Spiegel der Letteren. Jaargang 19
(1977)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 130]
| |
Slauerhoffs ‘Reisverhalen’:
| |
[pagina 131]
| |
wordt overgegaan. De experimentelen hebben zich geenszins vergist toen zij na de tweede wereldoorlog uit de berg van al dan niet genuanceerde Forum-uitspraken, de slagzinnen ‘waarheidsgetrouwheid’/‘zakelijkheid’ (= evidentie van de werkelijkheid) en ‘persoonlijkheid’ (= individualisme) te voorschijn haalden en daarop hun aanval richtten. Slauerhoffs eerste roman Het verboden rijk verscheen in afleveringen in de eerste jaargang van ForumGa naar voetnoot3. Onmiddellijk na het korte maar krachtige programma waarmee de redaktie van wal stak, werden de lezers van het nieuwe tijdschrift gekonfronteerd met de vreemdsoortige personages die de romanwereld van Slauerhoff bevolken. De derde jaargang van Forum bevatte Het leven op aarde dat door Slauerhoff als een vervolg op Het verboden rijk werd gekoncipieerdGa naar voetnoot4. Dat beide romans samenhoren, blijkt overigens uit het konstante karakter van de vertelde ruimte enerzijds en uit het optreden van gemeenschappelijke of althans verwante personages anderzijds. Zowel in Het verboden rijk als in Het leven op aarde is er sprake van Ierland, Portugal en Macao, van de Chinese eilanden, zee en kust. Afbreuk aan dit konstante karakter van de vertelde ruimte doen noch de uitgestrektheid ervan, noch de onmiskenbare aksentverschuivingen die binnen deze ruimte plaatsgrijpen, noch de subtiliteit van de gebruikte ‘cross-references’. Zo wordt b.v. in Het leven op aarde Portugal nergens expliciet vermeld, ook al spelen kultuur en verleden van dat land, in de figuur van Velho, een buitengewoon belangrijke rol in het tweede deel van dit werk. Over Velho vernemen wij alleen maar dat hij een ‘vreemdeling’ is wiens naam ‘in zijn eigen taal “de oude” betekende’ (L.o.A., p. 746)Ga naar voetnoot5: aan ons het verband te leggen met hoofdstukken II en III uit Het verboden rijk. Ook n.a.v. de personages die beide romans gemeen hebben, treedt de subtiliteit van de gebruikte ‘cross-references’ aan het licht. Dat Cameron uit Het leven op aarde en de naamloze marconist uit Het verboden rijk één-en-dezelfde figuur zijn, blijkt uit duizend-en-een details maar wordt nergens expliciet gesteld. Op Camoës wordt in Het leven op aarde | |
[pagina 132]
| |
slechts in uiterst vage bewoordingen gezinspeeld en de naam Velho die daadwerkelijk in beide romans voorkomt, blijkt uiteindelijk niet op één maar op meerdere figuren betrekking te hebben. Er is evenwel nog een belangrijker reden dan de gemeenschappelijkheid van de vertelde ruimte enerzijds en van enkele ten tonele gevoerde personages anderzijds om deze romans op te vatten als een geheel, m.a.w. als een kleine cyclus. Deze reden houdt verband met indeling en bouw van beide werken. Het verboden rijk vangt inderdaad aan met een proloog en besluit - voor zover er van besluiten sprake kan zijn - met de aankondiging van precies die nieuwe lotgevallen van de marconist die de stof uitmaken van Het leven op aarde. Pas aan het slot van dit tweede werk treffen wij dan de epiloog aan die op strukturele wijze korrespondeert met de proloog uit Het verboden rijk. Met deze epiloog bleek overigens het laatste woord nog niet gezegd. In de vierde en laatste jaargang van Forum publiceerde Slauerhoff namelijk een korte proza-bijdrage ‘De laatste verschijning van Camoës’ waarin de voorstellingswereld uit Het verboden rijk en Het leven op aarde nog een laatste keer tot leven werd gewektGa naar voetnoot6. Deze korte proza-bijdrage vormt niet alleen een verloren schakel tussen beide romans zoals de expliciete vermelding van Camoës meteen al doet vermoeden, maar brengt ook een (vergeefse) poging om een definitief en volledig slot te geven aan het door deze romans gevormd geheel: de auteur tracht de relatie tussen Camoës en de marconist wel te verduidelijken (= schakel) maar voert daartoe gegevens aan uit beide romans en gebruikt tenslotte de gebrachte opheldering om de konklusie uit Het leven op aarde kracht bij te zetten (= tweede epiloog)Ga naar voetnoot7. Deze opeenvolgende proza-brokstukken van Slauerhoffs hand werden door de aanvankelijk toch zeer kritische en kieskeurige Forum-redaktie belangrijk genoeg geacht om in het totaal bijna 400 pagina's van het | |
[pagina 133]
| |
tijdschrift in beslag te nemen. Nog in 1935 blijkt trouwens uit een brief van Ter Braak aan Du Perron dat de eerste Het verboden rijk tot de echte en onvervalste Forum-produktie rekendeGa naar voetnoot8. Of de Forum-redaktie Het verboden rijk, Het leven op aarde en ‘De laatste verschijning van Camoës’ al dan niet als één geheel beschouwde, kan niet met zekerheid uitgemaakt worden. De ordening die werd aangenomen voor Slauerhoffs Verzamelde werkenGa naar voetnoot9 door een kommissie waarin Du Perron en Ter Braak zitting hadden, wijst niet meteen in die richting. In ieder geval werden de drie brokstukken die o.i. een kleine cyclus vormen, ook in de zeer recente uitgave van Slauerhoffs Verzameld proza (5) nog altijd apart gehouden. In wat volgt zullen wij trachten aan te tonen dat een analyse van deze proza-stukken als geheel, als cyclus, heel wat mogelijkheden biedt en o.m. een nieuw licht werpt op de eigenaardige plaats die Slauerhoff heeft ingenomen, niet alleen in de Forum-groep maar ook in de ontwikkelingsgeschiedenis van de Noordnederlandse roman. Slauerhoffs laatste en postuum verschenen roman De opstand van Guadalajara (1937) moest noodgedwongen buiten beschouwing blijven: hoewel heel wat aspekten van onze analyse ook daarop van toepassing zijn, valt deze roman door het afgeronde karakter van de intrige en de andere voorstellingswereld die erin opgeroepen wordt, toch volledig buiten de kleine cyclus die over drie van de vier jaargangen van Forum uitgesponnen werd. | |
De niet-realistische werkelijkheidsvoorstellingToen de Forumianen de roman aanprezen boven de ‘wereldvreemde’ poëzie hadden zij in de eerste plaats de ‘traditionele roman’ op het oog (in de betekenis die deze term bezit in de literatuursociologie en meer bepaald bij Lukács en Goldmann). Dat blijkt niet alleen uit de reeds vermelde Forum-criteria ‘waarheidsgetrouwheid’ en ‘persoonlijkheid’, maar ook uit de eigen romanproduktie van Ter Braak en Du Perron. In Ter Braaks weinig bekende romans Hampton Court (1931) en Dr. Dumay verliest... (1933) en in Du Perrons merkwaardige roman met autobiografische inslag Het land van herkomst (1935) wordt | |
[pagina 134]
| |
telkens een identiteitskrisis geïllustreerd die uiteindelijk op een krisis in de gangbare werkelijkheid en werkelijkheidsvoorstelling blijkt te berusten. Alle drie werken voeren een versplinterd individu ten tonele in een gebroken werkelijkheid. Ook al is het voorgestelde individu dan heel wat zwakker en de voorgestelde werkelijkheid heel wat machtiger en onbegrijpelijker dan in de 19e-eeuwse romanliteratuur het geval was, toch kunnen de onmiskenbare ingrediënten van de ‘traditionele roman’, t.w. gangbare werkelijkheid en personages die daar als subjekt tegenover staan, nog moeiteloos aangewezen worden. Ook de basissituatie van de ‘traditionele roman’, t.w. de krachtmeting tussen mens en werkelijkheid, blijft behouden. Niets is minder waar in de romancyclus van Slauerhoff. De visuele intensiteit van sommige beschrijvingen kan niet verhelen dat in Slauerhoffs romans de gangbare werkelijkheid - zowel de eigentijdse als de historische - verstek laat gaan. Er is in deze werken geen sprake van realisme in traditionele zin. Zo verwijzen b.v. de plaatsnamen ‘China’ en ‘Portugal’ waarmee Het verboden rijk als het ware doorspekt is, niet in de eerste plaats naar een geografische of historische werkelijkheid maar naar een onderliggende en geenszins eenduidige betekenis. ‘Ik kon nu, in de verte, een stad onderscheiden, niet verschillend van een kleine Portugese of Spaanse haven’, zo beschrijft de schipbreukeling Camoës zijn eerste kennismaking met Macao, wanneer hij zwemmend en zich vastklampend aan een houten vat, land nadert. ‘Weinig schepen lagen ervoor, wel veel jonken van het soort dat ik reeds eerder zag: lage boeg, hoge steven, plompe zeilen. De stad zag ik als een stuk vaderland, ik had liever een Chinese haven gezien’ (VR., p. 520 wij kursiveren). De psychologische onwaarschijnlijkheid van dit ‘liever’ in de geest van de schipbreukeling die eindelijk dan toch de redding nabij ziet, stelt in het licht enerzijds dat de tegenstelling tussen ‘China’ en ‘Portugal’ niet slechts van ruimtelijke aard is en anderzijds dat de geciteerde passage nog wel wat meer is dan een van de vele schakels in een objektief avonturenverhaal. Beide vaststellingen vinden trouwens een vrij expliciete bevestiging in het hij-relaas over Camoës' vertrek naar het binnenland. ‘Hij (Camoës) ’, zo lezen wij daar, ‘verlangde alleen naar het ogenblik, vele dagen later, waarop hij buiten de aantrekking van Macao zou staan, waarop alles voorgoed voorbij zou zijn en de gele leegte voor hem zou liggen’ (V.R., p. 367, wij kursiveren). De gelijkstelling van Macao (en dus ook van Portugal met het verleden en van China met een toekomstige en gewenste ‘leegte’ laat geen enkele | |
[pagina 135]
| |
twijfel erover bestaan dat wij hier met twee betekenende polen gekonfronteerd worden. Opvallend is ook dat de onbereikbaarheid van China en de alomtegenwoordigheid van Portugal de hele cyclus door een veel absoluter karakter krijgen dan op grond van enige geografische of historische situatie gewettigd kan worden. Dit blijkt o.m. uit het verhaal van de marconist dat in tegenstelling tot de lotgevallen van Camoës niet in de 16de maar wel in de 20ste eeuw gesitueerd moet worden. ‘Bij Tow Shan’, zo vertelt ons de marconist in zijn ik-relaas, ‘strekte een geel strand zich uren ver langs zee uit; een loodrechte leistenen wand verborg het binnenland. Hier, langs deze wal, liep ik urenlang, alleen om uitgeput te geraken, om dagenlang daarna enig welbehagen te vinden in het liggen op de smalle bank in de hut’ (V.R., p. 576). Deze passage is om tweeërlei redenen van belang. Eerst en vooral toont zij op overduidelijke wijze aan dat de ontoegankelijkheid van het verboden rijk noch tot het verleden behoort, noch van louter politieke aard is. Vervolgens blijkt ook uit deze passage dat niet alleen evidente plaatsnamen zoals ‘China’, ‘Portugal’ en ‘Macao’ een betekenende funktie krijgen in Slauerhoffs romancyclus maar dat dit ook potentieel het geval is met elke plaatsaanduiding en/of natuurbeschrijving. Wat is die ‘loodrechte, leistenen wand’ die het ‘binnenland’ verbergt anders dan een natuurlijke tegenhanger van de beruchte Chinese muur die het verboden rijk tegen indringers moest beveiligen? En wat is dat (letterlijk) gele strand dat zich ‘uren ver, langs zee’ uitstrekt, anders dan een echo van de (figuurlijk) gele leegte die door Camoës bereisd werd en waarin ook de marconist zijn weg wenst te zoeken? Telkens opnieuw worden wij gekonfronteerd met konkrete voorstellingen die naar een - voorlopig nog raadselachtige - betekenis blijken te verwijzen, m.a.w. met beeldspraak. Zodra de werkelijkheidsvoorstelling in Slauerhoffs cyclus als beeldspraak herkend wordt, kunnen de voorbeelden van konkrete voorstellingen waarachter zich in de eerste plaats betekenissen verschuilen, moeiteloos vermenigvuldigd worden. Tsjong King uit Het leven op aarde is niet slechts een denkbeeldige stad in China (waarvoor het zeer reële Peking tot op zekere hoogte model stond) maar wezenlijk de versmalling van het verboden rijk tot een verboden stad (niet uitsluitend tot de verboden stad, al is ook die betekenis soms aanwezig en wordt China niet zelden geassocieerd met de steeds aan de minnaar ontsnappende geliefde, o.a. in de Pilar-episode uit Het verboden rijk). Het ‘land der sneeuw’ uit deel II van Het leven op aarde doet weliswaar denken aan | |
[pagina 136]
| |
Tibet maar drukt niettemin in eerste instantie een Nietzscheaans ideaal van zelfoverwinning uit. De havensteden Sjanghai (V.R.) en Tai Hai (L.o.V.) blijken allebei de overgang van zee naar land te vertolken. ‘Ik ging terug (naar zee)’, zo vertelt de marconist aan het slot van Het verboden rijk, ‘maar ik zou niet lang op een schip blijven en dit land intrekken (...). Ik zou eerst de plaats opzoeken die ik het meeste had geschuwd (...). Eerst naar Sjanghai’ (V.R., p. 617). In de parallelle passage uit Het leven op aarde komt de eenheid tussen beide werken duidelijk uit de verf, ook al is Sjanghai ondertussen Tai Hai geworden. ‘Maar opeens begreep ik:’, aldus Cameron, ‘China zelf boezemde mij nu vrees in, bijna even sterk als vroeger de geest (i.e. Camoës) die mij wou overweldigen. Dit land zou mij eerst buitensluiten, dan opeens of geleidelijk, maar onweerstaanbaar, opnemen zodat er niets van mijzelf overbleef zoals ik nu was. Ik zocht een overgang en weer kwam Tai Hai mij in de gedachte. Eerst daar een tijd blijven om te wennen, dan verder de stroom opvaren. Maar ook de schepen op de brede stroom bleven buiten China, al voeren ze ook op naar Hankou, naar I-Tsjang, duizenden mijlen ver van zee’ (L.o.A., p. 627, wij kursiveren). Dat in de zoëven geciteerde passages ook de sterk gevoelsgeladen polen ‘zee (water)’ en ‘land (aarde)’ al evenmin als Sjanghai of Tai Hai letterlijk dienen te worden opgevat, hoeft geen betoog: de overgang van zee naar land gaat natuurlijk wel gepaard met een realistische afmonstering, maar impliceert niettemin eerst en vooral een (passieve) innerlijke ommekeer (cf. ‘zodat er niets van mijzelf overbleef zoals ik nu was’). Deze vaststelling noopt ons evenwel tot bepaalde konklusies met betrekking tot de aard van de betekenende werkelijkheidsvoorstelling in Slauerhoffs cyclus. Inderdaad, de aanwezigheid van bij uitstek polyvalente beelden zoals ‘water’ of ‘zee’ en ‘aarde’ of ‘land’ is weinig bevorderlijk voor de eenduidige relatie tussen beeld en betekenis waarop een allegorie berust. Het veelvuldige gebruik dat Slauerhoff gemaakt heeft van ‘images matérielles’ zoals ‘aarde’ en ‘water’ wijst eerder in de richting van een symbolische en zelfs archetypische werkelijkheidsvoorstelling. Dat de gebruikte beelden soms tot in het extreme polyvalent zijn, blijkt b.v. uit de weliswaar van passage tot passage wisselende maar toch steeds weerkerende gelijkstelling van ‘aarde’ en ‘land’ en van het land bij uitstek, t.w. het verboden rijk, China, met (1) een vaste bestaansgrond, (2) het beperkte maar aanvaarde leven (Nietzsches ‘amor fati’), (3) zelfbevestiging en zelfoverwinning (de ‘Uebermensch’), (4) de verlossende dood in de bergende aarde, (5) de | |
[pagina 137]
| |
tijdeloosheid en onveranderlijkheid van het Oosten, (6) een nirwana waarin de wil tot rust komt en het ‘Individuationsprinzip’ opgeheven wordt, en (7) (8) twee verschijningsvormen van dit nirwana, t.w. enerzijds de overgave aan de vrouw en anderzijds het kunstmatig paradijs van de opium. Het valt niet te ontkennen dat er in deze opsomming ook tegenstrijdige betekenissen aangewezen kunnen worden. Deze vaststelling vormt evenwel geen struikelsteen in de hier gevolgde redenering maar zet daarentegen de zopas geformuleerde hypotese omtrent de aard van Slauerhoffs werkelijkheidsvoorsteling kracht bij. Het is immers een fundamenteel kenmerk van archetypische voorstellingen dat zij in staat zijn tegenstrijdige betekenissen te genereren en te schragen. Wat het archetype ‘aarde’ betreft, werd deze ambivalentie tot in de fijnste geledingen onderzocht door Bachelard in de parallelle werken La terre et les rêveries du repos en La terre et les rêveries de la volontéGa naar voetnoot10 Een gelijkaardige betekenisrijkdom kan trouwens ook aan de andere pool aangewezen worden. ‘Water’, ‘zee’ en het zeevarende Portugal worden afwisselend maar herhaaldelijk gelijkgesteld met (1) zelfverlies in de roes, (2) (3) (4) drie vormen waarin dit zelfverlies kan optreden, t.w. als overgave aan respektievelijk de vrouw, de (onrustige) verdrinkingsdood en de zinledigheid van het bestaan, (5) het verleden waaraan niet te ontkomen valt en dat Cameron letterlijk als een vloedgolf tot in Tsjong King zal achtervolgen, (6) de veranderlijkheid, tijdsgebondenheid en historiciteit van het Westen, (7) de ‘Ewige Wiederkehr des Gleichen’ waardoor het verloop van de Westerse geschiedenis wordt bepaald, en (8) het lijden aan zichzelf en de hierdoor veroorzaakte wanhoop en levensmoeheid. Zoals uit deze opsomming blijkt, kunnen ‘aarde’ en ‘water’, hoewel doorgaans in kontrast gebruikt, toch naar een relatieve betekenisverwantschap neigen en op sommige ogenblikken zelfs samenvallen. Wanneer de marconist zich b.v. in ‘het grootste rijk der aarde’ bevindt, ‘ver van de gehate zee’, stoot hij daar op een binnenin ‘met groen en blauw porseleinen tegels geplaveid’ (= zee-kleurig) graf in baarmoedervorm waarin hij veilig hoopt te liggen ‘voor de lotgevallen die (hem) bedreigen, zoals het grote rijk zelf (veilig ligt) binnen zijn muren en bergketenen, beschermd tegen alles, de invallen van de barbaren, het heden en de storingen die in de toekomst de hele wereld zullen ontwrichten en verbrijzelen (...)’ (V.R., pp. 593-594). In het graf wacht de vermoeide reiziger evenwel geen tijdeloos nirwana, maar, zoals de baarmoedervorm reeds liet vermoeden, een | |
[pagina 138]
| |
wedergeboorte in de tijd. ‘Ik deed vastberaden enige stappen’, zo vertelt hij ons daarna, ‘maar de woestijn deinde als een oceaan, ik meende een stuk wrakhout te zien drijven of was het een schipbreukeling of was ik het zelf (...)’ (V.R., p. 594). ‘Land’ en ‘zee’, de dood in de bergende aarde en de verdrinking in het rusteloze water, tijdeloos nirwana en ‘Ewige Wiederkehr des Gleichen’, vallen hier samen. Het lijdt geen twijfel of de ongemene betekenisrijkdom en -dichtheid van deze en soortgelijke passages verklaren de sterke poëtische aantrekkingskracht die Slauerhoffs werkelijkheidsvoorstelling - en beter zou zijn van werkelijkheidsschepping te spreken - op de lezer uitoefent. De claustrofobische beklemming die ons in het binnengetreden universum wacht, moet worden toegeschreven aan het herhaalde samenvallen van de tegengestelde betekenispolen. Wij hebben tot nog toe betekenisrijkdom en ambivalentie als argumenten gehanteerd om de visie te staven dat de onderzochte cyclus ons met een symbolische en zelfs archetypische werkelijkheidsvoorstelling konfronteert. Deze konklusie mag ons evenwel niet uit het oog doen verliezen dat op enkele cruciale plaatsen niettemin een zekere neiging waargenomen kan worden de polyvalentie van de gebruikte voorstellingen tot (relatieve) eenduidigheid te herleiden. Zo wordt aan het slot van Het verboden rijk ‘China’ op vrij expliciete wijze gekoppeld aan slechts (!) twee betekenissen, t.w. enerzijds aan een passief nihilisme (of pessimisme) in de trant van Schopenhauer (‘Een der nimmer bewusten van de miljoenen te zijn - welk een geluk’, pp. 617-618) en anderzijds aan een meer aktief nihilisme in de trant van Nietzsche (‘of als dat onbereikbaar is, een die alles weet, alles achter zich heeft en toch voortleeft’, p. 618). Een soortgelijke poging tot reduktie treffen wij aan in de epiloog uit Het leven op aarde. Aktief en passief nihilisme verschuilen zich daar op vrij doorzichtige wijze achter respektievelijk het ‘Land der Sneeuw’ en het ‘westelijk paradijs’Ga naar voetnoot11. Wan Tsjen tenslotte inkarneert op ondubbelzinnige wijze het ideaal van de ‘Uebermensch’. In spijt van het overwegend symbolisch en archetypisch karakter van Slauerhoffs werkelijkheidsvoorstelling nopen de geciteerde voorbeelden ons de mogelijkheid van een zekere allegorische inslag niet te snel te verwerpen. Het onderzoek enerzijds van de personages en ander- | |
[pagina 139]
| |
zijds van het stramien waarop de handeling is gebouwd, zal trouwens uitwijzen dat er in Slauerhoffs romancyclus geen gebrek is aan punten van overeenkomst met de traditionele allegorie. | |
Romanfiguren zonder identiteitWij stelden reeds vast dat de gangbare werkelijkheidsvoorstelling verstek laat gaan in de onderzochte werken. Ook naar een ander onmisbaar ingrediënt van de traditionele roman, t.w. het romanpersonage als subjekt van de handeling, zullen wij tevergeefs zoeken. Slauerhoffs figuren missen inderdaad de afgeronde fysische en psychische indentiteit die hen tot ‘subjekten’ zou stempelen. Het ontbreekt hun wezen aan vaste contouren: zij zijn schimmen die op elk ogenblik dreigen te vervloeien in andere schimmen. ‘Wat had ik met die schrijvende man te maken?’, zo vraagt de marconist zich verbaasd af wanneer hij zijn voorganger Camoës ‘ontmoet’, ‘Kom, laat ik maar weggaan, maar daar merkte ik dat ik mijzelf niet meer was. Ik was verdwenen. Ik stond er niet meer, was ook niet onderweg naar het strand. Waar dan, ik was toch die schrijvende man niet, dàt niet! Ik wilde wel schreeuwen, hem verjagen, als een dier dat ons 's nachts over het pad springt, maar ik had geen tong, geen ledematen, toch liep het zweet in druppels op de grond, maar was dat mijn bloed niet, kleurloos van hoge ouderdom? Stond ik nu niet de achterstand van het sterven in te halen, zou ik straks niet een hoopje stof zijn, in een urn met nauwe hals?’ (V.R., p. 579, wij kursiveren). Deze symbiose is opvallend genoeg en behoeft dan ook geen nadere toelichting. Minder evident is echter dat de identiteitsspiegelingen geenszins tot deze twee figuren beperkt blijven. Wij worden in Slauerhoffs cyclus in feite slechts gekonfronteerd met twee ervaringspatronen. Het eerste en kwantitatief belangrijkste ervaringspatroon, t.w. de mislukking t.o.v. het gestelde doel, wordt achtereenvolgens geïnkarneerd door Farria (V.R., proloog), door Velho (V.R., §§ 2 en 3), door Camoës, zowel in het eigen leven (V.R., §§ 1, 4-5, 7 en 9) als in de navolging die zijn schim aan de marconist opdringt (V.R., §§ 6 en 8-9) en door de marconist-Cameron ten slotte bij zijn poging tot opbouw van een zelfstandig bestaan, los van het verleden (L.o.A.). Tekenend in verband met deze minder evidente verwantschap die tussen de diverse romanfiguren kan worden aangewezen, zijn de slotzinnen van de proloog. Farria koestert wraakgevoelens jegens Portugal dat door een lakse politiek verantwoordelijk geweest is voor de ondergang van zijn eerste nederzetting en voor de dood van al de zijnen. ‘Maar’, | |
[pagina 140]
| |
zo vernemen wij, ‘(hij) stierf toen hij zich sterk ging voelen, en Macao (zijn tweede nederzetting) bleef, ook in de perioden van zwakte en verval, bijna als enige: el màs leal, trouw aan de koning, ook toen er geen koning en geen Portugal meer was. Pinto (een andere overlevende en Farria's medestander tegen Portugal) noch Farria hebben zich gewroken. - En de wijze waarop een ander (d.i. Camoës, toen hij de Lusiaden schreef) later wraak genomen heeft, wordt niet als wraak maar als bijval gevoeld’ (V.R., pp. 455-456). Deze passage stelt niet alleen Farria's mislukking in het licht maar wijst ook vooruit naar het falen van Camoës dat zich weliswaar in Het verboden rijk voltrekt maar toch pas op expliciete wijze wordt verwoord in ‘De laatste verschijning van Camoës’. ‘Ik kende nu het voorbeeld in al zijn afschrikwekkendheid’, zo vertelt een niet nader gedefinieerde ik-figuur ons daar. ‘Geëxalteerd had hij (Camoës) de bloei en de stuiptrekkingen van een klein en pover rijk gezien als wereldschokkend en verheerlijkt in gedichten, zwaar van klank, maar even dwaas vergeefs als al het wapengekletter en kanongebulder’ (L.V.C., p. 340). Camoës heeft de ondergang van het gehate Portugal mogen meemaken maar is zijn wraak ontrouw geworden door die ondergang te bezingen en dus te ‘verheerlijken’. Het hoeft geen betoog dat in deze en soortgelijke passages de afwijkingen van de historische waarheid en de sterkte van de uitgedrukte haatgevoelens pas ophouden de lezer te verbazen en als zinvol ervaren worden, wanneer de eerder belichte betekeniswaarde van ‘Portugal’ wordt onderkend. Ook Velho en Cameron falen met het beoogde doel als het ware binnen bereik. Een oude voorspelling doet Velho uit Macao wegvluchten op het ogenblik dat een machtspositie voor hem open staat. Cameron van zijn kant zet de stap naar Wan Tsjen en naar het ‘Land der Sneeuw’ maar verzinkt door een fatale laatste aarzeling in het papavermeer van het westelijk paradijs: het ‘Land der Sneeuw’ wordt hem voorgoed ontzegd. Dit eerste ervaringspatroon wordt ook door nevenfiguren vertolkt, o.m. door Op-één-na, die, zoals zijn naam verraadt, de gewoonte heeft te versagen bij de allerlaatste proef, en door de andere reisgenoten van Cameron die het in Tsjong King, in spijt van hun hooggespannen verwachtingen ‘geen van ( ...) allen (...) ver gebracht (hebben) ’ (L.o.A., p. 829). Tegenover deze mislukking in de ondernomen taak staat een tweede ervaringspatroon dat belichaamd wordt door de verschillende vrouwenfiguren in de cyclus. Kenmerkend voor deze vrouwenfiguren is een fundamentele passiviteit waaruit zij zich nooit helemaal kunnen losmaken en waarin zij bijna al te geredelijk wegzinken. Dat in Het verboden rijk Diana herleeft in de even lijdzame en snel verzakende | |
[pagina 141]
| |
Pilar (‘Diana (met) de scheve ogen van een Chinese’, V.R., p. 531) en Pilar op haar beurt in de goeverneursdochter (‘Een halfcast, meer Chinees dan blank’, V.R., p. 615) wordt de lezer meteen duidelijk. Ook in Het leven op aarde evenwel blijken de vrouwenfiguren slechts variaties te zijn op het nu al bekende tema. Solange wordt beschreven als ‘een Chinese, neen een Europese, maar in Chinees gewaad’ en als ‘half Marseillaanse (met) een paar gele voorouders’ (L.o.A., pp. 658 en 664). Evenals haar voorgangster uit Het verboden rijk is zij een ‘rustige’, ‘zelfvoldane’ ‘sfinx’ (L.o.A., p. 661). Nauwelijks is de tocht naar het binnenland begonnen of Solanges plaats bij Hsioe wordt ingenomen door de even onverstoorbare en geheimzinnige Fong Sjen die in Tsjong King een ware gedaanteverwisseling ondergaat en in haar ‘met bloemen en reigers geborduurd gewaad’ Cameron plots doet terugdenken aan de opiumnact met Solange in Tai Hai (L.o.A., p. 808). Van de talrijke figuren die Slauerhoffs romancyclus bevolken, kan de overgrote meerderheid dus herleid worden tot twee ervaringspatronen waarvan het ene als specifiek mannelijk en het andere als specifiek vrouwelijk voorgesteld wordt. De uiterste schematizering van deze twee ervaringspatronen tot respektievelijk mislukking in de ondernomen taak en fundamentele passiviteit stelt daarenboven in het licht dat de psychologische tegenstelling man-vrouw in eerste instantie dienen moet om de tegenstelling tussen twee levenbeschouwelijke visies, tussen twee ideeën, te vertolken. Het filosofisch dilemma waarmee Slauerhoffs romanfiguren ons konfronteren is de in Westerse termen noodzakelijke keuze tussen aktief en passief nihilisme, tussen Nietzsche en Schopenhauer, en de in Oosterse termen onzinnige keuze tussen de twee onscheidbare levensprinciepen Yin en Yang. Slauerhoffs tot twee keer toe herhaalde poging tot formulering van een konklusie, stelt op overduidelijke wijze het belang in het licht dat de Westerse filosofische problematiek voor de onderzochte romancyclus bezit. Deze vaststelling hoeft ons geenszins te verwonderen aangezien belangstelling voor het denken van Nietzsche en voor de implikaties daarvan in dagelijks leven, literatuur en politiek konstanten waren bij de Forum-groep. Het door de Forumlanen gehanteerde persoonlijkheidscriterium mag beslist tot op zekere hoogte beschouwd worden als een transpositie op moreel en literair niveau van de wil tot zelfbepaling en zelfbevestiging uit het aktieve nihilisme. Reduktie van de romanfiguren tot wandelende ideeën en streven naar een moralistische konklusie wijzen op een allegorische inslag. Lijnrecht tegenover beide zopas vermelde kenmerken staan enerzijds het onver- | |
[pagina 142]
| |
mogen van de auteur om een definitieve keuze te maken en anderzijds de onmiskenbare dubbelzinnigheid van enkele van zijn belangrijkste romanfiguren. Camoës, de marconist-Cameron en tot op zekere hoogte zelfs Pilar, worden in spijt van hun fundamentele ‘aanleg’ en de eenduidige idee die zij dienen te inkarneren, heen en weer geslingerd tussen passief en aktief nihilisme, tussen een ‘vrouwelijk’ en een ‘mannelijk’ gedragspatroon, tussen de ‘animus’ en de ‘anima’ in hun eigen aard. Zij blijken zelf te lijden aan de tegenstelling waarvan zij anderzijds dan toch weer slechts een der polen inkarneren. Karel Meeuwesse heeft eerder reeds n.a.v. de ik-figuur in ‘Het boegbeeld: de ziel’ de rol in het licht gesteld die deze tegenstelling tussen ‘animus’ en ‘anima’ ook in Slauerhoffs poëzie speeltGa naar voetnoot12. Werkelijkheidsvoorstelling en romanfiguren in deze cyclus weerspiegelen de buiten-literaire werkelijkheid dus niet, maar betekenen. Wat zij betekenen gaat daarenboven het kader van de traditionele allegorie te buiten: uitgedrukt wordt niet enkel het konflikt tussen tegenstrijdige filosofische koncepten of psychologische schema's maar ook en in de eerste plaats een problematiek van denken en voelen in zijn doorleefde beweeglijkheid en totaliteit. Slauerhoff heeft in deze werken op konkrete wijze gestalte gegeven aan de eigen innerlijkheid met alle daarin vervatte onzekerheid, verscheurdheid en wankelmoed. Twijfels en tweestrijd waaraan deze innerlijkheid onderhevig is, verklaren overigens de verwarrende soepelheid waarmee de verteller van hij- naar ik-verhaal overstapt n.a.v. hoofd- en nevenfiguren. Slauerhoffs romans zijn - evenals trouwens zijn poëzie - veeleer symbolische zelfexpressie dan wel mimesis. | |
Kontrasterende aktiepatronen en globale struktuur waartoe zij worden samengevoegdHet spreekt vanzelf dat er bij deze romanfiguren die uiteindelijk slechts diverse aspekten van de gedachten- en gevoelswereld van de auteur belichamen, geen sprake kan zijn van vrije wil. Hun bewegingsvrijheid wordt beperkt door betekenis of betekeniskonflikt waaraan zij uitdrukking moeten geven. Hoe dan ook illustreren zij de zoveelste mislukking t.o.v. het beoogde doel, het zoveelste verzaken aan elke weerstand of de zoveelste uitzichtloze ambivalentie. Camoës wil noch schrijven noch Pilar verraden, hij kan daarenboven niet uitmaken of hij Diana wel wil veroveren, wel op ontdekkingstocht wil uitvaren, China wel wil binnen- | |
[pagina 143]
| |
trekken; Pilar wil al evenmin Ronquilho's vrouw worden als zich met Camoës inlaten; Cameron denkt er niet aan de ondergang van Tsjong King te bewerken en wat meer is, weet zelfs niet of hij in leven wil blijven en zijn tocht voortzetten, maar ... dat alles gebeurt niettemin. Daarmee wordt n.a.v. deze romancyclus het probleem van de aktie gesteld. De ‘aktie’ uit de traditionele roman impliceert een konfrontatie tussen de romanwerkelijkheid die een waarheidsgetrouwe afspiegeling is van de buiten-literaire realiteit en een subjekt dat over voldoende autonomie en vrije wil beschikt om deze (objektieve) werkelijkheid aan te kunnen. In Slauerhoffs romancyclus ontbreken de beide zopas vermelde komponenten van de traditionele roman, t.w. realistische werkelijkheids-voorstelling en autonoom subjekt. Het hoeft geen betoog dat bij de analyse van dit werk het begrip ‘aktie’ dan ook een heel andere betekenis krijgt dan bij de analyse van een meer traditioneel georiënteerde roman. De ‘aktie’ in Slauerhoffs cyclus zou ‘opgelegde aktie’ of beter nog‘ fataal, onontkoombaar gebeuren’ genoemd moeten worden. Zij is noch waarschijnlijk noch natuurgetrouw maar volgt daarentegen zeer strakke en geijkte patronen. De meervoudsvorm ‘patronen’ werd hier niet zonder reden gebruikt. Evenals de beeldspraak soms neigt tot allegorische eenduidigheid, maar meestal gekenmerkt wordt door symbolische en archetypische polyvalentie, evenals de romanfiguren enerzijds vastomlijnde filosofische koncepten of psychologische schema's inkarneren maar anderzijds niet vrij zijn van doorleefde ambivalentie, zo ook kan in het aktiepatroon dat in deze cyclus gevolgd werd, een fundamentele tweeledigheid aangewezen worden. Het slechts gedeeltelijk op historische feiten geïnspireerde levensverhaal van Camoës is in de eerste plaats een tocht naar een op geografisch niveau vrij onduidelijk doel. Deze tocht van een betekenende romanfiguur in een betekenende romanwerkelijkheid laat zich zonder moeite interpreteren als een allegorische levenstocht van de pool ‘zee’, ‘water’ en het zeevarende Portugal naar de tegenpool ‘land’, ‘aarde’ en het verboden rijk, China. Hoewel reeds in Het verboden rijk de lotgevallen van de marconist in het verlengde liggen van Camoës' tocht (én van de minder beklemtoonde pogingen van o.m. Farria en Velho om het verboden rijk te ontsluiten), blijkt toch pas ten volle uit Het leven op aarde dat ook aan het verhaal van de marconist-Cameron een tocht ten grondslag ligt. Grosso modo kunnen wij dus stellen dat de in Het verboden rijk door Camoës begonnen maar niet voltooide tocht, nog | |
[pagina 144]
| |
in datzelfde werk door de marconist wordt hervat en vervolgens in Het leven op aarde door de marconist-Cameron voortgezet tot net voor het beoogde reisdoel: het ontoegankelijk blijvende ‘Land der Sneeuw’. Een van de bassisschema's van de traditionele allegorie, t.w. de levenstocht van de mens op zoek naar een geestelijk ideaal van wijsheid en inzicht, loopt bijgevolg als een rode draad door de hele cyclus heen en kreëert een rechtlijnige samenhang tussen de onderscheidene delen ervan. De talrijke maar in elkaar vervloeiende romanfiguren kunnen in het licht van deze eerste samenhang beschouwd worden als uiteenlopende verschijningsvormen van de universele (zij het dan ook ambivalente) mens. Het rechtlijnige schema van de allegorische tocht gaat evenwel gepaard met een tweede en kontrasterend patroon. Inderdaad, Cameron zet niet alleen Camoës' tocht verder, maar herhaalt ook (1) de mislukking van zijn voorganger, (2) de eerdere mislukking van Velho en (3) de initiale, exemplarische mislukking van Farria in de proloog. Tegenover het rechtlijnige schema van de tocht staat de kringvormige herhaling van steeds weer hetzelfde aktiepatroon, d.i. van de in de proloog vooropgestelde mytische ‘daad’. Deze twee op het eerste gezicht beslist tegenstrijdige aktiepatronen blijven niet onafhankelijk van elkaar maar worden ineengeweven tot een ingewikkeld en zinrijk stramien. Allegorische ‘vooruitgang’ van de mens op weg naar zijn uiteindelijke bestemming enerzijds en mytische ‘gevangenschap’ van deze zelfde mens in het eens en voor altijd opgelegde levenslot anderzijds worden in Slauerhoffs cyclus op onverbrekelijke wijze tot een geheel verbonden door de keuze van de romanfiguren. Deze laatste mogen dan slechts inkledingen zijn van de mens als allegorisch reiziger of als mytisch gevangene, zij zijn daarom niet minder funktioneel: niet alleen zijn de gekozen inkledingen betekenisvol op zichzelf maar daarenboven vertolkt de opeenvolging ervan ook nog een hoogst merkwaardige evolutie. De exemplarische mislukking van de kolonizator en man van de daad Farria herhaalt zich een eerste maal in het leven van de handelaar Velho, ‘een groot koopman’, zo wordt opgemerkt bij zijn installatie in de senaat, ‘(die) een groot krijgsman (opvolgt), wat als een symbool kan gelden van veranderde tijden’ (V.R., p. 501, wij kursiveren). Na Velho komt de dichter Camoës aan de beurt, die opgevoed werd in ‘een wereld waar alles schoon en harmonieus en nabij was, zodat men niet hoefde te reizen langs gevaarvolle wegen’ en die door dit kontakt met de verwekende kultuur niet ‘weerbaar’ geworden is en niet ‘snel in het besluiten’ maar ‘zwaartillend’ en ‘lijdensbereid’ (V.R., pp. 471 en | |
[pagina 145]
| |
473). Ik heb ‘slechts gemijmerd’, aldus Camoës ‘en mijn daden waren slecht gerichte schoten op een vaag geziene werkelijkheid’ (V.R., p. 473, wij kursiveren). Slauerhoff is wat dit aspekt van Camoës' leven betreft, de historische waarheid trouw gebleven: de dichter van Os Lusiadas heeft inderdaad zelf geen konkrete heldendaden verricht maar zich ertoe beperkt die van zijn roemruchte voorzaat Vasco da Gama te bezingen. Deze dadenzwakke maar dan toch beroemd gebleven dichter wordt in Slauerhoffs cyclus op zijn beurt afgelost door een haveloos en in Het verboden rijk zelfs naamloos zwerver, door ‘een mindere onder de mensen (die) moet werken en gehoorzamen voor een gering loon’ (V.R., p. 512), door een losgeslagene ‘zonder stamland’, ‘rang’, ‘afkomst’ of ‘houvast’ (L.o.A., p. 642). De opeenvolgende figuren die enerzijds op weg zijn naar het (onbereikbare) einddoel en aan wie anderzijds de mytische herhaling zich voltrekt, zijn dus geenszins gelijkwaardig of zelfs onderling verwisselbaar. Zij inkarneren niet alleen verschillende sociale typen - de veroveraar, de handelaar, de kunstenaar, de (proletarische) armoezaaier die zijn diensten moet verhuren - maar zijn als typen ook nog kenmerkend voor verschillende fazen uit de geschiedenis van het Westen sinds het begin van de moderne tijden, d.w.z. sinds de magische eenheid tussen mens en wereld die tijdens de middeleeuwen nog bestond, verstoord werd en de mens zichzelf is gaan ervaren als een afzonderlijk individu met een zeer eigen subjektiviteit. De opeenvolging die onder de gekozen inkledingen kan worden waargenomen, drukt de toenemende verzwakking uit van dit ‘nieuwe’ individu en kenschetst de geschiedenis van het Westen uit dit oogpunt als een bestendig verval. De herhaling van de mytische mislukking treft inderdaad telkens een ‘held’ die minder dan zijn voorgangers ertoe in staat is uit de opgelegde gevangenschap te breken of deze althans met waardigheid te ondergaan. De allegorische tocht van haar kant wordt telkens voortgezet door een ‘reiziger’ die minder dan zijn wegbereiders opgewassen is tegen zijn taak. Tezamen met de gekozen inkledingen wordt bijgevolg het historische tijdsverloop aan het stramien van de cyclus toegevoegd. Rechtlijnige allegorische tocht en mytische kringloop worden hierdoor verbonden tot een spiraalvormige neergang: de mytische mislukking wordt telkens overgedaan maar tekent zich bij elke herhaling scherper af - de allegorische tocht naar de uiteindelijke bestemming wordt wel ondernomen maar leidt slechts tot de reproduktie van het verleden in een schrikwekkender vorm. Slauerhoff staat met deze schijnbaar tegenstrijdige kombinatie van ‘Ewige Wiederkehr des Gleichen’ en toenemend verval | |
[pagina 146]
| |
geenszins alleen. Kommentatoren zoals Löwith en KlossowskiGa naar voetnoot13 hebben bij Nietzsche een analoge en even onuitroeibare dubbelzinnigheid in het licht gesteld: ook in dit denken waarmee Slauerhoff al vroeg vertrouwd was en dat diepe invloed op hem uitoefendeGa naar voetnoot14, ging een wezenlijk mytische interpretatie van het fenomeen ‘tijd’ de kern uitmaken van een filosofie van de geschiedenis. Het dieptepunt in de spiraalvormige neergang waarop Slauerhoffs cyclus gebouwd is, wordt bereikt in de epiloog uit Het leven op aarde en bevestigd in ‘De laatste verschijning van Camoës’. Beide pogingen om de cyclus af te ronden tonen ons het beeld van een mens voor wie er geen keuze meer bestaat omdat alle mogelijkheden in onmogelijkheden veranderd zijn. Cameron en de niet nader gedefinieerde ik-persoon uit ‘De laatste verschijning van Camoës’ kunnen het allegorische einddoel niet bereiken en al evenmin op waardige en lijdzame wijze berusten in de mytische gevangenschap. Zowel de zelfbevestiging van het ‘Land der Sneeuw’ als het nirwana van het westelijk paradijs zijn hen ontzegd: het leven op aarde kan voor hen, aldus Wan Tsjen, slechts een noodgedwongen ronddolen zijn in het ‘Rijk van het Midden’ (L.o.A., p. 865). ‘En ik ging weer het rijk binnen’, zo vertelt ons Cameron, ‘waar ik verder zou blijven rondtrekken zonder mij nog ergens op te houden, tot het einde, Europeanen vermijdend, de Chinezen niet meer trachtend te naderen, tot ik ergens liggen bleef tussen beiden in (...)’ (ibid., p. 866, wij kursiveren). Een uitzichtloos kompromis is dus wat overblijft nadat de twee gedragsvormen en levenshoudingen die de hele cyclus door tegen elkaar uitgespeeld en afgewogen werden, t.w. enerzijds een aktief, Nietzscheaans nihilisme en anderzijds een passief nihilisme of pessimisme dat eerder op Schopenhauer lijkt terug te gaanGa naar voetnoot15, allebei als onbereikbaar erkend zijn. Ook het door Wan Tsjen voorgehouden kompromis blijkt evenwel in laatste instantie niet als een leefbaar alternatief te worden ervaren. Beide idealen die slechts opgegeven werden uit onvermogen en niet omdat zij voorbijgestreefd of zinledig zouden zijn, blijven inderdaad tot in de | |
[pagina 147]
| |
slotzinnen toe de helden aanlokken en tot wanhoop drijvenGa naar voetnoot16. De totale verwarring, de dans van de alle even onmogelijk geworden mogelijkheden waarmee zowel Het leven op aarde als ‘De laatste verschijning van Camoës’ besluiten, is bijgevolg struktureel verantwoord: de toenemende verzwakking van de mens als individu vindt een logisch eindpunt in het sociale verval en in de absoluut geworden onmacht van de eigentijdse helden. De Noord- en Zuidnederlandse romanproduktie uit de jaren dertig omvat slechts weinig werken die de problematiek van het individu in de twintigste-eeuwse maatschappij zo ver doorgetrokken en zo scherp gesteld hebben als deze cyclus van Slauerhoff die ons konkreet voorgestelde innerlijkheid brengt i.p.v. traditioneel realisme en waarin daarenboven geen enkel levensecht personage aangewezen kan worden. | |
Betekenis voor ‘Forum’Voorkomen en vertolking van deze problematiek verklaren o.i. in niet geringe mate de aantrekkingskracht die Slauerhoffs proza op de Forum-redaktie uitgeoefend heeft. Slauerhoffs romans kunnen onmogelijk in de smaak gevallen zijn omdat zij bijdroegen tot de heropleving van de door Forum voorgestane (traditionele) roman: in de onderzochte cyclus wordt juist op een wijze die voor de toenmalige Noord- en Zuidnederlandse literatuur beslist revolutionair genoemd mag worden, met de konventies van dit romantype gebroken. Deze appreciatie kan al evenmin op afdoende wijze verklaard worden door het Forumiaanse persoonlijkheidscriterium. ‘Persoonlijkheid’ impliceerde voor de Forumianen een grote mate van autobiografische eerlijkheid bij de auteur (cf. Du Perrons Land van herkomst) waarbij elke vorm van inkleding of stilering zo niet als schadelijk dan toch als overbodig of niet-essentieel werd ervaren. Veel waarschijnlijker lijkt ons dat deze romans die in strijd waren met de krachtlijnen uit de Forum-stellingname, Ter Braak en Du Perron geboeid hebben omdat het individu dat zij zelf als een vaste en eeuwige waarde beschouwden en dat aan de basis lag van het Forumiaanse persoonlijkheidscriterium, een storende en gevaarlijke historiciteit toe- | |
[pagina 148]
| |
gemeten kreeg. Het had immers geen zin de (autobiografische, afgeronde en bewuste) persoonlijkheid van de schrijver nog langer als literaire of als etische maatstaf te hanteren, wanneer, zoals Slauerhoffs romans de lezer voorhielden, een verzwakt individu zich in de twintigsteeeuwse wereld juist elk vermogen tot aktie of keuze en bijgevolg ook elke kans op zelfzijn en zelfbevestiging ontzegd zag. Ter Braak is zich terdege ervan bewust geweest dat Slauerhoffs werk deze problematiek opriep. ‘De individuen worden niet geteld’, zo stelt hij vast n.a.v. Het leven op aarde, ‘er gebeurt iets met de individuen’Ga naar voetnoot17. Dat ook de Forum-redaktie zich minder verzekerd voelde van de blijvende betekenis van het individu in onze kultuur dan de nadrukkelijke beklemtoning van de persoonlijkheidsnorm deed vermoeden, blijkt overigens niet alleen uit een dergelijke (waarderende) uitspraak. In dezelfde richting wijzen zowel het slot van Du Perrons Land van herkomst - waar de hulpeloze ik-persoon wordt meegevoerd op de stroom van onkontroleerbare historische gebeurtenissen - als Ter Braaks latere overgang van een literaire naar een politieke verdediging van het individu. | |
Plaats in de geschiedenis van de romanEr werd reeds opgemerkt dat Slauerhoffs romans een voor onze toenmalige literatuur vrij zeldzame breuk met de geplogenheden van de traditionele roman aan het licht brachten. Dit betekent echter geenszins dat in deze romans aanknopingspunten zouden ontbreken met gelijksoortige experimenten uit de buitenlandse literatuur. Zowel het gebruik van oudere verhaalvormen zoals mythe en allegorie als de poëtizering van het romanuniversum door middel van symbool en archetype waren geen zeldzaamheden in de buitenlandse literatuur uit de eerste helft van de twintigste eeuw. Voorbeelden als Joyces Ulysses (1922), Kafka's Der Prozess, Das Schloss en Amerika (resp. 1925, 1926 en 1927), Hermann Brochs Der Tod des Vergil (1945) en Malcolm Lowry's Under the Volcano (1947) bewijzen dit afdoende. Het romangenre maakte in formeel opzicht in deze periode een belangrijke krisis door waaraan de eerder ingezette krisis in de burgerlijke maatschappij niet vreemd was. Het verdwijnen van het traditionele personage voor een ononderbroken bewustzijnsstroom of voor een gemeenschap, de versplintering van de intrige, het opgeven van het alwetende vertelstandpunt, het taalspel waren, naast de terugkeer tot oudere epische vormen en de poëtizering | |
[pagina 149]
| |
van het romanuniversum even zovele pogingen om in de roman een veranderd wereldbeeld en levensgevoel op te vangen. Slauerhoff heeft zonder dat daarbij van onmiddellijke buitenlandse invloed sprake was ook bij ons het romangenre door middel van enkele van deze vormvernieuwingen verruimd. Hij heeft daarenboven in onze eigen literatuur een van de zeldzame precedenten geschapen voor latere en meer extreme vormexperimenten zoals o.m. voor de herschepping van epos en myte en voor de verregaande ontbinding van de romanvorm in prozagedichten die Hamelink achtereenvolgens in Ranonkel (1969) en in Afdalingen in de ingewanden (1974) heeft ondernomen. De karakterizering van Slauerhoffs romans als autobiografische reisverhalen die nooit behoorlijk afgewerkt werden en waarin het krioelt van de onnauwkeurigheden (lampen die in tempels worden gevonden, radio's die spelen zonder stroom, willekeurige veranderingen in de plaatsnamen, enz.) gaat gedeeltelijk terug op de reeds eerder geciteerde, beslist niet volledig negatieve kommentaar van Ter Braak op Het leven op aardeGa naar voetnoot16. Maar zij werd pas algemeen verbreid toen minder subtiele critici dan Du Perron of Ter Braak, zo o.m. Kelk en Van den BerghGa naar voetnoot18, het persoonlijkheidscriterium gingen toepassen. Deze visie handhaafde zich mede door de relatieve schaarste aan kritische bijdragen die enigszins uitvoeriger op dit romanwerk ingingen, in latere monografieën over SlauerhoffGa naar voetnoot19 en in literair-historische overzichten waarin de figuur van de schrijver behandeld werd. Een dergelijke uiterst beperkte visie belet ons niet alleen betekenisrijkdom en poëtische werkelijkheidsschepping in deze cyclus naar waarde te schatten, maar maakt ook een historische kontinuïteit zoals bv. de formele krachtlijn die van Slauerhoff naar Hamelink loopt, onzichtbaar. Dat in Slauerhoffs romans (én in zijn poëzie) bepaalde autobiografische elementen werden opgenomen en/of getransponeerd, lijdt ondertussen geen twijfel - in welk literair werk is dat overigens niet het geval? Het doet o.i. echter niets af aan het feit dat onze analyse in deze werken de indirekte vertolking aan het licht brengt van een psychologische en filosofische problematiek met een meer algemene relevantie.
dina van berlaer-hellemans |
|