begin staat van de verheerlijking van de Artevelde-figuur, getekend wordt in zijn relatie tot de Fonteine en tot de Vlaamse beweging en in zijn politieke houding tijdens de Franse en Nederlandse tijd. Vroegere publikaties over Cornelissen zijn nog: P. van Duyse, Levensberigt van N. Cornelissen in Handelingen v.d. Maatschappij voor Nederlandsche Letterkunde 1848-1850, p. 96-102; A. Quetelet, Notice sur E.N. Cornelissen, in Bulletin de l'Acad. roy. de Belgique 1850, p. 454-486; L. Hymans, Norbert C., in Messager des sciences historiques 1886, p. 37-39, en A.J.J. van de Velde, N.C. en zijn tijd, in VMKVA 1952, p. 847-881. - Gegevens over A. Cosyns (1658-1711) - een oom van Bouvaert -, dichter, missionaris in de Hollandse Missie, vindt men in H.J. Allard, Pater Adr. Cosyns, s.j. Een historisch-letterkundige schets (Dietsche Warande 1874, p. 336-363) en in M. de Smedt, A. Cosyns: een taalverdediger uit de 18de eeuw (VMKVA 1972, p. 159-179). - N. Huyghebaert, Het leven van de heilige Godelieve, berijmd door M. Coucke (in Biekorf 1954, p 125-129), bezorgt enige informatie over de prior M. Coucke (1676-1741) van de St.-Andriesabdij bij Brugge, van wie een hs. met ‘Latijnsche en Vlaemsche versen’ bewaard bleef. - De dichter J.B. de Backer kennen we alleen uit een kleine bijdrage van de hand van P. van Duyse in Nederduitsch letterkundig Jaerboekje 1839, p. 125-130. - De Kroniek 1960 vergat over P.J. de Borchgrave (199) van Wakken de uitgave van zijn Gedichten, met biografie, door zijn kleinzoon J. de Borchgrave (Gent, 1861) te vermelden. Belangrijke bijdragen over hem verschenen van de hand van O. de Borchgrave (in Wakken herdenkt, Wakken, 1963, p. 113-141) en van A. Deprez (P.J. de Borchgrave en de Fonteine, in Jaarboek de Fonteine 1967, p. 1-19). Kleine facetten van zijn werk bracht A. V(iaene) ter sprake in Rederijkers en luchtballons (Biekorf 1960, p. 129-136) en in Rederijkerstriomfen te Wakken 1783-1785 (id. 1962, p. 120-133). - Over J.F.X. de Breyne (1758-1793), de prins van de Winoksbergse rederijkerskamer en de vertaler (via het Frans van J.F. Ducis) van Romeo en Juliette en Hamlet, vindt men een paar gegevens bij C. Looten, Lettres de F.J. Bouchette, in Annales du Comité flam. de France 1908-1909, p. 450 en p. 636-7, en bij J. Denys, La famille de Breyne, Gand, 1939. - Van de arts en dichter D.W. de Jonghe (1654-1727), een stad- en leeftijdsgenoot van Michiel de Swaen, publiceerde K. de Gheldere een handschrift in Meester D. de Jonghe, | |||||||||
[pagina 154]
| |||||||||
in VMKVA 1905, p. 643-758. C. Looten behandelde hem in Un poète Dunkerquois inconnu (Bulletin du Comité flam. de France 1906, p. 49-60). - Een bewaard fragment van een ‘bly-eyndigh treurspel’ van de hand van een Lierse rederijker werd door F. Verbiest besproken in ‘Polyarchus en Argenis’ van H. de Ka, in 't Land van Ryen 1961, p. 76-96. - Het Nederduitsch letterkundig Jaerboekje van 1852, p. 151-158, bevat de autobiografie en de lijst van bekroningen van de Aalsterse dichter D. de Simpel (1778-1851). - Aan de ‘spraek-konstenaer’, historicus en academiesecretaris J. Des Roches (206) wijdde W. Couvreur twee bijdragen: Jakob van der Sanden over Jan des Roches, in Studia germanica gandensia 1970, p. 273-290, en Een Nederlandse brief van Jan des Roches, in Taal en Tongval 1971, p. 68-76. Het artikel van M. van Hamme, Jean Des Roches (1740-1787), in Paedagogica Historica 1968, p. 507-539, behandelt vooral de rol die Des Roches speelde in de door de Oostenrijkse regeerders geplande onderwijshervorming, tekent echter de 18de-eeuwse taaltoestanden op een erg ongenuanceerde wijze en heeft geen aandacht voor de weinig inspirerende rol die de academiesecretaris speelde i.v.m. de Nederlandstalige cultuur. Volledigheidshalve zij hier ook een oude bijdrage (s.l.n.d.) vermeld van K. Stallaert: Jan des Roches. Zijne verhandeling over de oude en middeneeuwsche tael der Belgen. - Over Willem de Swaen, broer van Michiel, gelegenheidsdichter en allicht medewerker aan sommige door de Duinkerkse drukker P. Labus uitgegeven liederboeken, leze men: Hildebrand o.m.c., Michiel de Swaen, zijn familie en zijn Vlaamsche omgeving, in Ons geestelijk erf 1940, p. 208-219. Fragmenten uit zijn - literair weinig waardevol - Eenigh curieus tydt verdryf verschenen in Archiven-boek van Rond den heerd, tweede boek [1874], p. 26-28. - Een totnogtoe onbekend gebleven spectatoriaal geschrift, het eerste in de Zuidelijke Nederlanden, opgesteld door een te Brugge verblijvend Nederlander, was het onderwerp van een bijdrage van Y. vanden Berghe, De ‘Verlichte’ Wereld van de Oud-Katholiek B. Détert: De Rapsodisten, Een Onbekende Economische Periodiek (Brugge, 1784-1785), verschenen in Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden 1972, p. 216-333. - Over de kapucijn P. de Vos (kloosternaam Seraphinus; 1659-1728), dichter en toneelschrijver - in de meeste bronnen (W. Geysbeek, F. Vanderhaeghen, C.F.A. Piron, FrederiksVan den Branden) verkeerdelijk als Serafijn Brand of Van den Branden opgenomen -, schreven Hildebrand o.m.c., Een onbekende Nederlandsche Dichter (in Leuvensche Bijdragen 1932, p. 1-35) en A. Schouteet, Een onbekend dichtwerk van pater S. de Vos (in De Gulden Passer 1948, p. 277-282). Een volkslied van hem, in Biekorf 1955, p. 72-78. - Dat kritisch detailonderzoek ons over 18de-eeuwse figuren nog heel wat kan leren, bewijst de studie van W. Gobbers over Een raadselachtige figuur uit de Aufklärungstijd in Vlaanderen: J. de Wolf, in Studia Germanica Gandensia 1965, p. 55-140. De identificatie van de schrijver De Wolf, de tekening van zijn gecompliceerde persoonlijkheid via de teksten, het auteurschap van De Geest der Reden zijn, dank zij deze studie, definitieve aanwinsten voor de literaire geschiedschrijving. - Verslagen en Mededelingen van | |||||||||
[pagina 155]
| |||||||||
de Leiegouw 1966, p. 107-116, bevatten een bijdrage van J. Brys over Leo D'Hulster 1784-1843; van weinig belang is het kleine, anonieme artikel over dezelfde figuur in Kunst- en Letterblad 1843, p. 41-2. - Van de Brugse rederijker J.B. Dienberghe (1756-1812) bewaart de Bibliothèque Nationale te Parijs vijf manuscripten; de inhoud ervan werd behandeld door J. Smeyers, Achttiende-eeuwse en vroeg-negentiendeëeuwse Zuidnederlandse manuscripten uit de Bibliothèque Nationale, in Liber alumnorum E. Rombauts (Leuven, 1968), p. 251-265. Fragmenten uit een door Dienberghe opgestelde kroniek van Het Kuipersambacht te Brugge werden door E. de Vos gepubliceerd in de jaargangen 1901, 1902 en 1903 van Biekorf. - Eén van de bijbelse drama's van de Brusselse rederijker Antoon Flas (ca. 1650-?), nl. Voorspoedighen Voort-gangh ende Rampsalighen Ondergangh van [...] Holofernes, kreeg een uitvoerige bespreking in het perspectief van Het Judith-thema in de Nederlandse letterkunde, een studie van A.M. Musschoot (Kon. Vl. Academie voor Taal- en Letterk., reeks VI, nr. 103, Gent, 1972). - Over een gedeelte van het werk van zijn zoon, de kapucijn J.B. Flas (kloosternaam Justinus; 1683-1755) - de traditionele toeschrijving aan een ‘P. Justinius’ (W. Geysbeek, F. Vanderhaeghen, Frederiks-Van den Branden, J. te Winkel) blijkt ook ditmaal fout -, schreef M. Sabbe twee bijdragen: Pater Justinus' Kloostergedichten, in De Vlaamsche Gids 1909, p. 74-96, en De Kluchtspelen van Pater Justinus, in Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen 1909, p. 77-84 en 291-293. Hildebrand o.m.c. was zijn biograaf in De dichter Justinus van Brussel († 1755), in Franciscaansch Leven 1943, p. 83-91, 109-117, en 1944, p. 182-190Ga naar voetnoot3. Een gedicht van Flas vindt men in Biekorf 1951, p. 172, 180-1. - Twee bijdragen, verschenen onder dezelfde titel J. Goethals-Vercruysse te Kortrijk herdacht in Verslagen en Mededelingen v.d. Leiegouw 1959, p. 133-163, en 1961, p. 113-134, respectievelijk van de hand van J. Soete en G. Schmook, bezorgen informatie over de bekende kroniekschrijver en medewerker aan de Kortrijkse almanakken, de garenfabrikant en damastwever Goethals-Vercruysse (1759-1838). - In verband met de figuur en het werk van de mysticus K.L. Grimminck (1676-1728), die in de Franse Nederlanden in de zielzorg werkzaam was en later kluizenaar werd, bestaan een vrij groot aantal publikaties. Het Kort-Begryp van zijn leven, van de hand van P.L. Danes, verscheen al te Ieper in 1728 of 1729; Leven van ... K.L. Grimminck van F. Vande Putte (Brugge, 1849) is volledig daarop gebaseerd. Belangrijk is R. Persyn, Un Mystique Flamand [.] Charles Grimrinck 1676-1728 [.] Contribution à l'histoire religieuse de la Flandre (Annales Comité flamand de France, Lille, 1925). K. Cruysberghs handelde over Grimminck in Grote Priesters uit Gods Kerk (Leuven, 1952, p. 112-155). Verder vindt men een werk van hem, Orloge van passie, besproken bij A. Stracke, De XXIV uren der passie, in Ons geestelijk erf 1944, p. 157-164. In hetzelfde tijdschrift nog: Optatus [van Veghel] o.f.m. cap., De bronnen van K. Grimminck's spiritualiteit (1948, p. 369-376), en L. Devynck, Wie | |||||||||
[pagina 156]
| |||||||||
beïnvloedde K.L. Grimmincks vroomheidsbeeld (1951, p. 44-58). Van deze laatste auteur bleef een uitgebreide studie over Gr. totnogtoe in manuscript; fragmenten eruit verschenen in een plaatselijk Poperings blad. Tenslotte is nog te vermelden: A. Lowyck, Grimminck en de kluizenaarsbeweging, in Ons Heem 1969, p. 233-238. Naar aanleiding van de tweehonderdvijftigste verjaardag van zijn overlijden bereidt de Brugse ‘Werkgroep voor studie van de vroomheid in de Nederlanden’ een Grimminck-herdenking voor en plant ze de uitgave van Grimmincks tractaten en retraitenotities. - Over Hellebaut, één van de medewerkers van K. Broeckaert bij het opstellen van De Sysse-panne, leze men J.M. Schrant, Hulde aan de nagedachtenis van wijlen [...] Joannes Baptista Hellebaut, Gent, 1819. - Een kleine bijdrage over Kanunnik Henckel van Veurne (ca. 1754-1835) publiceerde A. V(iaene) in Biekorf 1964, p. 306-7. - Op een zielzorger die na Grimminck in de Franse Nederlanden werkzaam was, religieus-moraliserende werken schreef en auteur is van o.m. Een toom tegen Voltaire en andere materialisten (1762), vestigde A. Lowyck voor het eerst de aandacht in een belangwekkende bijdrage, Fulgentius Hellynckx [.] Laatste Nederlandstalig Predikant in Vlaams-Artezië, in Verslagen en Mededelingen v.d. Leiegouw 1966, p. 297-312. - In hetzelfde tijdschrift (1965, p. 129-156) publiceerde W. Simaey een uitstekend gedocumenteerde studie over Leven en tijd van J. Hofman, een niet onbelangrijke Kortrijkse rederijker (1758-1835), van wie de necrologie verscheen in Nederduitsch letterkundig Jaerboekje 1836, p. 123. J. van Hoorde had al in 1876 te Gent een monografie over J.B. Hofman van Kortrijk laten verschijnen. - Met betrekking tot de eigenlijk tot de 17de eeuw behorende F. Jongheryx († 1701) schreef W.L. Braekman: Laat-zeventiende-eeuwse liederen van de Westvlaamse pastoor Jongheryx, in Volkskunde 1976, p. 1-14; een anonieme bijdrage over Pastor Jongherycx in Biekorf 1890, p. 229-234. - Over E. Pater Jacobus Laevaert, volksdichter tijdens de Troebele Tijd, te Bornem, auteur van liederen tegen de Franse bezetter en van een loflied op de ‘brigands’, handelde A. Suykens in Eigen Schoon en de Brabander 1949, p. 240-251. - In 1841 publiceerde F. Vande Putte een Franstalige Biographie (s.l.) van de Ieperse dichter en archivaris J. Lambin (1765-1841); een kleine, anonieme bijdrage over hem verscheen in Kunst- en Letterblad 1841, p. 10-11 (Johannes Jakobus Lambin) en een necrologie in Nederduitsch letterkundig Jaerboekje 1842, p. 173-177. - Over A. Missiaen (1785-1857), de jonge auteur van een te midden van de Franse tijd gepubliceerde lofzang op de deugden van de Belgen, De Vereerlyke (sic) Belgen (Brugge, 1809), verschenen twee kleine bijdragen in Biekorf 1948: Een vergeten rederijker uit Napoleons tijd (p. 190) door R. V(an) O(nlede) (pseud. van T. van Biervliet) en Amandus Missiaen (p. 227) door B.H. Dochy. Eerstgenoemde bezorgde over deze opnieuw ontdekte rederijker enkele gegevens meer in Biekorf 1954 (p. 168: Amandus Missiaen) en schreef, zoals vermeld, over hem een notitie in d. IV van het Nat. Biogr. Woordenboek. - Over J.T. Neyts (203), zijn toneelgroep en zijn toneelbewerkingen kan men, behalve de in Kroniek 1960 genoemde studie van G. Olbrechts, nog raadplegen | |||||||||
[pagina 157]
| |||||||||
an., Een Vlaamsch Opera over Honderd Jaar, in De Eendracht 1865-1866, p. 34-5, en M. Sabbe, De Muziek in Vlaanderen (Antw., 1928), p. 105-115. - Een lezing van L. Mathot over J.A.F. Pauwels, de vruchtbaarste Antwerpse dichter uit de 18de eeuw (1747-1823) verscheen in VMKVA 1887, p. 85-122. - Het door M. Sabbe ontdekte Vondel-plagiaat van de Brugse rederijker J. Quicke (201) komt ook ter sprake in J. Pollet, Jan Quicke, in Biekorf 1931, p. 161-165. - Gegevens over P.J. Robyn (199) en zijn dochter, die een bekende actrice was, vindt men bij A. Deprez, Diana Daenens-Robijn (1805-1855), in Jaarboek de Fonteine 1961, p. 83-92. - H.L.V. de Groote, de biograaf van dichter-journalistpamflettist C.M. Spanoghe (198), bezorgde nieuw materiaal omtrent zijn auteur in Bij het tweede eeuwfeest der geboorte van Cornelius Martinus Spaenhoven (Spanoghe). Doel 1758 (in Het Land van Beveren 1958, p. 74-84, 89-103, en 1959, p. 6-16). - De Dichterlijke nalatenschap van Jan-Frans Stallaert (1751-1828) werd, met zijn biografie, uitgegeven door K.F. Stallaert (Merchtem, 1868). - Aan de bekende Frans-Vlaamse rederijker Andries Steven uit Kassel wijdde E. de Bock een korte bijdrage in Ons erfdeel 1964-1965, p. 94-99. Een paar gedichten van hem n.a.v. een dichtwedstrijd, waarin hij omwille van het gebruik van Noordnederlandse vormen niet was bekroond, bleven bewaard dank zij C. Looten, Une querelle de rhétoriciens d'après un MS inédit du comité flamand (in Bulletin Com. flam. de France 1902, p. 129-133). - E. van Dooren, Liederen en gedichten van Jan Van Bossche, Gent, [1924], bevat een biografie en een kleine bloemlezing uit de poëzie van deze Oostvlaamse rederijker (1776-1845). - J.F. Heremans huldigde de nagedachtenis van F.M. Van Cannart d'Hamale (1761-1843), een Antwerps dichter, in Nederduitsch letterkundig Jaerboekje 1845, p. 165-6. - In Gedenkschriften Oudheidk. Kring v.h. Land v. Dendermonde, 2de reeks, d. VII (1898), p. 274-277, behandelde J. Broeckaert De dichteres Elizabeth van den Hove (1666-1751), een Zeelandse, die bij een van haar kinderen in Dendermonde kwam inwonen en een hs. met 94 religieus-moraliserende gedichten naliet (ongeveer identieke tekst ook in VMKVA 1898, p. 459-464). - Van dezelfde auteur verscheen in Dietsche Warande 1890, p. 471-477, een bijdrage over een Brugse rederijker: Adriaan van der Brugghe. - L. Elaut, Geneesheer, dichter van derde rang, maar nauwgezet vertolker van volkse verzuchtingen in het Gent van 1700 tot 1725 (in Handelingen Koninkl. Zuidned. Maatschappij voor Taal- en Letterk. en Geschied. 1966, p. 145-156) bespreekt de Gentse arts en gelegenheidsdichter P.L. van Hove (ca. 1668 - vóór 1726). - In zijn uitgebreide en een aantal nieuwe gegevens bevattende bijdrage Aux sources du renouveau flamand: les Oordeelkundige verhandelingen de Willem Verhoeven (1780), verschenen in Etudes Germaniques 1970, 343-360, en 1971, 89-102, situeert R.F. Lissens het bekende rapport van de Mechelse auteur en historicus Verhoeven (204-5), i.v.m. de taaltoestanden in de Zuidelijke Nederlanden en de dringende vernieuwing van het moedertaalonderwijs, in het ruimere kader van de verfransing en van de reactie daartegen. - J. van den Broeck, die in 1975 met een dissertatie over J.B.C. Verlooy (205-6) (J.B.C. Verlood, een | |||||||||
[pagina 158]
| |||||||||
Brabants jurist en publicist uit de 18de eeuw, Kath. Univ. Leuven, onuitgegeven) tot Dr. in de Rechtsgeschiedenis promoveerde, besprak in het Rechtskundig Weekblad 1975-1976, kol. 1281-1294, een van de door de Brusselse advocaat i.v.m. de Brabantse Omwenteling gepubliceerde brochures: J.B.C. Verlooij: ‘Projet raisonné d'union des Provinces-Belgiques’ (1790). Hij behandelt dezelfde figuur in een artikel in de in 1977 te verschijnen Band I van het Woordenboek van Belgische en Nederlandse Vrijdenkers (Vrije Univ. Brussel, Centrum voor de studie van de Verlichting) en bereidt samen met J. Smeyers een nieuwe, eveneens in 1977 te verschijnen editie voor van de Verhandeling op d'onacht der moederlyke tael in de Nederlanden. - L. Elaut onderzocht in Het mollewerk van een Gents geneesheer uit de patriottentijd (in Handelingen Koninkl. Zuidned. Maatschappij voor Taal- en Letterk. en Geschied. 1971, p. 117-134) het leven en het werk van nog een andere Gentse arts, de dichter en pamflettist J.B. Vervier (198).
In verband met de activiteiten van de rederijkers en hun kamers moet de Kroniek 1960 grondig worden aangevuld. In de eerste plaats horen bij de algemene werken die informatie over de rederijkersbedrijvigheid kunnen verschaffen, nog gevoegd te worden: G.J. Génard, Notice historique sur les anciennes institutions littéraires de la Belgique, connues sous le nom de Chambres de Rhétorique (in Mémoire historique sur la bibliothèque dite de Bourgogne, Brux., 1809, t. I), T.L.H. Popeliers, Précis de l'histoire des chambres de rhétorique et des sociétés dramatiques belges (Bruxelles, 1844), F. de Potter-J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der Provincie Oost-Vlaanderen (7 reeksen, 1864-1903), een werk dat veel materiaal, ook over aparte auteurs, bevat (daaruit overgenomen: F. de Potter, Oude Kamers van Rhetorika, in De Eendragt 1864 tot 1867), en de onder meer i.v.m. bronnen en thematiek grondig gedocumenteerde Geschiedenis van het drama en van het tooneel in Nederland (2 d., Groningen, 1904-1908) van J.A. Worp. Verder valt te vermelden: M. Sacré, Het voormalig Dorpstooneel in Brabant (Merchtem, 19262); P. de Muynck, Rederijkkamers in Vlaanderen (in Handelingen v.d. Oudheid- en Geschiedkundige Kring van Oudenaarde 1934-1935, p. 125-144, 227-242 en 315-330); M. Bovyn, 13 Toneelprogramma's (1761-1804) (in Gedenkschriften Oudheidkundige Kring v.h. Land v. Dendermonde, 3de reeks, d. VIII [1958], p. 137-202); en na 1960: G. de Rouck, Bijdrage tot de toneelgeschiedenis v.d. 18de eeuw in Zuid-Vlaanderen. Lijst van argumenten, bewaard in het Museum voor Folklore [...] te Ronse (in Annalen geschied- en oudheidkundige kring van Ronse en het Tenement van Inde 1962, p. 95-154). In de lijst van werken over aparte rederijkerskamers of kamers binnen een zelfde stad of gemeente, opgenomen op p. 201-202 in Kroniek 1960, ontbreekt voor Antwerpen: J.B. van der Straelen, Geschiedenis der rederijkkamer de Violieren, in Het Taelverbond 1853Ga naar voetnoot4. Voor Brussel: W.h (C. | |||||||||
[pagina 159]
| |||||||||
Wittigh), Mengel-werken van het [...] rederijkersgenootschap [...] den Wyngaerd (Brussel, 1824); F. Luyten, Geschiedenis van den Wijngaerd, in Keure van de Rederijkkamer de Wijngaerd te Brussel (Brussel, 1897), p. 41-90; M. Rudelsheim, Sprokkelingen over de Brusselsche Rederijkkamers, in Mélanges P. Frédericq (Gand, 1904), p. 137-144; M. Sacré, De Rederijkerskamer de ‘Zuivere Leliebloem’, in De Brabander 1919-1920, p. 129-131; P. de Keyser, Lijst van stukken te Brussel gespeeld van 1662-1717 door de Materbloem, in Paginae Bibliographicae 15 april 1927, p. 517-8; en verder een hele reeks artikelen van C. de Baere: Het Repertoire der Compagnies of Nieuwe Kamers van Rhetorica te Brussel (in Jaarboek de Fonteine 1945, p. 99-129, met Addenda in id. 1946-1947, p. 100-105), De bedrijvigheid der Brusselse compagnies (in id. 1946-1947, p. 106-119, en 1948-1949, p. 54-93; dezelfde tekst verscheen ook als aparte uitgave: De bedrijvigheid der compagnies of nieuwe kamers van rhetorica te Brussel, Oudenaarde, 1955), De Brusselsche Kamers van Rhetorica (in Eigen Schoon en de Brabander 1946, p. 1-16), De bedrijvigheid der oude Kamers v. Rhetorica te Brussel (in id. 1946, p. 97-119), Hoe de compagnies of nieuwe kamers van rhetorica te Brussel ingericht waren (in id. 1949, p. 321-345), en De Organisatie der oude Kamers van Rhetorica te Brussel (in id. 1949, p. 1-16, 72-83). Verder ontbreken (ditmaal alfabetisch gerangschikt volgens stad of gemeente): H. van den Abeele, Geschiedenis der Rederijkerskamer [... ‘...] van Deynse’, 1789-1858, in Jaarboek Kunst- en oudheidkundige Kring van Gent 1946; A. de Vlaminck, De oude Rederijkkamers van Dendermonde, in Gedenkschriften Oudheidkundige Kring v.h. Land van Dendermonde, 2de reeks, d. I (1868), p. 45-49, en Les anciennes Chambres de Rhétorique de Termonde, in id., 2de reeks, d. VIII (1900), p. 61-125; G. di Montensis, Aanteekeningen betreffende de Rederijkkamers en het vroeger Tooneel te Geeraardsbergen (1476-1808), in De Brabander 1920-1921, p. 76-79, 81-88, en 1922-1923, p. 8-12, 17-22, 33-36; P. Claeys, Histoire du théâtre à Gand (3 delen), Gent, 1892; an., ‘De Mastbloem’, rederijkkamer van Cruyshautem, in Annales Cercle archéol. et hist. d'Audenaerde 1906, p. 60-72, 85-89; O. van der Hallen, Het rederijkstooneel te Lier, in Lier vroeger en nu 1927, p. 227-237; H. Vangassen, De Rederijkerskamer van Sint Anna te Ninove in de XVIIe en XVIIIe eeuw, in Het Land van Aalst 1957, p. 49-66; F. Vanden Weghe, Schets eener geschiedenis der Oostendsche Kamer van Rhetorica 1486-1849, Roeselare, 1914; E. Vander Straeten, Sociétés dramatiques des environs d'Audenarde, in Annales Société roy. des beaux-arts et de littérature de Gand 1855-1856, p. 322-326; E. Vandenberghe-Loontjens, Schets eener Geschiedenis der Rederijkkamer Ste-Barbara, gezeid ‘De zeegbare Herten’ te Rousselare, Ieper, 1887; E. Vander Straeten, Ronssesche Tooneelvertooningen in de XVIIIe Eeuw, in De Eendracht 1865-1866, p. 1-2; E. Vander Straeten, De Ronssesche Rederijkkamers in de XVIIIe eeuw, in Aldenardiana en Flandriana, d. I (Oudenaarde, 1867), p. 141-150; R. van | |||||||||
[pagina 160]
| |||||||||
Goethem, De vrije gilde van retorica ‘De Vlas Blomme’ [St.-Niklaas], in Annalen van den oudheidkundigen kring v.h. Land v. Waas 1959, p. 89-108 (een aangekondigd vervolg verscheen niet); H. Casteur, Historisch en critisch overzicht van de Rederijkerskamers van St. Truiden (Leuven, 1937-1938); P. Borre, Beschrijving der feesten gegeven in de kon. maatschappij van rhetorica, Veurne, 1867, en Jaarboeken der Maatschappij van rhetorica ... te Veurne, Veurne, 1868; A.L.E. Verheyden, De Vilvoordse koninklijke rederijkerskamer De Goudbloem (-1500 t/m 1949), Vilvoorde, 1949; G. van Haesebrouck, De stichting van de [...] rederijkerskamer De Lelie in 1688, in Wakken herdenkt (Wakken, 1963), p. 85-111; F.J. Blieck, Geschiedenis der Wervicksche rederijkkamer oudtijds genaemd Droogaers, Roeselare, 1856. De publikaties ten slotte die een of ander thema i.v.m. de rederijkersbedrijvigheid behandelen, moeten met vier bijdragen uit Biekorf worden aangevuld: L. de Wolf, Oude Voorboodschappen van Volksvertoogkunde (1927, p. 249-252) besprak het programma van een opvoering van een heiligenspel te Geluwe (de bespreking van andere ‘voorboodschappen’ werd aangekondigd, maar niet voortgezet); J. de Smet wijdde een kleine bijdrage aan Hondenfeesten en gemengd tooneel te Gits in de 18e eeuw (1947, p. 207-209); K.S. Zevekote handelde in Een rederijkersspel te Handzame (1953, p. 129-134) over een religieus spel van J.F. Vergote, terwijl L. Danhieux in Opvoering van een mirakelspel te Dadizele (1957, p. 141-144) een ander religieus stuk aan de vergetelheid onttrok. Na 1960 verschenen volgende publikaties over rederijkers en hun kamers: M. van Lauwe, De Rederijkerskamers van Oudenaarde, in Jaarboek de Fonteine 1962-1963, p. 111-124; M. Luwel, De Rederijkers te Brugge in de 17de en 18de eeuw, in West-Vlaanderen 1963, p. 225-239; A. Meulemans, De Leuvense Rederijkerskamers in Eigen Schoon en de Brabander 1970 (p. 87-111, 211-232, 381-400), 1971 (p. 85-94, 306-312), 1972 (p. 33-45); V. Arickx, De Rederijkerskamers in Frans-Vlaanderen, in Ons erfdeel 1970-1971, p. 173-175; F. Courteaux, De Koninklijke aloude Rederijkerskamer ‘De Catharinisten’, in Het Land van Aalst 1971, p. 241-308; en J.M. Dauwe, Het Toneelleven te Lebbeke van de XVIe tot de XIXe eeuw, in Jaarboek de Fonteine 1971-1972, p. 91-106. In zijn bijdrage Argumenten (in Oostvlaamse Zanten 1962, p. 187-189) vermeldde M. van Wesemael een reeks programma's van rederijkersopvoeringen, in Voetklemmen en schietgeweren verborgen in onschuldige argumenten (in Jaarboek de Fonteine 1967, p. 107-130) ontleedde hij de inhoud van dergelijke, vaak met ingewikkelde anagrammen, rebussen en puzzels opgesmukte programma's. De Aalsterse dichtwedstrijd met als onderwerp ‘De Belgen’ (1807-1810) en de toespraken van K. Broeckaert en J.B. Hoffmans bij de prijsuitreiking ervan komen uitvoerig ter sprake in de al vermelde publikatie van J. Smeyers over J.B. Dienberghe (1968). J. Spanhove, De Barbaristen in de ban, in Ascania (tijdschrift van de Heemkundige Kring van Asse) 1965, nr. 1, p. 2-14, handelt over een verbod van de Mechelse bisschop om een oud mysteriespel weer op te | |||||||||
[pagina 161]
| |||||||||
voeren. Dezelfde auteur publiceerde in de opeenvolgende nummers van Eigen Schoon en de Brabander 1971 en 1972, onder de titel Het heilig kruisspel van Galmaarden, een in het archief van het decanaat Asse berustend hs. van een vrij origineel en levendig treurspel over ‘Den oorspronk en Eerste wonderbaere Wonderheden van het heijlig Kruijs’, daterend van rond 1791. Twee korte kluchten van F.W. Moreel (1704-1775) werden door J. Dauwe uitgegeven: Twee Lebbeekse kluchten uit de XVIIIe eeuw (Buitengewone uitgaven v.d. Oudheidk. Kring v.h. Land v. Dendermonde, nr. XXV, 1971). Het hs. met de tekst van deze ca. 1724 geschreven, door het dorpsleven geïnspireerde kluchten - het bevindt zich in het rijksarchief te Gent - bevat ook de tekst van een Mariaspel van dezelfde rederijker: een uitgave daarvan, Het spel van O.L. Vrouw van Lebbeke, werd door J. Broeckaert al in 1906 in de Gedenkschriften v.d. Oudheidk. Kring v.h. Land v. Dendermonde, 2de reeks, d. XII, p. 47-122, en het jaar erop te Dendermonde in een aparte druk bezorgd. Het is hier overigens de gelegenheid om erop te wijzen dat Broeckaert in dezelfde Gedenkschriften de teksten van twee 18de-eeuwse, tot het repertorium van een van de Dendermondse kamers behorende anonieme spelen publiceerde: De wonderlyke bekeeringe van Albine in 2de reeks, d. VII (1898), p. 67-160, en De martelie van den H. bisschop Hilduardus in d. IX (1901), p. 77-142.
Bij de in Kroniek 1960, p. 203, i.v.m. het schooldrama opgenomen studie van R. van Aerde, Het schooldrama bij de jezuïeten, kunnen we nu de exacte bibliografische gegevens verstrekken: ze verscheen in Handelingen Koninklijke Kring v. Oudheidk., Lett. en Kunst v. Mechelen 1935, p. 44-126, en 1936, p 15-96. Over het schooltoneel is bovendien het belangrijke werk te vermelden van L. van den Boogerd, Het Jezuïetendrama in de Nederlanden (Groningen, 1961). Voor de Franse Nederlanden zijn bij te voegen: E. vanden Bussche, Bibliographie des Flamands de France, een lijst van programma's van schoolopvoeringen in de Frans-Vlaamse jezuïetencolleges tot 1730 (in Bulletin Comité flamand de France 1866-1868, p. 311-327); L. Lefebvre, Le théâtre des Jésuites et des Augustins dans leurs collèges de Lille du XVIe au XVIIIe siècle (in Annales de l'Est et du Nord 1907, p. 1-23), en Ch. de Croocq, Histoire du Collège de Bergues (Lille, 1923). L. Scharpé tenslotte beschreef in Vijf Brugsche Tooneelstukjes, in Biekorf 1900, p. 248-256, en 1901, p. 369-371, de inhoud van enkele 18de-eeuwse werkjes die in het raam van het catechisatietoneel werden opgevoerd, en waarvan de handschriften achteraf teloorgingen bij de brand van de Leuvense universiteitsbibliotheek in 1914.
Over volksboeken zijn - behalve het vroeger onvermeld gebleven werk van E.H. van Heurck, De Vlaamsche volksboeken (Nederlandse vertaling door J. Truyts), Volkserf-reeks nr. 1, (Antwerpen, 1943) - alleen een paar artikels in Biekorf te signaleren: A. Viaene, De geneeskundige volksboeken van Heyman Jacobi 1603-1796 (1969, p. 87-89); id., Wonderlijk leven van de Heylige Gode- | |||||||||
[pagina 162]
| |||||||||
lieve [.] Bibliografische verkenning van een volksboek, 1740-1840 (1970, p. 129-139) en E. de Bethune, Een Duinkerkse herdruk van het Godelieveboek (1970, p. 209). Een facsimile-editie van het volksboek over het Wonderlyk Leven van de Heylige Godelieve, naar de uitgave van 1815 van drukker J. Begyn - zelf een bijna ongewijzigde heruitgave van zijn druk van ca. 1780 -, werd in 1970 door de Bond van de Westvlaamse Volkskundigen bezorgd. Het 18de-eeuwse volkslied kreeg in Kroniek 1960 een erg summiere en even onvolledige bibliografie. In deel VI van de Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden, p. 570-1, verscheen ondertussen een systematisch bibliografisch overzicht en het lijkt ons - alleen al omwille van de uitgebreidheid ervan - niet zinvol dat hier nog eens over te nemen. Wel biedt deze kroniek de gelegenheid tot aanvulling, want voor wie een hele eeuw wil overzien, blijft volledigheid wel een mooie wensdroom. Archiven-boek van Rond den heerd, tweede boek [1874], p. 20 bevat een spotlied op keizer Jozef II. Een aantal liederteksten verschenen in Biekorf: Vr(ouwe) Weyn, Treurliedeken over den dood van Lodewijk den XVI (1910, p. 819-20), J. de Smet, Een Liedje uit den tijd der Brabantsche Omwenteling (ter ere van generaal Van der Meersch) (1927, p. 208-210), A. Schouteet, De vrijdagmarkt te Brugge in 1744 (1949, p. 49-52), A. V(iaene), Marktlied van de heilige Godelieve (1957, 171-173), H. Stalpaert, Het lied van de voerman (1960, 379-388). Deze laatste bezorgde in hetzelfde tijdschrift met Liedekens van Sinte Godelieve (1957, p. 267-272, aansluitend bij het geciteerde artikel van A. Viaene) een inventaris van liederen over deze heilige, en met Ieperse marktzangersliederen (1953, p. 83-90) een inventaris van een aantal in de Antwerpse stadsbibliotheek bewaarde liederen. Volksliederen uit de Franse tijd werden door A. Keersmaekers opgenomen in Boerenkrijg en Literatuur (E.J. van Gansen-gedenkboek, Westerlo, 1967, p. 9-24). A. Lowyck bezorgde gegevens over zangers en besprak twintig van 1778 tot 1862 daterende liederen in Het moordlied in de Westhoek der Nederlanden-in-Frankrijk tot 1860, verschenen in Jaarboek I van de Bond van de Westvlaamse Volkskundigen, 1975, p. 17-106. Apart willen we de bijdrage vermelden die H. Verbeke in Ons geestelijk erf 1965, p. 337-393, aan Het geestelijk liedboek in de Zuidelijke Nederlanden (1675-1725) wijdde en dat vele totnogtoe onbekende gegevens i.v.m. het genre bevat.
Over de Nederlandstalige periodieke pers in de 18de eeuw kan men raadplegen: het oude, maar nog niet door nieuwere publikaties vervangen werk van A. Warzée, Essai historique et critique sur les journaux belges, Bruxelles, 1845; M. van Schoor, La presse sous la révolution française, Bruxelles, 1898; voor Antwerpen: J. Vervliet, Journaux et recueils périodiques d'Anvers (1605-1867), Brux., 1891; en verder de repertoria van de pers in verscheidene Belgische steden (Brugge, Gent, Brussel, Antwerpen, Mechelen) en in West- en Oost-Vlaanderen, gepubliceerd in de reeks Bijdragen van het Interuniversitair Centrum | |||||||||
[pagina 163]
| |||||||||
voor Hedendaagse Geschiedenis (Leuven-Parijs). Een rijke bron is in deze reeks R. van Eeno-A. Vermeersch, Bibliografisch repertorium van de Belgische pers 1789-1914 (nr. 23, 1962). Beperktere onderwerpen werden behandeld in (in chronologische volgorde): P. Claeys, De Vlaemsche Gazette (in Messager des Sciences historiques 1893, p. 341-353); E. Poffé, Een onbekend Antwerpsch nieuwsblad uit de 18de eeuw (in Het Boek 1912, p. 238-242); A. Arents, Antwerpsche nieuwsbladen [...] voor 1800 (in Gedenkboek H. van Tichelen, Hoogstraten, 1943, p. 143-151); R. Merecy, De Antwerpsche pers onder het Fransch regiem (in De Gulden Passer 1943, p. 283-296); Y. vanden Berghe, De eerste schakel van een lange ketting te Brugge ‘Het vaderlands nieuwsblad’ (in Biekorf 1964, p. 311-314); Catalogue de l'exposition de journaux belges d'avant 1830 (Brux., 1973, gestencild).
Materiaal i.v.m. de 18de-eeuwse Zuidnederlandse literatuur ligt ook verborgen in licentiaatsverhandelingen en doctorale dissertaties. Een volledig overzicht ervan is te vinden in A. Deprez, Licentiaatswerken en doctoraten over Nederlandse, algemene en vergelijkende literatuurstudie [.] Systematisch overzicht van de aan de Belgische universiteiten voorgelegde verhandelingen 1934-1970 (Gent, 1971), p. 13-20, en vooral p. 52-56. Voor de jaren na 1970 kan men terecht in de jaarlijks in dit tijdschrift gepubliceerde ‘Lijst[en] van de aan de Belgische universiteiten voorgelegde licentiaatsverhandelingen en doctorale dissertaties op het gebied van de Nederlandse literatuurgeschiedenis en de literatuurwetenschap’, waaruit overigens heel erg weinig belangstelling voor de periode van de 18de eeuw blijkt. Voor het overige zijn ons nog bekend: J. Rogiers, Cornelius Martinus Spanoghe (1758-1829) (verhandeling lic. geschiedenis Kath. Univ. Leuven, 1974-1975) en W.H.M. Mattens, Jacob van Artevelde in de Vlaamse literatuur (doctorale bijscriptie Univ. Nijmegen, 1966) (o.m. over E.N. Cornelissen).
Kroniek 1960 besloot met de vermelding van de studies en bijdragen die handelden over ‘Grootnederlands besef’ en over de Zuidnederlandse taaltoestanden in de 18de eeuw. Over het eerste thema verscheen niets nieuws; de evolutie van de Brusselse taalsituatie was het onderwerp van de studie van K. Hemmerechts, Het Triëst van het Noorden, die als nr. 95 in de Keurreeks van het Davidsfonds verscheen (Leuven, 1964).
1.3.1977 j. smeyers |
|