Spiegel der Letteren. Jaargang 19
(1977)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
[Nummer 2]Nieuwe steentjes uit de Lorreinen-puzzelSinds Conrad Borchling in 1922 in het Jahrbuch des Vereins für niederdeutsche Sprachforschung de Kasselse en Berlijnse fragmenten van de Middelnederlandse Roman der Lorreinen publiceerde, kennen we 35 bladen en fragmenten van bladen uit dit omvangrijke epos, dat uit drie boeken bestaan zou hebben. Uit het eerste boek, de vertaling van het Franse Chanson de Garin le Lohérain stammen de fragmenten Den Haag, Koninklijke Bibliotheek 131 D 1 en Leiden, Bibliotheek der Rijksuniversiteit, Letterkunde 1022. Of het zg. Laidoen-fragment (Brussel, Koninklijke Bibliotheek 18430) ook tot de roman behoort staat voorlopig nog niet vast. Het grootste deel, 23 volledige en 5 beschadigde bladen van één en hetzelfde fraai versierde handschrift uit de veertiende eeuw ligt op dit ogenblik over acht bibliotheken in de Duitse Bondsrepubliek, de Duitse Democratische Republiek en Frankrijk verspreid. Ze bevatten een belangrijk gedeelte van het tweede en, naar de mening van enkele uitgeversGa naar voetnoot1, ook een fragment van het derde boek. Bijzonder boeiend is de vraag naar de herkomst van al die verspreide fragmenten, die, afgezien van de negentien onbeschadigde bladen uit de universiteitsbibliotheek Gießen (Handschrift 98), allemaal tot omslag gediend hebben voor boeken, die achteraf verdwenen zijn. We tellen twee folio-, twee kwartoen drie oktaafbanden. Stip je op een kaart van Duitsland de plaatsen aan, waar ze gevonden werden en noteer je er de ontdekkingsdata bij, dan verschijnen a.h.w. drie concentrische halve cirkels met middelpunt in Schwaben. Een eerste groep fragmenten werd in de eerste drie decennia van de negentiende eeuw in Zuidwest-Duitsland gevonden. Jeremias Jacob Oberlin (1735-1806) uit Straatsburg bewaarde het huidige Parijse blad (Bibliothèque Nationale, all. 118b) tussen andere makulatuurfragmenten in een map, | |
[pagina 98]
| |
die pas veel later teruggevonden werd. De Tübingse professor Carl Philipp Conz (1762-1827) bezat het dubbele blad dat na jaren in de Greifswaldse universiteitsbibliotheek weer opdook (huidige signatuur: 2o Ms 638) en Friedrich David Gräter (1768-1830) uit Schwäbisch Hall, de ontdekker van de Comburgse Reynaert-redactie, was de oorspronkelijke bezitter van de twee bladen, die nu in de Württembergische Landesbibliothek te Stuttgart liggen (Cod. misc. 4o 30d XIV). De tweede halve cirkel loopt door München en Nürnberg, waar in de jaren zestig van de negentiende eeuw twee nieuwe fragmenten van ons handschrift te voorschijn kwamen. In 1861 kocht de Bayerische Staatsbibliothek München een blad van de antiquair Max Brissel, het enige uit de reeks dat een aanduiding draagt omtrent het boek waarvoor het tot omslag diende. In de rechter marge van de verso-kant staat ter halver hoogte nog duidelijk de rugtitel ‘Johannes Matthesius / De vita, doctrina et morte / ...... Lutheri’Ga naar voetnoot2. Het blad draagt nu de signatuur Cod. germ. 198. Acht jaar later kreeg het Germanische Nationalmuseum Nürnberg zijn fragment (22.218) van Medizinalrat dr. Hölder. Rond de eeuwwisseling dook dan in de Landesbibliothek te Kassel een volgende fragment op (4o Ms. poet. et roman. 29), dat vrij lang ongeïdentificeerd bleef. Het werd later uitgegeven samen met het jongste blad uit de reeks, dat in de Staatsbibliothek Preußischer Kulturbesitz te Berlijn bewaard wordt (Ms. germ. fol. 1385). Het laatste fragment werd omstreeks 1907 door Zollrat Erhardt uit Zwickau bij een Dresdner antiquair gekochtGa naar voetnoot3. Het middelpunt van al die vondsten leek mij in de buurt van Stuttgart/Tübingen te liggen en daarom ging ik daar op zoek naar verdere sporen van het Lorreinen-handschrift. En inderdaad kwamen daarbij vier nieuwe, erg gehavende fragmentjes te voorschijn, die onmiskenbaar tot hetzelfde handschrift behoord hebben. Bibliotheksrat dr. G. Brinkhus had ze reeds in 1975 in de Tübingse universiteitsbibliotheek gevonden en als zodanig geïdentificeerd. Ze zaten in een omslag in de map Mc 360 IX, waarin makulatuurfragmenten bewaard worden. De omslag zelf draagt het opschrift ‘Niederl. poet. Bruchstücke abgelöst | |
[pagina 99]
| |
von Bebenhauser Communicantenregister’Ga naar voetnoot4. Al was het registertje zelf alweer onvindbaar, eindelijk hadden we een wegwijzer voor een doelgericht onderzoek. Het stemmige voormalige cisterciënzerklooster Bebenhausen met zijn voor de orde karakteristiek gotisch kerkje ligt een viertal kilometer ten noorden van Tübingen in richting Stuttgart. Het werd in 1187 gesticht en omstreeks 1535 gereformeerd. Bijna een eeuw lang deed het toen dienst als ‘Kirchenamt’ en ‘Seminarium’ of evangelische kloosterschool. Tijdens een kort intermezzo van 1629 tot 1648 kwam het tijdelijk weer in katholieke handen, maar daarna vervulde het weer zijn vorige functie tot in het begin van de negentiende eeuw. Na de secularisatie van 1807 werd het achtereenvolgens gebruikt als koninklijk jachtslot, ‘Forstamt’, Hölderlinarchief en museum voor middeleeuwse kunstGa naar voetnoot5. De oorspronkelijk vermoedelijk rijke kloosterbibliotheek heeft in de loop der tijd veel geleden. Reeds tijdens de Boerenopstand van 1625 beschadigdGa naar voetnoot6, werd ze later naar alle waarschijnlijkheid volledig leeggehaald. In jongere tijd heeft men slechts een twintigtal boeken teruggevonden, die vermoedelijk uit Bebenhausen stammen. Ze zijn moeilijk te herkennen omdat ze geen specifiek eigendomskenmerk dragen. Niettemin werden in de Württembergische Landesbibliothek te Stuttgart enkele drukken van vóór 1530 en een enkel handschrift met relatieve zekerheid geïdentificeerd. In hun banden zit weliswaar makulatuur, maar niets dat verband houdt met het Lorreinen-handschriftGa naar voetnoot7. Een spoor van de latere Bebenhäuser bibliotheek is te vinden in 2 catalogen uit 1763, resp. 1792Ga naar voetnoot8, waarvan de ca. 250 titels bijna allemaal uit de zeventiende en de achttiende eeuw stammen. Nauwelijks 4 werken dateren van vóór 1650. Bovendien stemt het signaturensysteem niet overeen met de notitie ‘nro ∴ 6 Fol ∴ 7’ die op de Greifswaldse fragmenten voorkomt. De beide catalogen bevatten dan ook geen aanduidingen omtrent de negentien Gießense bladen van het Lorreinen-handschrift, noch omtrent het Lutherleven van Mathesius, al was dit laatste een standaardwerk dat in geen enkele gereformeerde bibliotheek uit de zestiende eeuw ontbrak. Moeten we daaruit afleiden dat de nieuwe | |
[pagina 100]
| |
bibliotheek van na 1550 intussen alweer (tijdens de dertigjarige oorlog?) geplunderd of naar een andere plaats overgebracht was? Na de secularisatie werden de boeken uit alle kerkelijke instellingen in Württemberg weggehaald, gedeeltelijk gecentraliseerd en later weer over verscheidene oude en nieuwe bibliotheken verdeeldGa naar voetnoot9. De banden die oninteressant of dubbel waren werden meestal op openbare veilingen verkocht. Te oordelen naar de brede spreiding van onze Lorreinen-fragmenten, is de bibliotheek waar zij vandaan komen dezelfde weg opgegaan. Potentiële erfgenamen van Bebenhausen zijn o.a. de bibliotheken van het katholieke Wilhelmstift en het Evangelische Stift te TübingenGa naar voetnoot10, maar bij een grondig onderzoek dat ik er mocht doorvoeren, bleek ook daar niets te vinden. Ook het archief van het klooster heeft een zeer bewogen geschiedenis achter de rug, waarin zelfs paus Clemens IV een rol heeft gespeeldGa naar voetnoot11. Het grootste deel ervan, samen met de meeste stukken van het latere ‘Kirchenamt’ liggen nu in het Hauptstaatsarchiv te Stuttgart. Bij het doorzoeken van die tientallen meters archivaliën uit Bebenhausen vond ik verscheidene in Latijnse, vooral liturgische handschriften gebonden folianten, maar alweer geen spoor van de Lorreinen. Het viel wel op dat de Amstbücher en Geistliche Rechnungen uit de gereformeerde periode slechts tot omstreeks het midden van de zeventiende eeuw terugreiken, terwijl voor ons probleem vooral het laatste gedeelte van de zestiende en het begin van de zeventiende eeuw in aanmerking komen. Van vóór de reformatie bezit het Hauptstaatsarchiv in hoofdzaak de veel oudere oorkonden van het cisterciënzerklooster, die echter tussen 1555 en 1627 naar Stuttgart waren overgebrachtGa naar voetnoot12 en die voor ons bijgevolg niet interessant waren. Ze steken overigens allemaal in moderne omslagen. De laatste groep documenten uit Bebenhausen is het kerkarchief, dat sedert een paar honderd jaar vanuit de parochie Lustnau/Tübingen | |
[pagina 101]
| |
beheerd wordt. Een archiefinventaris uit 1914Ga naar voetnoot13 geeft als oudste document uit Bebenhausen een register van ‘Konfirmanden’, overlijdens en huwelijken aan, dat in 1776 begint en bijna 100 jaar in gebruik bleef. Bij het kleine aantal inwoners van Bebenhausen is het niet uitgesloten dat het bewuste Communicantenregister hieraan onmiddellijk voorafging en tot in het midden van de zeventiende eeuw terugreikte, maar bewijzen hebben we daarvoor niet. Leggen we de hele puzzel samen, dan lijken twee hypothesen mogelijk. Ten eerste is het geenszins uitgesloten dat het handschrift van de Roman der Lorreinen inderdaad ooit in de kloosterbibliotheek van Bebenhausen is geweest, denken we maar het Comburgse handschrift. Contacten met de Nederlanden heeft het klooster, in tegenstelling tot de Comburg, echter niet gehad. Tenzij de roman in één codex samengebonden was met een andere tekst, die voor de cisterciënzerorde enig belang had, is er geen aanwijsbare reden, hoe en waarom het er gekomen zou zijn. Daarom lijkt me de hypothese dat Bebenhausen ooit een deel van ons handschrift in zijn bezit heeft gehad waarschijnlijker. Moet het aan het toeval toegeschreven worden dat alle fragmenten uit een geheel van ongeveer 120 bladen, d.i. 10 sexternen afkomstig zijn? De nieuwe Tübingse fragmenten bevestigen trouwens deze regel. Misschien heeft de pas opgerichte bibliotheek van Bebenhausen op het einde van de zestiende eeuw een stapeltje makulatuur aangekocht met het doel haar boeken en archiefstukken ermee te laten inbinden. Bij de aankoop zal men wel een preciese voorstelling gehad hebben van de benodigde hoeveelheid perkament en nadat de binder de bladen blijkbaar in omgekeerde volgorde verbruikt had, bleven er nog 19 over, die zorgvuldig opgeborgen werden. Het is niet mogelijk de verdere avonturen van het handschrift precies te vervolgen, maar vast staat, dat de 19 Gießense bladen reeds in 1763 niet meer in de bibliotheek waren en zich in 1800 tussen de circa 900 veelal ongebonden handschriften bevonden, die Renatus Carl Freiherr von Senckenberg (1751-1800) aan de Gießense universiteitsbibliotheek legateerde. Hoe hij er aan gekomen was, is niet duidelijk, maar verbindingen naar Württemberg heeft hij wel gehad. Zo stamt zijn moeder Sophie Elisabeth von Palm uit Schwaben, en tijdens haar verblijf aldaar werd ze er geregeld door haar zoon bezochtGa naar voetnoot14. Dat Senckenberg ook wel | |
[pagina 102]
| |
eens handschriften uit kloosters in de buurt ‘leende’ en niet teruggaf, werd reeds in zijn tijd betreurdGa naar voetnoot15. Er bestond zelfs een verbinding met J.J. Oberlin, bij wie hij in 1771-72 in het kader van zijn juristische vorming ‘Alterthümer’ studeerdeGa naar voetnoot16. Senckenberg zelf heeft zich waarschijnlijk niet nader met de Lorreinen-fragmenten bezig gehouden. Hij nam ze ook niet op in de eigenhandig geschreven kataloog van zijn handschriftenGa naar voetnoot17. Ze lagen ongebonden tussen die 15.000 werken die in 1835 uit zijn huis naar de gebouwen van de universiteitsbibliotheek werden overgebracht. Pas in het Verzeichnis der Handschriften der ehemals von Senckenbergschen Bibliothek. Aufgenommen im Oktober und November 1837 durch D. CrednerGa naar voetnoot18 worden ze voor het eerst vermeld. Onder nummer B.S. 497 staan ze beschreven als ‘Fragment eines altdeutschen Gedichtes. 19 Blätter in Groß-Filio. Auf jeder Seite drey kol. Perg.’ Dezelfde Credner liet ze ook in de huidige kartonnen band inbinden, waarbij de twee katernen in de omgekeerde volgorde kwamen te liggen. Dank zij de gedrukte kataloog der Gießense handschriften uit 1840 van de hand van J.V. Adrian werd het handschrift dan in Nederland bekend, waarna W.J.A. Jonckbloet in 1844 de eerste tekstuitgave bezorgde. Hoe Oberlin, Conz en Gräter aan hun fragmenten gekomen zijn weten we evenmin, maar Conz is in ieder geval als leerling in Bebenhausen geweestGa naar voetnoot19. Oberlin van zijn kant was vanaf 1763 custos van de ‘Akademische Bibliothek’ in Straatsburg en, mocht hij het fragment niet uit een van de bandjes uit die verzameling gehaald hebben, dan kan hij het nog steeds verworven hebben tijdens een van zijn reizen in het Zwarte Woud tussen 1771 en 1776Ga naar voetnoot20. Gräter tenslotte studeerde en promoveerde vóór 1789 te Tübingen en was daarmee ook erg dicht bij de bron van deze fragmentenGa naar voetnoot21. De latere verspreiding van de fragmenten zal waarschijnlijk door de vermelde doublettenveilingen te verklaren zijn. We sluiten dus niet uit dat hier of daar nog een verder fragment op ontdekking ligt te wachten, maar de systematische weg loopt hier toch dood. | |
[pagina 103]
| |
Nu terug naar de vier fragmenten uit de Tübingse universiteitsbibliotheek die de signatuur Me IV,5 hebben gekregen Ze vormen samen de linker- en rechterstrook van een blad, waarbij in het midden een reep van ongeveer 25 mm ontbreekt. De breedte is overal 110 à 112 mm, de bovenste helften zijn 190, de onderste 149 resp. 144 mm hoog. Waarom ze middendoor gesneden werden is niet duidelijk, maar ze passen zo precies op elkaar, dat de doorgeknipte regel steeds reconstrueerbaar is. Het boekje waarvoor ze tot omslag hebben gediend, moet ongeveer 90 mm breed en 302 mm hoog geweest zijn, een formaat dat bij dat soort registertjes wel meer voorkomt. Merkwaardig is echter de manier waarop ze bewerkt werden. In plaats van de voor de hand liggende methode, het blad dubbel te vouwen, het boekje met de rug in de vouw te leggen en de randen om te plooien, heeft de boekbinder links en rechts twee even brede repen van zijn blad geknipt en ze voor- en achteraan op het boekje geplakt. De middenstrook ging daarbij verloren. Het procédé is vergelijkbaar met de techniek die bij de Stuttgartse bladen is toegepast: een diploma wordt middendoor gesneden en beide bladen in omgekeerde volgorde tegen voor- en achterkant van het boek geplakt. Bij het Nürnbergse fragment werd zelfs een strook afgeknipt en achteraf heel zorgvuldig op zijn originele plaats teruggekleefd. De insnijding van de hoeken is hier overigens weer identiek met die bij de andere fragmenten, zodat met grote waarschijnlijkheid dezelfde boekbinder aan het werk is geweest. Op de hoeken en langs de vouwen van het perkament zijn aanzienlijke gaten en scheuren ontstaan die tekstverlies tot gevolg hadden. De ergste schade werd echter door de lijm veroorzaakt, die bijna de volledige recto-kant zelfs onder de kwartslamp tot op enkele onsamenhangende letters na onleesbaar maakte. De achterkant bleef relatief goed zichtbaar. De nieuwe fragmenten omvatten in totaal 120 goed bewaarde en 240 beschadigde verzen. Wat de inhoud betreft passen ze tussen het dubbele blad uit Greifswald. De boden Roelant, Reinaut en Wernier die door Karel naar Robbrecht gestuurd waren, zijn ter plaatse aangekomen en hebben hun verhaal gedaan. Robbrecht veinst onwetendheid en wil onmiddellijk naar Karel toe om Rigaudijn aan te klagen. Vóór zijn vertrek laat hij echter de drie boden in een toren opsluiten. Tot slot laat ik een zo getrouw mogelijk afschrift van het handschrift volgen. De slechte toestand van de fragmenten maakte een frequent gebruik van diakritische tekens noodzakelijk. | |
[pagina 104]
| |
Letters tussen haakjes zijn in het handschrift zeer onduidelijk. ( - ) duidt een onleesbaar vers of versdeel aan. ) a betekent dat het versdeel vóór a afgesneden is. a ( betekent dat het versdeel volgend op a afgesneden is. Afkortingen zijn door cursivering zichtbaar gemaakt en de paragraaftekens werden in de marge vóór de versregel overgenomen.
Ga naar margenoot+ (E) ( - )
Ende ( - )
Dae( - )
Die h( - )
5[regelnummer]
Ou(e)r ( - )
Hae( - )
Robbrecht ( - )
Waer ( - )
§ Sae( - )
10[regelnummer]
Van ( - ) wernier
Ende ( - )
Ons (gee)ft ons ( - )
Om ( - )
Dat ( - )
15[regelnummer]
Hem ( - )
Dat ( - )
Den ( - )
Daer ( - )
Ende ( - )
20[regelnummer]
Die ( - )
Dae( - )
Van ( - )
Om ( - )
D( - )
25[regelnummer]
R( - )
N( - )
Waer ( - ) gi ( - )
Ve(rsta) ( - )
Entie ( - )
30[regelnummer]
Ende e( - )
Hi en ( - )
Ende ( - )
Ende si ( - )
Dat ( - )
35[regelnummer]
Rob(brecht die graue van mei)laen
All ( - ) den heren saen
| |
[pagina 105]
| |
Twaren heren dat verstaet
Dat ( - ) hebbe ( - )
Al es dat sake dat ic lage
40[regelnummer]
Marg( - ) die alle dage
Mine ge( - ) waer hi ( - )
Entie ( - ) menegen ( - )
Heeft ( - )ien sint ( - )
Ende ( - ) ic .m. ( - ) en
45[regelnummer]
Ende so ( - ) verdiende ( - )
Dat hi starf die ba( - )
Dien ( - )
Alse ( - )
Op ( - )
50[regelnummer]
Jc ( - )
Te ( - )
Lie( - )n he( - )
Dat ( - )
Me( - )
55[regelnummer]
En(de) ( - )
En( - )
Ving( - )
Ende h( - )
Dies ( - )
60[regelnummer]
Maer in ( - )
Ga naar margenoot+ Hi dede ( - ) (
Ende woude mi (
Jc sat doe op (
Dat ment gaf (
65[regelnummer]
Die spise die hi (
Te gyronuile (
Daer ic tote hem (
Maer die heraut gelo(
Verwoede harde (
70[regelnummer]
Ende daer na staref(
§ Mine mesinede (
Vingen den co(
Die liede dat he(
Hiet ende do( - )de (h) (
75[regelnummer]
Dit hie(-)en (mine) (
Ende versloegens(
Dat mi was(
Maer dat weet w(
Dat eer ict w(
| |
[pagina 106]
| |
80[regelnummer]
Daer om moetict (
Die borch beset(
( - ) eef wo(
Ende ontboet hi (
(Wernier van grauen) (
85[regelnummer]
(Ochte die) vo(
Want ( - ) (
(-)e ( - )te(
Daer na w( - )e (
( - ) (
90[regelnummer]
Ende woude (-)en (
(D)ie gra( - ) (
( - ) (
( - ) (
( - ) (
95[regelnummer]
Ende doe ( - ) (
Doe quam ( - ) (
Die mordenare R(
Dat gode geclae
Ende sloech ( - ) (
100[regelnummer]
(-)ie ( - ) (
Ende altemale (
(-)ie ( - ) (
Die m( - ) (
Ende (wernier) (
105[regelnummer]
§ (-)idder ( - ) (
W( - ) (
( - ) (
E( - ) (
D( - ) (
110[regelnummer]
Ende hoet ( - ) (
( - )ie ( - ) (
( - ) ic sen(
Al hadde (
( - ) orlog(
115[regelnummer]
( - ) ouer b(
Van haer doet(
An die keyser (
Doe waren weder sij(
Dat hijt gerne do(
120[regelnummer]
Daer na quam hi(
Ga naar margenoot+Van rebla daer hi ( - )
Dus ic te rechte was droeuege( - )
| |
[pagina 107]
| |
Al ( - ) alles ( - ) oem ( - )
Noch dach ( - ) hi Rigau( - )
125[regelnummer]
Tote ( - )
En hadde ( - )
En ( - )
Daer ( - )
M ( - ) so voersage ( - )
130[regelnummer]
Me( - ) te ( -)
§ Gi heren ( - )
Dat ( - )s ge( - )
Was ic ( - )
Ende ( - )
135[regelnummer]
Da( - )med( - )
Dat ( - )
Ende ( - )
Daer ( - )
D( - )
140[regelnummer]
M( - )
( - )
Daerna so ( - )
Dat ( - )
( - )
145[regelnummer]
E( - )
( - )
D( - )
Rest van de kolom onleesbaar behalve de regels 158 en 159: Hoe dat bijt mochte geuaen
Ende hadde hi verranesse gedaen.
Op regel 174-5 staat een lombarde ‘M’
Ga naar margenoot+ Sonder dat icken hier belegen
Houden daer ic en gere wegen
Aue en ne lude no stille
Jc en hebbe van hem minen wille
185[regelnummer]
Jc ligge hier al mijn leuen lanc
Jn wennene ane sinen danc
Van hier en can hi niet ontflien
Jc doere omme so nouwe spien
Anders gi heren dat verstaet
190[regelnummer]
En dragic te Ritsarde geen quaet
Want haddic hier Rigaudine
Jc toge hier af entie mine
| |
[pagina 108]
| |
§ Doe seide die graue roelant
So ligdi om niet in dit lant
195[regelnummer]
Ende quist sere v assaut
Want weet wale dat rigaut
Nu te male es sekerlike
Bi karlen in vrankerike
Ende was eer wi quamen hier
200[regelnummer]
Dat wisten wel v boden fier
Gubelijn entie andre mede
Die hi bi orliens der stede
Ontmoete dies wondert mi
Twi het v geseit niet si
205[regelnummer]
Robbrecht seide es dit waer
So willic met v varen daer
Ende wille den keyser ouer hem clagen
Dat hi mi van minen magen
Bi sire ondaet dus heeft geroeft
210[regelnummer]
Reinaut seide dies geloeft
Heeft dus gedaen Rigaudijn
So sijn som die scouden sijn
§ Doe andworde her wernier
Dat segic vor v allen hier
215[regelnummer]
Dat hijs niet en mochte algader
Sint hi verloes sinen vader
Ende sinen broeder alsic wale
Verstaen hebbe an Robbrechts tale
Maer sint hi louede ende woude
220[regelnummer]
Dat hijs (bi) karlen bliuen sonde
Ende ( - ) mesdede iet
Dies was hi sculdech te doene niet
Daer heefti meest in mesdaen
Doe seide Robbrecht van meilaen
225[regelnummer]
Jc wille met v ten keyser varen
Hi sal mi hopic wel te waren
Een harde goet rechtere sijn
Ouer den valscen rigaudijn
So vele getrouic d( - )oninc
230[regelnummer]
Al seide Robbrecht dese dinc
Hi hadde els in sijn gedachte
Want garine ende sijn geslachte
Dinct hi daer te verslane
Op dat hijs quame to (pointe) ane
| |
[pagina 109]
| |
235[regelnummer]
Aldus so sciet daer die raet
Ende Robbrecht dat verstaet
Dede op breken ende laden
Ende voer te bordeas waert met staden
Entie heren alle drie
240[regelnummer]
Nv hort dat v lieue gescie
Ga naar margenoot+ ) al sonder spel
) .iij. heren wel
)i hem doen verstaen
)erte hadde beuaen
245[regelnummer]
)e dedi die heren
)t wel groter eren
)rden vasten toren
)hen niegerincs voren
)pen met staden
250[regelnummer]
)en niet sijn verraden
)oe al waest (sca)de
) alle te rade
)n wat hie doen soude
)yser varen woude
255[regelnummer]
)dworde saen
)hets wel gedaen
)dit grote here
)en sonder were
)weet vor waer
260[regelnummer]
)ser alle daer
)se gemeinlike
)den keyserrike
) (n) harde saen
)bbrecht van meilaen
265[regelnummer]
) met derre scaren
) toe geuaren
) eiscen garijn
)e hier sijn
)m verstaen doen
270[regelnummer]
)ubelin die baroen
)geuen raet
)et sal wesen quaet
)nu sijn uwe gaste
)harde vaste
275[regelnummer]
)en starken corde
)hier (borde)
)en gene noet
| |
[pagina 110]
| |
)ant een here groet
) daer herbergen laten
280[regelnummer]
)e mirer straten
)e heren mede
)arijs in die stede
)n lieticse varen
) die dinc bewaren
285[regelnummer]
)en niet souden
)e wi deren wouden
)ste in den casteel
) hem haren wille geel
) ende drinkene mede
290[regelnummer]
)lmen daer ter stede
)euen sekerlike
) in vrankerike
) tote daer comen
)n wille genomen
295[regelnummer]
)daer in den lande
) doet viande
)eide es dit v raet
)in seide twaren iaet
)oech di maer Rigaudine
300[regelnummer]
)rin garine
Ga naar margenoot+ So waer uwe pine ( - )ale
Nochtan vergouden altem(ale)
Robbrecht seide so willict doen
Doen dede sluten die ba(roe)n
305[regelnummer]
Den torne daer die heren in la(g)en
Smargens alst begonste (d)agen
Stont op robbrecht haestelike
Ende sine liede gemeinlik(e)
Ende togen met scoender vart
310[regelnummer]
Alle te vrankerike wart
Deu wat wasser menege baniere
Ende menech pinnoceel die(r)e
Ende menech ors scone ende st(a)rc
Dat wert was meneger marc
315[regelnummer]
Men sach noit dat waenic twaren
Een groeter heer so scone varen
Alse hier die graue Robbrecht dede
Ende alse hi leet dor ene stede
Ende men vragede waer hi woude
| |
[pagina 111]
| |
320[regelnummer]
Seidi dat hi gerne soude
Te parijs ocht daer omtrent
Daer die keyser hilt parlement
Want die keyser woude orlogen
Dies quam hi hem also vermogen
325[regelnummer]
Te hulpen met sinen geslachte
Dat altoes was van machte
§ Doe seiden die liede daer si leden
Dat dit eerlike ware gereden
Een graue te h(e)lpen sinen here
330[regelnummer]
Hi maechs hem te rechte danken sere
Bi dusgedanen buselorden
Ende met selken valscen worden
Eshi (leden dor dat) lant
(So dat hem) ( - ) en vant
335[regelnummer]
Die here verseide wech ocht strate
Ende leet bi selken barate
So dats die coninc niet vernam
(Dat) hi also gevaren quam
Karel (die keyser van) vrankerike
340[regelnummer]
Woude (op enen) meidach sekerlike
Sijn hof houden te sent denijs
Daer so quamen des sijt wijs
Die loreine dat weet wale
Alse die wouden horen die tale
345[regelnummer]
Van den (boden) geloeft mi das
Die comen souden van bordeas
Die harde vaste besloten la(g)en
Dat si (-)oet ( - ) verdrage(n)
Ende ( - ) mede
350[regelnummer]
Omme den heren (c)orten d(ed)e
( - )gedaen
( - ) seiden si saen
Dat dit die valschste liede waren
Die si noit sagen twaren
355[regelnummer]
Doe ( - )in tro(u)wen
Willen ( - ) so vele r(o)uwen
Si selen d(u)chtic vor alle (d)inc
( - ) doden den coninc
Roelant seide twaren mi es leet
360[regelnummer]
Dat garijn niet en we(et)
Marburg/Lahn, maart 1977 a. berteloot |
|