Spiegel der Letteren. Jaargang 18
(1976)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 255]
| |
Bemiddelaar tussen Roemer Visscher en Petrarca; Jacques Grévin; en Nicolaus Borbonius?Sinds Dr. Ypes' dissertatie Petrarca in de Nederlandse Letterkunde. Amsterdam 1934, kan iedere belangstellende in de connecties tussen de Nederlandse en Italiaanse letteren weten dat Roemer Visscher (1547-1620) een Tuyter heeft geschreven, Helaes wat is 't? Wat pijn voel ik by vlagen? die op een of andere wijze teruggaat op twéé sonnetten van Petrarca. Voor het grootste deel correspondeert Roemers gedicht met S'Amor non è... (Canzoniere nr. 132), een veelvuldig vertaald en nagevolgd klinkdicht van de minnaar van Laura. Daarop had reeds N. van der Laan in zijn proefschrift Uit Roemer Visscher's Brabbeling I. Utrecht 1918, bladz. XXXV en in het vervolgdeel ervan: Uit Roemer Visscher's Brabbeling II. Utrecht 1923, bladz. 79 e.v., gewezen. De regels 12 en 13 van het sonnet van de Amsterdamse koopman-dichter lijken vertalend ontleend te zijn aan Petrarca's niet minder bekend, vertaald en geïmiteerd sonnet Pace non trovo... (Canzoniere nr. 134). Op wèlke wijze Roemer Visscher terug is gegaan op de Italiaanse bronnen van zijn tuyter, direct of indirect, was tot nu toe niet duidelijk. De laatste onderzoeker die zich met (al) de Tuyters van Roemer Visscher heeft bezig gehouden, en zodoende het werk van Van der Laan heeft aangevuld door nieuwe (Franse) bronnen aan te wijzen, is Dr. R. Foncke. In zijn lezing van 16 maart 1966 voor de Vaste Commissie voor Moderne Letterkunde van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, afgedrukt in de Verslagen en Mededelingen van datzelfde jaar, bladz. 155-184, verwijst hij voor Helaes wat is 't?... naar Van der Laan, en vermoedt verband met Baïfs vertaling van het 102e sonnet van Petrarca (= S'Amor non è...) (bladz. 177-178). Eerder had Foncke Dr. Ypes genoemd als degene die op ‘het innig verband tussen een paar gedichten van zijn [i.e. Roemer Visschers] hand en twee sonnetten van de Italiaanse meester’ had gewezen, waaruit spreker concludeerde dat ‘voor de Amsterdammer dus de werken van de Florentijner geen dichtverzegelde bundels waren’ (bladz. 162), hoorders en lezers in het onzekere latend of Roemer Visscher Petrarca nu wel of niet in het Italiaans las. In deze rubriek heb ik vroeger - jaargang XV, bladz. 263 - er de aandacht op gevestigd dat Roemer Visscher zeker niet Baïfs versie van S'Amor non è... vertaalde en geen aantoonbare invloed van deze Pléiade-auteur in de bewuste Tuyter te bespeuren valt. De conclusie met betrekking tot dit sonnet luidde toen: ‘Totdat een bemiddelaar tusschen Roemer Visscher en Petrarca is aangewezen [...] lijkt het erop dat Visscher rechtstreeks op Petrarca terug is gegaan.’ Welnu: die bemiddelaar bestaat, en - zoals men eigenlijk toch wel verwachten kon - is er een van Fransen huize. Zijn naam luidt Jacques Grévin (1538-1570). Van zijn literair werk zijn voornamelijk bekend de César (1561), een tragedie over Julius Cesar, in (een primeur!) alternerend mannelijk en vrouwelijk rijmende verzen, zoals zijn toenmalige vriend Ronsard het wilde en in 1565 in | |
[pagina 256]
| |
zijn Abbrégé de ]'Art poétique fçangois voorschreef; en een bundel liefdespoëzie waarin hij de kleindochter van de drukker Henri Estienne als Olimpe bezong (cfr. Jacques Grévin, Théatre complet et Poésies choisies. Avec notice et notes par Lucien Pinvert. Paris 1922). De tekst die naar mijn mening zonder enige twijfel Visschers voorbeeld is geweest, stamt uit Olimpe II (uitgegeven in Le Théâtre de Jaques Grévin de Cler-mont en Beauvaisis. Ensemble la seconde partie de l'Olimpe et de la Gélodacrye. Paris 1561, één jaar ná L'Olimpe de Jaques Grévin de Cler-mont en Beauvaisis. Ensemble les autres cuuvres Poëtiques dudict Auteur. Eveneens te Parijs). Ik vond haar - in een lange reeks van vertalingen en navolgingen van S'Amor non è... - afgedrukt in Übersetzung und Nachahmung im europäischen Petrarkismus. Studien und Texte. Herausgegeben von Luzius Keller. Stuttgart (1974), bladz. 320. Ze luidt, met verbetering van amour in l'amour in regel 1 (naar de editie van Pinvert, bladz. 306), als volgt:
Las! si ce n'est l'amour qu'est-ce donc que je sens?
Si c'est l'amour, pour Dieu, quelle chose peust-ce estre?
S'elle est bonne, comment tel mal en peult-il naistre?
Si mauvaise, dont vient que doux soyent ses torments?
Si je brusle à mon gré, en vain je me deffens;
Mais si c'est malgré moy qu'un tel dieu soit mon maistre,
Comment fait-il ainsi sa grandeur apparoistre?
Peult-il tant dessus moy, veu que je n'y consens?
O nepveu de Théiis, qu'estrange est la nature!
Tu me tiens dans ta nef vogant à l'adventure
Privé de gouvernail pour au bort arriver:
Tu me pais de douleurs, et en riant je pleure,
La vie me desplait et la mort en mesme heure,
Je gèle en plein esté, et je brusle en yver.
Men kan, dunkt mij, voor de demonstratie van de afhankelijkheid van de Nederlandse tekst van Grévins sonnet, volstaan met het afdrukken ervan, en het constateren dat van de in Kellers boek afgedrukte specimina van vertalingen en navolgingen van S'Amor non è... (van resp. Jacques Peletier du Mans, Vasquin Philieul, Antoine de Baïf (2 maal), Jacques Grévin, Philippe Desportes, Juan Boscan, Antonio de Lo Frasso, Geoffrey Chaucer, Thomas Watson, Samuel Daniel, Martin Opitz, Paul Fleming, Christophorus Landinus, Thomas Watson (nu in het Latijn), Georgius Tilenus), alléén Grévins sonnet precies dezelfde inlas van dezelfde regels uit Pace non trovo..., en ook op andere plaatsen duidelijke parallellen met de tekst van Roemer Visscher vertoont. Deze luidt:
Helaes wat is 't? Wat pijn voel ik by vlagen?
Is dat Liefde? Wat dingh mag Liefde wesen?
Is hy goet? Waerom wil ick dan voor hem vreesen?
Is hy quaet? Hoe zijn my soo soet sijn slagen?
Brand ick met mijn wil? t'Onrecht is al mijn klagen?
| |
[pagina 257]
| |
En is 't tegen mijn danck dat ick deer Godt moet wijcken?
Hoe doet hy soo hoogmoedigh aen my sijn hoogmoedt blijcken?
Mach hy soo gebieden sonder oorlof te vragen?
O vliegende kinds, hoe vreemd is uw geweyde?
Ick drijf in de Zee en dat op uw geleyde,
Sonder Zevl, sonder Roer, sonder Ancker of Touwe.
Ghy voedt my met suchten, al lacchende ween ick,
't Leven my verdriet, al singende steen ick,
In de Winter lijd ick hitte, en in de Somer kouwe.
In beide teksten heb ik die plaatsen gecursiveerd die naar mijn mening corresponderen met en soms tegelijk afwijken van Petrarca's tekst. Bij die corresponderende plaatsen valt op hoe Roemer Visscher in regel 9 de gemaniëreerde aanduiding van de aangesproken Cupido als neef van ‘Thétis’ vervangt door ‘vliegende kindt’, een veel simpeler aanduiding van de gevleugelde Amor. Slechts op één plaats lijkt Roemer Visscher dichter bij Petrarca's dan bij Grévins tekst: het ‘klagen’ uit regel 5 (rijmend op ‘slagen’, dat met zijn meervoud dichter staat bij torments dan bij het (formele) enkelvoud ogni tormento van Petrarca) vindt men bij de Italiaan in het lamento van regel 5 en het il lamentar van regel 6,Ga naar voetnoot1 bij de Fransman nergens. Omdat het hier een zo voor de hand liggend rijmwoord op ‘slagen’ betreft, lijkt dit geval niet dwingend te leiden tot de conclusie dat door Visscher een Italiaanse tekst mede werd geconsulteerd. Men kan zich trouwens afvragen of hij wist dat hij een vertaald sonnet van Petrarca weergaf (met enkele regels uit een ander door hemzelf (vroeger of later?) in het Nederlands weergegeven Canzoniere-gedicht)? Het lijkt onwaarschijnlijk. De moderne editeur van Grévins poëzie meldt namelijk niets omtrent de herkomst van Las! si ce West l'amour; de edities waarop hij steunde zullen die ook wel niet vermeld hebben: van het Franse lezerspubliek werd in die dagen verondersteld, zéker als het de Pléiaden en hun vrienden las, dat het hun Italiaanse voorbeelden kende! Overigens: de andere keer (vroeger of later?) dat Roemer Visscher de twee regels uit Pace non trovo... weergaf, in het 15-regelige gedicht Ick heb geen vrede, en ben met niemand twistigh (o.a. te vinden in Dr. Ypes' boek, bladz. 78) luiden ze heel anders dan in Helaes wat is 't?... Toen wist hij waarschijnlijk wèl dat ze uit Petrarca's pen waren gevloeid, al vertaalde hij, dunkt mij, ook toen niet rechtstreeks de Italiaanse tekst. Ik kan me immers niet aan de indruk onttrekken dat de (indirecte?) bron voor het merendeel der regels van het laatstgenoemde Nederlandse gedicht eveneens in Kellers anthologie te vinden is. Als voorlaatste der vertalingen en navolgingen van Pace non trovo... vindt men er (op bladz. 371) de volgende tekst van Nicolaus Borbonius (1503-1550), uit diens Nugarum libri octo. Basel 1540, bk. III, bladz. 197. (Ed. pr. 1533. Gegevens en | |
[pagina 258]
| |
literatuur over hem worden vermeld in Moderne Encyclopedie der Wereldliteratuur I. Hilversum 1963, bladz. 503, kol. 1):
Ex Francisco Petrarcha
Non pacem invenio, at bello me nemo fatigat:
Et spero, et timeo, glacie circundatus uror:
In terra iaceo, at volitans feror aethera supra:
Mens mea nil stringit, totusque amplectitur orbem:
Qui me in carcere habet, mihi nec cluditque, aperitque:
Nec vult esse suum, cuius me vincula nectunt:
Nec me occidit Amor, set nec me compede soluit,
Nec vivum superesse sinit, nec quaerere pacem
Absque oculis clarè video, clamo sine lingua:
Et pacem fugito, precibus mihi et illa roganda est.
Denique qui me odi, alterius consumor amore:
Rideo suspirans, me pasco doloribus ipsum:
Mors et vita mihi grata est, placet utraque iuxtà
Sic ego sum pro te, pro te sum talis amica.
Bij Petrarca luiden de regels 12-13: Pascomi di dolor, piangendo rido; (ik voed mij met verdriet, wenende lach ik)
egualmente mi spiace morte e vita. (gelijkelijk mishaagt mij dood en leven)
En Roemer Visscher schrijft (regels 10 en 14): Lacchende sucht ick, ick verbly my in 't verdriet:
Leven en sterven is my eens in 't gewichte:
Geen enkele der door Keller weergegeven vertalingen en navolgingen van Pace non trovo... (van resp. een anonymus, Jacques Peletier du Mans, Pierre de Ronsard, Olivier de Magny, Monsieur de Bussely de Lenoncourt, Louise Labé, Claude de Pontoux, Antonio de Lo Frasso, Miguel de Cervantes, Diego D'Avalos y Figueroa, Lope de Vega, Luis de Camoes, Sir Thomas Wyatt, Thomas Watson, Thomas Lodge, Nicolaus Borbonius en Emanuale Tesauro) staat wat deze regels betreft dichter, ja zo dicht bij Roemer Visschers tekst als die van Borbonius. De Nederlander schreef het volgende (ook hier cursiveer ik de plaatsen waar naar mijn mening eerder Borbonius' tekst dan die van Petrarca achter schuilt): Ick heb geen vrede, en ben met niemand twistigh:
Ick hoop, ick vrees, ick vriese in den brandt:
Ick legh op d'Aerde, en vliegh ten Hemel listigh:
Myn sinnen zijn wuft, en op een plaets geplant:
Die my heeft gevangen, die wijst my van der handt:
Sy wil my niet hebben, die my vast houdt gebonden:
Willens ick verderf, en roep help tallen stonden:
| |
[pagina 259]
| |
Liefde laet my sterven, noch vreê verwerven niet:
Ick krijt sonder tongh, sie met oogen bewonden:
Lacchende sucht ick, ick verbly my in 't verdriet:
Ick slaep by daegh, en 's nachts als 't niemandt siet,
Loop ick op straet, prijs duysterheyt voor lichte:
Den stercken stock verwerp ick, en steun op een riet
Leven en sterven is my eens in 't gewichte:
Al dees vreught rijst my alleen uyt Liefdes gesichte.
Petrarca's gedicht, naar een editie door Dina Provenzal, (Milano 1954), B.U.R. 785-788, met een zo letterlijk mogelijke vertaling, luidt: Pace non trovo, e non ho da far guerra; (Vrede vind ik niet, en ik kan geen oorlog voeren;)
e temo, e spero; et ardo, e son un ghiaccio; (en ik vrees, en hoop; en ik brand, en ben ijs;)
e volo sopra 'l cielo, e giaccio in terra; (en ik vlieg boven de hemel, en lig op de aarde;)
e nulla stringo, e tutto 'l mondo abbraccio; (en ik omklem niets, en omarm de hele wereld;)
Tal m'ha in pregion, che non m'apre né serra, (die mij in hechtenis heeft, die opent niet voor mij, noch sluit,)
né per suo mi ritèn né scioglie il laccio; (houdt mij niet als zijn/haar (slaaf), noch ontbindt (mij) de strik;)
e non m'ancide Amore, e non mi sferra, (en niet doodt mij Amor, en niet ontbindt hij mij van boeien,)
né mi vuol vivo né mi trae d'impaccio. (noch wil (hij) mij levend, noch trekt hij mij uit (mijn) benauwenis.)
Veggio senza occhi, e non ho lingua, e grido; (Ik zie zonder ogen, en heb geen tong, en schreeuw;)
e bramo di perir, e cheggio aita; (en ik hunker óm te komen, en vraag om hulp;)
et ho in odio me stesso, et amo altrui. (en ik haat mijzelf, en bemin een ander.)
Pascomi di dolor, piangendo rido; (Ik voed mij met verdriet, weenende lach ik;)
egualmente mi spiace morte e vita: (gelijkelijk mishaagt mij dood en leven:)
in questo stato son, donna, per vui. (in deze toestand ben ik, vrouwe, door u.)
Tot en met regel 6 corresponderen Roemers tekst en die van Borbonius tamelijk nauwkeurig met elkaar. De Nederlandse regel 8 blijkt samengesteld naar 7a en 8b van de Latijnse tekst. Regels 9 lopen weer, met omzetting der helften, parallel. Roemers regel 10 en 14 corresponderen met Borbonius' 12 en 13, waarbij de Nederlander door in plaats van ‘voed mij’ (pasco, in het Latijn èn in het Italiaans) verbly my te schrijven, een extra-antithese inlast. De regels 11-12-13 lijken een inlas, hetzij van eigen makelij, hetzij uit een mij onbekende bron, die de regels 10-11 van Borbonius vervangen (of vervingen?). Regel 15 lijkt een vrije weergave van de slotregel van het Latijnse sonnet. Merkwaardig is dat ook in dit gedicht op één plaats eerder Petrarca's tekst dan de vertaalde model lijkt te hebben gestaan, in dit geval dwingender dan bij Helaes wat is ‘t?...: regel 7 immers vindt géén equivalent in Borbonius’ tekst, maar wèl bij Petrarca, ze lijkt een vrij nauwkeurige weergave van regel 10: e bramo di perir, e cheggio aita. Heeft (in beide gevallen?) naast het gedicht dat Roemer Visscher zich had voorgenomen te vertalen, een Italiaanse Petrarca-tekst gelegen? | |
[pagina 260]
| |
In welke edities, op welke wijze de Amsterdamse dichter kennis heeft genomen van Grévins (en Borbonius'?) tekst, zal wellicht nooit met zekerheid bekend worden. Misschien heeft het feit dat Grévin een tweetal Emblemata-bundels, van Hadrianus Junius, en van Sambucus, in het Frans heeft vertaald, die beide in 1567 tijdens Grévins korte verblijf aldaar, bij de Antwerpse drukker Plantin zijn uitgegeven, Roemer Visschers aandacht op de (ook als medicus) beroemde Hugenoot gevestigd? In elk geval, mij lijkt zéker dat diens Petrarca-vertaling de bron van Roemer Visschers Helaes wat ist?..., en waarschijnlijk dat Borbonius' sonnet op een of andere wijze het voorbeeld voor zijn Pace-non trovo-versie is geweest. Zo is thans - na Foncke's lezing en het artikel in dit tijdschrift van J.C. Arens, waarin hij voor de Tuyters 2, 9, 18 en 21 sonnetten van Scévole de Sainte-Marthe als voorbeelden heeft aangewezen (jaargang IX, bladz. 252-261) - het aantal van nog niet als vertaling/bewerking herkende klinkdichten van Roemer Visscher tot twee, te weten de nrs. 13 en 15 teruggebracht. De tijd lijkt niet ver meer dat aan de hand van alle sonnetten van Tesselschade's vader, met hun voorbeelden, zijn vertaaltechniek kan worden bestudeerd.
juni 1976 p.e.l. verkuyl |
|