Spiegel der Letteren. Jaargang 18
(1976)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |||||||
[Nummer 2]De fragmenten van een zogen. ‘Roman van Caesar’, zijnde een mnl. berijmde Romeinse geschiedenisGa naar voetnoot*In F.J. Mone, Übersicht der niederländischen Volks-Literatur älterer Zeit, Tübingen 1838, p. 85 wordt gewag gemaakt van ‘acht Quartblätter einer Perg. Hs. des 14. Jahrh. von Buchdeckeln abgelöst, welche Willems im Anz. V, 345 flg. [1836] beschrieben und Proben gegeben hat, mit dem Bemerken dass die Bruchstöcke nicht zu Maerlants Spiegel historiael gehören... Die Fragmente hefassen gegen 2000 Verse, sind mit Ersparung des Raums geschrieben, und verrathen dadurch, dass in seiner Vollstandigkeit das Gedicht einen grossen Umfang hatte.’ Van die acht bladen worden er twee in het handschriftenkabinet van de universiteitsbibliotheek te Gent bewaard, onder signatuur MS 1643. Ze zijn afkomstig uit de nalatenschap van F.A. Snellaert, die ze van Jan Frans Willems kan hebben gekregen, en uitgegeven door Nap. de Pauw, Middelnederlandsche Gedichten en Fragmenten I, Gent 1897, pp. 535-542 (fol. VII), pp. 544-545, 724-728 (fol. V) en door W. de Vreese, Tijdschr. voor Ned. Taal- en Letterk. 15 (1896), pp. 74-78 (fol. V). Wij zijn zo gelukkig geweest de zes overblijvende, sedert lang zoekgeraakte folio's terug te vinden in MS 19613 van de Koninklijke Bibliotheek te BrusselGa naar voetnoot1. Alle acht de bladen zijn eens in het bezit geweest van Willems, die er een afschrift van vervaardigde dat in 1847 bij de veiling van zijn boekerij onder de hamer kwamGa naar voetnoot2. Na enig zoeken zijn wij erin geslaagd | |||||||
[pagina 82]
| |||||||
ook dat afschrift op het spoor te komen. Het berust veilig en wel in de Gentse universiteitsbibliotheek, MS 2145. Volgens Willems' beschrijving telden de bladen oorspronkelijk drie kolommen. Doch daar voor fol. I tot V en voor fol. VIII wordt vastgesteld dat zij midden in de lengte zijn doorgesneden, is het te vermoeden dat daar nog een gehele kolom is weggevallen. Dit zou dan ook het geval zijn met fol. VI dat nog drie kolommen heeft, terwijl fol. VII er vier telt. Alle bladen zijn aan boven- en/of onderzijde besnoeid, soms is er een hele reep afgeknipt, zodat niet meer met zekerheid is uit te maken uit hoeveel regels iedere kolom was samengesteld. Ruw geschat moet dit aantal tussen 38 à 42 hebben geschommeld. Ondanks al deze verschillen is het goed denkbaar dat de fragmenten tot hetzelfde handschrift hebben behoord. Geen enkel ervan is gerubriceerd en op geregelde plaatsen treft men een opengelaten vierkant van ca. 10 mm aan voor de oningevulde lombarden. Het schrift (littera textualis) wijst naar de eerste helft van de veertiende eeuw en men kan op zijn minst twee handen onderscheiden. De eerste hand schreef fol. I tot III en zij maakt een archaïserende indruk, o.m. door het steevast gebruik van lange ſ aan het woordeinde. Fol. V tot VIII zijn van een andere en betere hand; de ductus ervan is ronder en vaster. Fol. IV zou door verschillende handen kunnen geschreven zijn: vanaf de negende regel op voc (vs. 845 in onze editie) menen wij een verandering in de schrijfhabitus te kunnen opmerken en die vaststelling wordt ondersteund door het feit dat van hieraf aan de versregels met een hoofdletter beginnen, wat boven op fol. IV niet het geval is. Rekening houdend met hetgeen verder zal worden gezegd over de volgorde waarin de fragmenten moeten worden gelezen, is het wellicht niet gewaagd te veronderstellen dat de kopiist die ermee begonnen was de omvangrijke codex af te schrijven hier om een of andere reden zijn werk neerlegde, misschien omdat hij het beu was, en dat dit dan door een bedaagder, met betrekking tot zijn schrijfgewoonten conservatiever scrivein werd voortgezet. Absolute zekerheid hierover hebben wij natuurlijk niet. Men mag daarbij niet vergeten dat de bladen op veel plaatsen onleesbaar zijn. Zij hebben aanzienlijk geleden, vertonen lijm- en vochtvlekken, wormstekige gaatjes en scheuren en op enkele ervan zijn sporen van leder overgebleven. De inkt is sterk verbleekt en hier en daar zijn er letters, soms hele woorden afgesleten. Wij zijn verplicht geweest talrijke passages onder de kwartslamp te bestuderen om ze te kunnen ontcijferen. | |||||||
[pagina 83]
| |||||||
Bij de correctie hebben beide handen gebruik gemaakt van expungering en doorhaling; nu en dan is een verkeerd geschreven woord zo goed als mogelijk verbeterd. Vergeten letters en woorden zijn doorgaans boven de regel ingevoegd. Eenmaal zijn twee op elkaar volgende verzen (vss. 738-739) met elkaar verwisseld; duidelijke verwijzingstekens brengen de lezer evenwel snel terecht. De abbreviaturen zijn meestal van het traditionele type, met uitzondering van de afgekorte eigennamen, die op enkele uitzonderingen na geen onoverkomelijke problemen opleveren. Van de weinige plaatsen waar zintekens voorkomen, dienen vermeld vss. 13 (?), 161, 162, 167, 250 (?), 477, 519, 603, 923, 1167 en 1212. Op al deze plaatsen scheidt een punt op de regel of een middelhoge punt hoofdzin van bijzin, twee onafhankelijke zinnen of twee op elkaar volgende identieke woorden. Voorts staan romeinse cijfers steeds tussen twee punten, behalve wanneer zij aan het begin van een versregel voorkomen; in dit laatste geval ontbreekt gewoonlijk de punt vóór de cijfers. Een uitzondering vormt het raadselachtige sx, vs. 639. Een vluchtig onderzoek van de taal der fragmenten heeft aangetoond dat het verkeerd is ze als ‘Vlaamsch’ te bestempelen, gelijk Lieftinck doet in Bouwstoffen, art. 914 sub A XII. Ieder vakgenoot weet wat voor een hachelijke onderneming het is de oorsprong van een handschrift aan de hand van de taal te willen achterhalen, omdat meestal twee of meer dialectlagen, die van de auteur en die van de afschrijver(s) over elkaar heen liggen en ook omdat wij slechts zeer gebrekkig op de hoogte zijn van de mnl. dialectgeografie. Veel gegevens spreken elkaar tegen en tal van bijzonderheden moeten nog grondig worden onderzocht. Toch hebben wij gemeend een poging tot lokalisering te moeten wagen en onze voorzichtige conclusie luidt: Westmiddelnederlands, Brabants getint. Als wij afzien van provinciale begrenzing, kunnen wij onder de verschillende taalvormen in de tekst een meer westelijke en een meer oostelijke groep onderscheiden. Noordelijke dialecten en extreem oostelijke (Hollands, Gelders, Utrechts, Limburgs e.d.) zijn niet of nauwelijks vertegenwoordigd, terwijl ook kenmerken van het kustmnl. (ingweoons) zo goed als ontbrekenGa naar voetnoot3. | |||||||
[pagina 84]
| |||||||
Meer oostelijke vormen zijn het pers. vnw. sg. si (nooit soe); af, brachte (nooit of, brochte); op (nooit up); erde 567, 601, 786, 1043, 1071, erterike 344; ermoede 1369 (naast arm 1364, armelike 1366); gerne 735, 825; geslechte 20, mechtech 99, 288, 913 (Van Loey, Mnl. Spr. II, § 6, opm. 2; ZWBr. p. 29); onuertellec 1098, suert 772, 871, 1066 (nooit suart, suaert); beide(n) 46, 106, 133 etc., heide 831, meint 185, meinde 1389, gemeinlike 881, 1132; bekin 519, kinde 1266 (vóór 1300 beperkt tot Brabant en de Denderstreek, maar in de 14e eeuw ook elders in gebruik naast kennen, dat vooral in Holland en Vlaanderen voorkomt, terwijl in West-Vlaanderen kinnen onbekend lijkt; veel materiaal in ZWBr. p. 171 en bij Vangassen, Brabant, passim; voor de lokalisering zie Gysseling, Moriaen p. 40); scep 1398 (Gysseling, Moriaen p. 41); steet 707, 737; dunct 223, 648, 722, donct 536, 1208, dos 425, 1001, 1120, 1184, 1260, 1370 (naast dus, aldus passim); 2e pers. sg. sprecti 848, 854 (Van Helten § 184, Franck § 16); luttel 636, hulpt 119, 195, 571, gehulpen 985; selen 627, 628, 654, 716, 988, 1241, selewi 226, 428; et (= het) 609, 736, ets 105, 688; -ech in machtech 155, mechtech 99, 288, 913, hantdadech 320, rouwech 424, onwerdech 853, onledech 941; het suffix in qualec 389, onuertellec 1098 en herscape 1114 (Van Loey, Mnl. Spr. II, § 68, opm. 3 en ibid. I, § 11β); 3e pers. sg. begonsten 138, togen 1073 (dat volc en menech persijn als collectiva opgevat?); thoet 1068, 1396 en ook wel 570 hoeft (: groet), waar het rijm de brab. vorm hoet vereist. Meer westelijke vormen zijn harde 57, 85, 105, 107, 173, 221, 600, 636, 736, 742, 1332 (naast éénmaal herde 696); machtech 155, aldermachtechste 671, geslachte 400; sceden 197 (Van Loey, Mnl. Spr. II, § 59); heldi 895, 899 (naast hilt 464, 528, 926, 928, hilden 216); lettel 495; euel 1352; dulheide 236, sturten 785; conewi 715 (naast connen 272, 457); hachte (: onsachte) 538; entie 550 (naast dale ‘te dale’ 777, zonder verscherping van de d). Onzeker zijn starc 229, 602, sterken 999 (Van Loey, Mnl. Spr. II, § 7); gewen 1407, selueren 1384, veschere 1385, 1399, 1408, went 1109 (dgl. vormen komen het meest voor in het Oostvl. en het Limb., maar ook in het Brab. zijn ze niet onbekend; Van Loey, Mnl. Spr. II, § 9); klene (: ghemene) 678, cleine 399, 401; (t)irst(e) 346, 887, 901, 1101, 1269, | |||||||
[pagina 85]
| |||||||
iersten 493, dierste 621; ien 666, wie ‘wee’ 1040 (rijmend op curie); bedeeruen 19; peisde 186, peinsde 984, 987, 1348, 1388 (Van Loey, Mnl. Spr. II, § 15 opm. 1: vooral Brab., maar ook Vlaams); geslegen 523, 770, verstegen 163 (naast geslagen 492, 858, verslagen 869) en generen 148, 1341 (naast geuaren, gheuaren 125, 575, 872, 1060, 1270 etc.). Alleenstaande vormen zijn dat gone 1178, dat typisch is voor westelijk en noordelijk Vlaanderen (Gysseling, Moriaen p. 40), naast overal elders diegene 737, 767, 1106, den genen 756, mettien genen 486; do ‘daar’ (: carbelio) 82, dat vooral in Limburg wordt aangetroffen (Van Loey, Mnl. Spr. II, § 41 Aant. b). Ook al zijn niet alle vormen aan een bepaalde streek toegewezen en al zijn er wellicht meer determineerbare vormen in de tekst te vinden, het is toch wel duidelijk dat de fragmenten, zoals zij tot ons zijn gekomen, eerder oostelijk dan westelijk zijn gekleurd, d.w.z. eerder Brabants/O. Vlaams dan W. Vlaams. Naar onze mening wijst dan de vorm selen, selewi (8 maal, nooit sullen) wel heel sterk in de richting van BrabantGa naar voetnoot4. Over de taal van de auteur hebben wij daarmee nog geen uitspraak gedaan. Misschien kan een studie van de rijmklanken ons hier verder helpen. Wij zullen er te zijner tijd op terugkomen. Een onderzoek naar het woordgebruik hebben wij niet ingesteld, omdat wij ons niet op het gladde ijs van de mnl. woordgeografie hebben willen begeven. Toevallig kwam onder onze aandacht wamsoel 499, dat brab. zou kunnen zijn en synoniem is van het algemeen verspreide wambeis ‘kamizool, borstrok’. Van wamsoel geeft het Mnl. Wdb. 9, 1642 een voorbeeld uit de stadsordonnantiën van Brussel ao 1343, terwijl het ook vermeldt een Jacob de wamzoolstickere, Antwerpen ao 1358. Zo ook heeft het Leidse hs. van de Roman van Limborch (U.B. Lett. 196), door Lieftinck in de Bouwstoffen art. 843 gekenmerkt als ‘Brabantsch, Westvlaamsch gekleurd’, bk. 10, vs. 422 wambeys, waar men in het fragm.-Max Rooses (Antwerpen, Mus. Plantijn-Moretus, M 15.10), dat zonder twijfel Brabants is, op dezelfde plaats wamsuel leest. | |||||||
[pagina 86]
| |||||||
Het is een vergissing, wanneer Snellaert de fragmenten beschouwt als de bewaard gebleven resten van een Roman van CesarGa naar voetnoot5, vermits er gebeurtenissen in worden verhaald die zich uitstrekken van 48 v.Chr. tot het jaar 14 n.Chr., toen Tiberius' neef en pleegzoon Drusus Nero Germanicus werd uitgezonden naar Germanië om er de dood van Publius Quinctilius Varus te wreken, in het Teutoburgse woud in de pan gehakt door Arminius, vorst der Cherusken. Veeleer dienen we te denken aan een berijmde Romeinse geschiedenis, die de heldendaden uit de crisisperiode van de republiek en het begin van de keizerstijd behandeltGa naar voetnoot6. Geschiedenis, maar dan naar middeleeuwse opvatting, schijnen de fragmenten ons inderdaad te bieden, hoewel sommige procédés van de roman, zoals gezantschappen en beschrijvingen van veldslagen erin worden toegepastGa naar voetnoot7, terwijl ook de vertrouwde anachronismen en anatopismen niet ontbrekenGa naar voetnoot8. Met Nap. de PauwGa naar voetnoot9 zijn wij van mening, dat de bladen niet moeten gelezen worden in de volgorde waarin zij door Willems zijn medegedeeld in de Anzeiger fiir Kunde der teutschen Vorzeit 5 (1836), pp. 345-351. Voor zover men uit de inhoud kan opmaken, dient fol. VII vooraan te komen, gevolgd door de folio's VIII, VI, V, IV, II, I en III. Het eerste fragment (fol. VII) verplaatst ons naar een niet nader genoemde stad, misschien Dyrrhachion, thans Durrësi aan de Albanese kust. Caesar heeft er twee boden naar toe gezonden, om Pompeius tot verzoening te bewegen of hem op te vorderen tot de strijd. Een ervan herinnert hem aan een gewelddaad, door zijn vader op zijn eigen of op Caesars vrouw gepleegd. Hierop antwoordt Pompeius dat hij dat niet heeft vergeten en dat hij zijn vader, die jammerlijk werd neergestokenGa naar voetnoot10, wil wreken. Beide aanvoerders stellen hun legers op voor de slag, die een bloedig verloop kent en eindigt met de overwinning van Caesar bij Pharsalus in Thessalië, 49 v.Chr. Deze begeeft zich nu naar Egypte om er de vijand, die daarheen is gevlucht, voorgoed te vernietigen en hij | |||||||
[pagina 87]
| |||||||
intervenieert in de Ptolemaeïsche erfopvolgingskwestie, hetgeen aanleiding wordt tot een verbitterde oorlog tussen zijn troepen en de Alexandrijnen. Het tweede fragment (fol. VIII) brengt ons, zeven jaar later, naar het slagveld van Philippi, waar Cassius (hier verward met Crassus, een der eerste triumviri) en Brutus heen getogen waren; zij worden er evenwel door Tiberius, Octavianus Augustus' veldheer verslagen, die de moord op Caesar wilde wreken. Het volgende fragment (fol. VI) schijnt te wijzen op een episode, beschreven door Suetonius in zijn De vita caesarum libri VIII, bk. 2, cap. 13, waar hij handelt over de vernederingen en de wreedheden waaraan de overwonnenen waren blootgesteld ‘alios, patrem et filium, pro uita rogantis sortiri uel micare iussisse, ut alterutri concederetur, ac spectasse utrumque morientem, cum patre, quia se optulerat, occiso filius quoque uoluntariam occubuisset necem.’Ga naar voetnoot11 Voorts wordt erin verteld, hoe Cassius' bondgenoten de strijd aanbinden met de legioenen van Tiberius, die zich ergens in een versterking heeft teruggetrokken en zich afvraagt of Octavianus hem zal komen ontzetten. Hij waagt tenslotte een uitval en de oorlog herbegint in volle hevigheid. Het vierde fragment (fol. V) schildert het vervolg van die strijd. Iemand spreekt Cassius' aanhangers toe, meldt hun Octavianus Augustus' aankomst en overmacht en raadt hen aan zich over te geven. Maar dit doen zij niet en in het volgende fragment (fol. IV) vindt men het relaas van de gevechten die daar het gevolg van zijn. In het zesde fragment (fol. II) vertelt de dichter van Antonius, die al het land in het oosten heeft toegewezen gekregen. Hij verstoot zijn vrouw Octavia om met Cleopatra te huwen, voert in Syrië oorlog tegen de Perzen en komt in conflict met Rome; ook is er sprake van de tussenkomst van Herodes de Grote in die strijd, ca. 37 v.Chr. Het volgende fragment (fol. I) schijnt episodes uit de zeeslag bij Actium in 31 v.Chr. te relateren, terwijl het laatste (fol. III) ons een veertigtal jaren later verplaatst, onder de regering van keizer Tiberius, toen Drusus Germanicus in 14 n.Chr. naar Germanië werd uitgestuurd. Wat de bronnen betreft die de mnl. dichter kan hebben geraadpleegd, tasten wij volledig in het duister. Zijn verhaal heeft niets gemeen met de Franse Histoire de César, door Jehan de Thuin ca. 1240 in proza geschreven volgens de Pharsalia van Lucanus en door Jacot de Forest in alexandrijnenlaisses bewerktGa naar voetnoot12, noch met het Nederlandse volksboek Die | |||||||
[pagina 88]
| |||||||
jeeste van Julius Caesar, waarvan slechts één enkel exemplaar tot ons is gekomenGa naar voetnoot13. Uiteraard heeft het ook niets te maken met de Gesta Romanorum, een verzameling vertelsels ca. 1300 in Engeland aangelegd en over geheel westelijk Europa verspreid en ook bij ons bekend, echter niet vóór 1481, toen de bundel te Gouda bij Gheraert Leeu in Dietse vertaling werd uitgegevenGa naar voetnoot14. Dat intussen de Faits des Romains van ca. 1214Ga naar voetnoot15 evenmin als onmiddellijke bron kunnen worden aangewezen is duidelijk, vermits die eindigen met de moord op Julius Caesar. Het verhaal is ook heel anders en veel uitgebreider dan Maerlants Spieghel historiael I6, die juister en korter vertelt hoe Julius en Pompeius vochten (cap. 12) en over Antonius' dood en Cleopatra (cap. 22)Ga naar voetnoot16. Moeten wij misschien denken aan oude Romeinse gestatoria, meer bepaald aan de cantilene De Romanis imperatoribus, die onder andere deel uitmaakte van het repertorium van Robert de Coutances, een van de drie menestrelen die omstreeks 1190 verbleven aan het hof van Arnold II van Wijnen?Ga naar voetnoot17 En is het niet mogelijk, dat de dichter uit authentieke Latijnse bronnen kan hebben geput en een en ander met behulp van eigen fantasie aangevuld? Wij weten immers dat Suetonius, Lucanus en Sallustius de hele middeleeuwen door druk werden gelezen, althans herhaaldelijk als schoolauteurs worden aangehaaldGa naar voetnoot18. Wie die dichter intussen is geweest, valt niet meer te achterhalen. Zekerheid over zijn herkomst zouden wij via de rijmen kunnen verkrijgen, maar dan op voorwaarde dat hij geen bezwaar had tegen het gebruik van dialectisch gekleurde vormen uit zijn eigen gebied en die van naburige streken zoveel mogelijk vermeedGa naar voetnoot19. Dit nu schijnt niet het | |||||||
[pagina 89]
| |||||||
geval te zijn. Men treft naast de toch wel Westvlaamse rijmen dore: vre 159-60, 247-8 (Van Loey, Mnl. Spr. II, §§ 61, 88b), ook onbetwistbaar Brabantse rijmen aan als 736-7 leet: steet en 1041-2 Beet: sneet, maar dat zijn uitzonderingen, want men vindt in het rijm veel vaker verstaet 30, 166, 178, 317, 1146, 1170, 1316. De meeste andere rijmen bieden weinig houvast, behalve misschien 518-9 in: bekin waarvan we weten dat het thuishoort in de Denderstreek en in het gebied rond Brussel, Leuven en Tienen. Vs. 82 do (: carbelio) zal wel om rijmtechnische redenen uit een ander dialect dan dat van de auteur zijn overgenomen. Een beslissend rijmpaar zou 570-1 hoeft: groet kunnen zijn, waar hoeft op rekening van de kopiist kan worden gesteld, vermits het rijm de Brabantse vorm hoet vereist (Van Loey, Mnl. Spr. II, § 109 opm. 2). Maar daartegenover staat dan weer 778-9 thoeft: gecloft, zodat een conclusie met betrekking tot de herkomst van de dichter vooralsnog voorbarig mag heten. Van esthetisch standpunt uit kunnen wij de fragmenten tenslotte niet hoogschatten. Zij krioelen van stoplappen en meer dan eens heeft rijmdwang de dichter verplicht tot gemeenplaatsen. Toch hebben wij gedacht dat een editie, voor 'n gedeelte een heruitgave ervan verantwoord is: in de eerste plaats omdat zij deel hebben uitgemaakt van een uitvoerig gedicht over de geschiedenis van Rome, waarvan geen ander handschrift, geheel of fragmentarisch, tot ons is gekomen; ten tweede, omdat fol. V en VII door De Pauw vrij slordig zijn uitgegeven, terwijl De Vreese op zijn beurt een paar maal verkeerd heeft gelezen. Al met al betekent de wederontdekking van de Brusselse bladen een aanwinst van ca. duizend, weliswaar op vele plaatsen verminkte verzen, die de mnl. filologie ten goede kan komen. | |||||||
Wijze van uitgevenDe tekstfragmenten zijn zo getrouw mogelijk getranslittereerd, echter niet zuiver diplomatisch. Kennelijke fouten zijn verbeterd, maar steeds met verantwoording aan de voet van de bladzijde; bovendien zijn reconstructies van de tekst die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid konden worden doorgevoerd, tussen rechte haakjes aangegeven. Voor het overige is gebruik gemaakt van de volgende diakritische tekens:
| |||||||
[pagina 90]
| |||||||
AfkortingenDe abbreviaturen zijn met gebruikmaking van cursief opgelost naar voluit geschreven voorbeelden, met dien verstande dat elk fragment apart werd beschouwd. Het is immers niet uitgesloten dat twee kopiisten, arbeidende aan een omvangrijke tekst, mettertijd hun schrijfgewoonten hebben gewijzigd. Behalve de gebruikelijke afkorting voor ende, waarbij vooral op fol. VII het horizontale streepje boven de n nogal eens werd vergeten, voor vocaal + r, voor nasaal en voor en na m en p, treffen we de superscripte o aan voor ro(e), de superscripte i voor ri, de bovengeschreven e voor re (370 v'deuen, 1058 weken) en de bovengeschreven a voor ra, na q voor ua. Enkele malen staat p met een streep door de staart voor per (persen, persine, persi) of par (partie). Voorts wordt m3 gebruikt voor met, 9 voor us. Viermaal staat R voor ridder(s). Verder k'. voor keiser, co. voor coninc, jonf' voor jonfrouwe(n). Afgekort zijn eveneens de meeste eigennamen: pomp'., pōp'- voor pompeius, pompeium, jul'. voor julius, ful'. voor fulgentius, oct'. voor octauiaen, octauianus, ihrlm. voor iherusalem. De bij al deze abbreviaturen voorkomende punten zijn bij de transcriptie weggelaten. | |||||||
LombardenVoor de oningevulde lombarden is plaats opengelaten, 2 rr. hoog. Slechts één enkele keer hebben wij een representant aangetroffen (vs. 1260). | |||||||
Spellingu en v, y en ij zijn weergegeven zoals ze in de bron voorkomen. | |||||||
VersnummeringDe verzen zijn doorlopend (1-1412) genummerd; omvangrijke onleesbare stukken werden hierbij niet medegeteld.
Fol. VII (ca. 150 × 190 mm; 4 kol., 31 rr.) Gent, U.B. 1643(1)
Ga naar margenoot+ Die dede pompeius die vader dijn
Ane erachten der jonfrouwen mijn
Jvlius die met machte
Pompeius v vader vercrachte
| |||||||
[pagina 91]
| |||||||
Fol. VIIro (Gent, U.B. 1643)
| |||||||
[pagina 92]
| |||||||
5[regelnummer]
Dat hi heuet swaer ontgouden
Want hiere om leget in der mouden
Dies vraget hi oft gi begert
Nv te comene te hem wert
Ende wert sijn man en[de] makel soene
10[regelnummer]
V sal ontfaen die here coene
Ende laten v lijf ende lant
Ende doen v engenen pant
Maer al lieue doen en[de] ere.
Dit ontbiet v mijn here
15[regelnummer]
Es dat sake dat gi niet
En wilt horen na dit gebiet
Soe verstaet en[de] hort na mi
Wat v ontbiet die keiser vri
Dats dat hi bedeeruen sal
20[regelnummer]
V ende vwe geslechte al
Ja waer dat hiere enegen vint
Eest man eest wijf eest kint
Wet oec dat die keiser fier
Es in surien al hier
25[regelnummer]
Ende comt herwert altenen
Sine begerte en[de] sijn menen
Was hoe hi v nv doe verdriet
Op dat ghi en comt te heme niet
Dies heb[ ~ ] op goeden raet
30[regelnummer]
Want dat wet wel en[de] verstaet
Dat groet es die mogenthede sijn
Ga naar margenoot+[ ~ ]em[ ~ ] op den an[ ~ ]
Diene te rome in die stede
Iammerlike vermorden dede
35[regelnummer]
Dies segt hem welc hi meer gert
Soe dat ic come te hem wert
Soe dat hi vorwert comen wille
Want in wille niet liegen stille
Ic wille minen vader wreken
40[regelnummer]
Die iammerlike was doresteken
[D]ese antworde hebben ontfaen
Die boden ende sijn gekeert saen
| |||||||
[pagina 93]
| |||||||
Weder omme doe vter stat
Ende een ridder quam na dat
45[regelnummer]
Te pompeium ende seide
Here twi lieti alle beide
Die grauen varen die tote v
Jvlius hadde gesint nv
Deen was die valsce arpas
50[regelnummer]
Die mordenare geloeft mi das
Die vwen here den vader rike
Vermorde alsoe iammerlike
In sijn hws te rome int stat
Sekerlijc hi was selue dat
55[regelnummer]
Ende hebtene v ontfaren laten
Ic ontmoetene inder straten
Dies mi wonderde harde sere
Dat gine soe liet varen here
Pompeius seide dats mi leet
60[regelnummer]
Maer dies een man niene weet
Dies en can hi gedoen niet
Magic ic doe hem verdriet
Ga naar margenoot+ Ende pompeius wet vorwaer
Hadde te[ ~ ] met hem daer
65[regelnummer]
xl.m orse wel
Dus onsiende hadde julius spel
Nochtan voer hine soeken daer
Ende pompeius wet vorewaer
Es getogen vter stat
70[regelnummer]
Om dat hi winnen soude te bat
Op tfelt mogen die liede sijn
Daer quam iegen die keiser fijn
Soe datsi hem ondersagen
Winne die mach si moetene iagen
75[regelnummer]
Doch was pompeius meest veruart
Ende heeft in drien sijn heere gestart
Jvlius dede oec die gelike
Ende scande sijn heere wijslike
Jn drien scaren verstaet mi dus
80[regelnummer]
Die ene leide fulgentius
Ende die andre carbelio
Die derde leide hi selue do
| |||||||
[pagina 94]
| |||||||
Ende wilde dus te stride varen
Banderside dede pompeius staren
85[regelnummer]
Met harden wijseliken doene
Hi maecte vele centurioene
Ende elc daer af alsic verneme
Hadde C. ridders onder heme
Also besetti die heren sijn
90[regelnummer]
Ende julius die keiser fijn
Es getogen te hem wart
Die te vorst waren gestart
Dat was fulgentius die innequam
Ga naar margenoot+ Derwert heeft [ ~ ]
95[regelnummer]
Daer hi hem [ ~ ]
Want mochte hi hi [ ~ ]
Want hi was den h[ ~ ]swaer
Tiene ofte meer versloech hiere daer
Der mechtechster senatoren
100[regelnummer]
Dat sere achterde op die doren
Pompeium want sine maten
Wasser sere ver achterlaten
Want julius en[de] de sine
Daden den anderen grote pine
105[regelnummer]
Ets waer die strijt was harde groet
In beiden ziden bleef doet
Harde vele alse recht was
Maer pompeius gheloeft mi das
Nam verre die voest[ ~ ]
110[regelnummer]
Dat daden julius [ ~ ]
Ende sine mage die nieroen[ ~ ]
Die dore braken pompeium[ ~ ]
Ende sine liede sere [ ~ ]gen
Want si niemene[ ~ ]
115[regelnummer]
Warent senature oft centurioene
Hoe vrome si waren of coene
Si versloegense alle te samen
Warse in haer gemoet quamen
Wat hulpt dat ic vele spr[ ~ ]
120[regelnummer]
Die strijt en was so[ ~ ]
Niet gehint hine d[ ~ ]
Toter vespertijt wel[ ~ ]
| |||||||
[pagina 95]
| |||||||
Dat velt lach oec oppenbare
Met doden oft bestroit ware
125[regelnummer]
roaN[ ]de van den stride es na geuaren
Die[ ]ten te winne twaren
Ende [da]er mede al dat lant
Dat hem m[ ]en quam ter hant
[O]p desen tijt soe was vrouwe
130[regelnummer]
Over egypten alsic scouwe
Cleopatre coninginne
Met haren sone maer onminne
Haddense onder hen beiden groet
Soe dat hare sone dlant verboet
135[regelnummer]
En[de] wouse verdriuen altemale
Maer dat volc dat wet wale
En woudese niet verdriuen laten
Ende begonsten den sone haten
Ende hebbene altemale verdreuen
140[regelnummer]
Ende hebben daerop verheuen
Tholomeuse sinen broeder
Dese regneerde bider moeder
Nv quam pompeius in haer rike
Met menegen man mogelike
145[regelnummer]
Om dat hi hem daer soude onthouden
Jegen die gene diene wouden
Letten en[de] van den liue deren
Maer iulius quam hem na geueren
Tote iherusalem in der stat
150[regelnummer]
Ende sinde sine bode nadat
Tote tholomeum in egypten lant
Dat hi hem sinde sinen viant
Pompeius dat hi wete voer waer
Hi salne comen halen daer
155[regelnummer]
Al was tholomeus machtech sere
Ga naar margenoot+Ende quam iegen hem boude
Op een velt daert scone was
Daer streden si sijt seker das
Enen dach wel al dore
| |||||||
[pagina 96]
| |||||||
160[regelnummer]
Dat niemen en sceen hebben ter vre
Tfordeel. want die alexandrine
Streden wel. ende julius oec in scine
Menech man bleef daer verslegen
In conste v in engere wegen
165[regelnummer]
Vertellen die grote daet
Die daer daden dat verstact
Die romeine. en[de] banderzide
Waren al te goet te stride
Die alexandrine en[de] daer bi
170[regelnummer]
En weet men wie te voren si
Fulgentius die sere dert
Siet in den strijt waer dat vert
Fiscon die harde sere street
Ende die niemens en meet
175[regelnummer]
Te hem seluen seide hi doe
Magic desen comen toe
Ic corte magic sine grote daet
Een spere nam hi dat verstaet
Daer dat yser sere af sneet
180[regelnummer]
Ende reet fyscoene na gereet
Dore dat heere altemale
Daer hi menegen velde tale
Eer hi tote bi hem quam
Fyscon sach wel e[nde] vernam
Dat hi hem meint ende nieman el
Hi peisde nv eest tijt wel
Ga naar margenoot+ Van hen tween dat wetic wale
En ware niet comen te dien male
Die creten toe en[de] die alexandrine
190[regelnummer]
Deus wat wies doe daer pine
Want die strijt wart staende groet
Menech ors liep daer bloet
Achter velde al sonder here
Ende menech was daer gewont sere
195[regelnummer]
Wat hulpt die strijt durde lange
Toter sonnen ondergange
Ende si moesten sceden dore noet
| |||||||
[pagina 97]
| |||||||
Om die donkerheit die was groet
Dus keerdense tharen tenten wert
200[regelnummer]
Elc here was noch onuervert
Des smargens vroch wel betide
Weder te comene te stride
Dies soe dede die coninc fiscon
Ene scone sciltwachte doen
205[regelnummer]
Ende soe dede julius mede
Sanderdages met der vroechede
Sijn die heren op gestaen
Ende vingen ten wapenen saen
In beiden siden en[de] sijn gereet
210[regelnummer]
Te stride te come godeweet
Ende hebben hare liede bewart
En[de] wijslike gescart
Ende dat selue dede doen
Die coninc fiscon
215[regelnummer]
[S]cone was die margenstont en[de] claer
Die heren die stoutelike hilden daer
Daer lieten si te gadere rinnen
Ga naar margenoot+ Die hertoge carbelioen
Die here was van macedone
220[regelnummer]
Hi sach striden de[n] coninc fiscone
Harde sere op de sine
Ende daer toe die alexandrine
Doe seide hi mi dunct wel
Dat dese es den onsen fel
225[regelnummer]
Die wile hi leeft dats oppenbaer
Selewi den strijt hebben swaer
Ic salt corten op dat ic can
Doe nam hi van enen sinen man
Enen spere dat starc ende stijf was
Ende naemt cort sijt seker das
Onder den arm en[de] es gereden
Tote den coninc met haestecheden
Ende riep her coninc merket nv
In begere niemanne dan v
| |||||||
[pagina 98]
| |||||||
235[regelnummer]
Fiscon horet en[de] seide
Twaren vrient ghi soest dulheide
Ic sal mi hoeden op dat ic can
Een groet spere hi doe nam
Ende naemt oec cort onder den arm
240[regelnummer]
Ende es geport also warm
Jegen hem te gemoete
Twaren die steke was onsoete
Want elc gerachte den andren daer
Op den scilt dat wet vore waer
245[regelnummer]
Met den speren die waren stijf
Dore [ ~ ] dore h[alsberjch tote int [lijf]
Ja soe diepe ter seluer vre
Dat die speren gingen dore
Fol. VIII (170/175 × ca. 110 mm, met een groot stuk in de linker bovenhoek afgescheurd; 3 kol., 38 à 40 rr.) Brussel, K.B. 19613(6)
Ga naar margenoot+ Condi niet[ ~ ]
250[regelnummer]
Heft sine viende. crassus die here
Heft hi tegadere al gelegen
Dat mense wel soude plegen
Ende tyberius groete sere
Ende tonede sinen here
255[regelnummer]
Ende seide heme dat hi riep
Dat dlant van are[ ~ ]
[ ~ ] gewonnen altemale
Ende alle die stede grote ende smale
Die ic onderwegen vant
260[regelnummer]
Settic al here v ter hant
Besiene wat gi daermede wilt doen
Augustus seide die baroen
Dat hertochrike scone ende groet
Est mine na mijns oems doet
265[regelnummer]
[G]erechte want sijn erve was
[L]ieue sone geloft mi das
Dat grau van dese stede
Ende oec alt dlant van griken mede
Dat sal mede vwe sijn
| |||||||
[pagina 99]
| |||||||
270[regelnummer]
Tiberius seide here mijn
Dat moeten v alle die gode onnen
Nochtan wilict met v connen
[E]nde tuwen dienste altoes staen
[ ~ ]
275[regelnummer]
]se die vander stat
280[regelnummer]
[ ~ ]waerheit dat
]at tiberius hare here
]arense blide ende [ ~ ]
]nde sijn tonsen alle saen
280[regelnummer]
]van hem ontfaen
285[regelnummer]
[A]l haer goet ende al haer leen
D[ ]s die keiser [ ~ ]
[S]andersdags dede hi ontbieden
Dore al dat [ ~ ] vanden lieden
[ ~ ] quamen
[ ~ ] altesamen
280[regelnummer]
]nden [ ~ ]stat
Die mechtech[ ~ ]
Ga naar margenoot+ Dienen ende [
290[regelnummer]
Ende dit gaf[
Tiberiuse sinen[
Dies sere blide w[
Maer hine woude[
Spannen al wa[
295[regelnummer]
Om dat hi woud{
Varen winnen dla[
Maer sinen neue rie[
Die vrome was ende[
Ende beual hem er[
De [ ~ ] sijn[
Ende[ ~ ]ene daer{
[N]v heft tritone da[
[ ~ ]
Want[ ~ ]
305[regelnummer]
Mettien heuet[ ~ ]
Daer versien[ ~ ]
Dine[ ~ ]
| |||||||
[pagina 100]
| |||||||
Viij.[ ~ ]
In[ ~ ]
310[regelnummer]
Ende[ ~ ]
Die[ ~ ]stride
[ ~ ]
[ ~ ]
Mag hijt hem[ ~ ]here
315[regelnummer]
[ ~ ]ende niet anders
Ende alse hem noemde her sanders
Seide die keiser dat verstaet
Ay seit hi verradere quaet
Gi waert te rome in die stede
320[regelnummer]
Ane minen oem hantdadech mede
Dat ic v sal sekerlike
Nv lonen doen harde suaerlike
Sanders seide gi mogt wale
Vwen wille doen altemale
325[regelnummer]
[ ~ ]seide octauiaen
[ ~ ]
Ga naar margenoot+[ ~ ]
Met wat s[
Dese wile[
330[regelnummer]
Iegen cru[
Daer ware [
Ende versoen[
Soe dat ic d[
Die seide mi[
335[regelnummer]
Dat hi[ ~ ]
Benic brut[
Die mi Boud[
Ende saen daer[
Ende die[ ~ ]
340[regelnummer]
Ende elc a[
Ende die[
Want[ ~ ]
voa] elike
]erterike
345[regelnummer]
]sach
]hi irst mach
]re neuen
]re geuen
]soen rike
350[regelnummer]
]eer daer wike
]breden
]gestreden
]aren si
]gen dat hi
355[regelnummer]
]sen doet
]ichame goet
[ ~ ]
vob[ ~ ]
360[regelnummer]
]sciet
]te verdriet
| |||||||
[pagina 101]
| |||||||
]orloge duren
]auonturen
]negerhande
365[regelnummer]
]in vwen lande
]magen
]n gedragen
]are here
]met groten sere
370[regelnummer]
]vten lande verdreuen
]leuen
]ist gewonnen al
]doet groet ende smal
]bestoeden
[ ~ ]in gloden
[ ~ ]daer mense mede
]ere vinne verdede
]gingen met gelucke
]wisten teuoren een stucke
380[regelnummer]
D[ ~ ]keiser tonswert quam
Ane enen bode ict vernam
Ende doe namewi d[ ~ ]
Altemale[ ~ ]wart
Ende sijn aldus comen hier
385[regelnummer]
Op vwen troest her coninc fier
Nv laet here ons verstaen
Wat wi best mogen anegaen
Brutus seide in weet tewaren
Hier emmer qualec geuaren
390[regelnummer]
Bi der ouder tijt wasic te rade
Doe daer gesciede die scade
Vanden coninc brabone
Ende van iuliuse de keiser cone
Ic was reusch ende ionc daer toe
395[regelnummer]
Ende oec verlietewi ons doe
Op pompeiuse daer wi mede
[ ~ ] stede
Ga naar margenoot+ Nv heft octauiaen al doet
Sine viende cleine ende groet
400[regelnummer]
Sonder mi ende mijn geslachte
Dat harde cleine es van machte
| |||||||
[pagina 102]
| |||||||
Ende daerbi duchtict bouen al
Dat hi ons hier soeken sal
In dit lant ende ons verslaen
405[regelnummer]
Hier bi willict laten staen
Mijn rike ende wille mi begeuen
Ende vort leiden een goet leuen
In hercules tempel ende dienen heme
Want na dien dat ict verneme
410[regelnummer]
Bleuic int rike ent vername
Octauiaen sijt seker hi quame
Hier omme te verslane mi
Ic rade v allen oec dat gi
Vart daerwert daer gi seker sijt
415[regelnummer]
Ic wille senden teser tijt
Minen sone in beierlant
Dat hi werde daer becant
Met sinen neue den hertoge
Ende scuwe dit orloge
420[regelnummer]
Want sijn leuen ware gedaen
Op dattene vinge octauiaen
[A]nders niet dan al dat
En troest [ ~ ]
Sine mage die rouwech waren
425[regelnummer]
En sijn dos om niet geuaren
[ ~ ] seide ten gesellen sijn
Wat raetdi[ ~ ] vriende mijn
Wat selewi nv mogen be[
Dese[ ~ ]af ge[
430[regelnummer]
Die ons nochtan altemale[
Hierinne heft bracht alle[ ~ ]
Ende wine weten waerwert tien
Wine tonen den keiser[
Wi moeten ontfaen van[
435[regelnummer]
Siet in dese pine groet
Heft ons bracht dese valsce[ ~ ]
Die ons nochtan nv aue ginc
| |||||||
[pagina 103]
| |||||||
Fol. VI (ca. 130×190 mm; 3 kol., 21 rr.) Brussel, K.B. 19613(5)
Ga naar margenoot+ Die clagen horde den vader hir
440[regelnummer]
[O]ntfarmede des vaders sere
[E]nde eer dat wiste iemen mere
[T]pech hi sijn swert heimelike
[E]nde staect den vader crachtelike
[I]n die borst die iongelinc
[S]oe dat bander side dore ginc
445[regelnummer]
[D]ie vader hi viel neder doet
[D]oe seide die sone met rouwen groet
[V]ader al benic tongemake
[I]c hebbe vwen vianden die wrake
[V]an v genomen dat verstaet
[S]i en mogen v geen merre quaet
450[regelnummer]
[D]oen dan v gedaen si
[N]v hebt die doet liuer van mi
[D]an van vwen vianden want erlikere
[S]teruedi ende gemackelikere
445[regelnummer]
[D]an si v hadden steruen doen
[E]nde oec en haddict edel baroen
[N]iet wel dat connen gedogen
[D]atmen v gepijnt hadde vor mijn ogen
Ga naar margenoot+ Wel wesen een conincrike
460[regelnummer]
Die wile dat hise besette soe
Soe quaemen crassus mage toe
Ende brachten met hem ridders coene
Wel .l. legioene
Dar elc af hilt vim. man
465[regelnummer]
Ende vie. daer toe nochtan
Ende lxvi mede
Dese quamen vor die stede
Vromelike wetet dat
Ende hebben belegen die stat
470[regelnummer]
Dar tyberius binnen lach
Diesere wondert hoet wesen mach
Hem wonderde ofte augustus
| |||||||
[pagina 104]
| |||||||
Dar te hem quame aldus
Doch sindi enen bode vut
475[regelnummer]
Stillekine niet ouer luut
Die hem vernemen soude die mare
Wat volke dat.dat ware
Ofte vriende ofte viande
Die bode toech vte die hi dar sande
480[regelnummer]
Dat hi sonder soene niet
In die stat en sal liggen mogen
Hi was harde sere in hogen
Dattene die stat troeste soe sere
Doe voer tyberius die here
485[regelnummer]
Vter stat dat wet te waren
Mettien genen die gereet waren
Hi sal hem dat logieren benemen
Mach hi eer het sal demen
Mar dat sal sijn pine verloren
490[regelnummer]
Sijn ors dat noepti mettien sporen
Dat lichtere dan een vogel was
Ende es geslagen in dien tas
Den iersten dien hi heeft ontmoet
Dien heeft hi mettien spere gegroet
495[regelnummer]
Optien scilt die lettel doech
Ende dat spere dat niet en boech
Scoeter dore alst ware .i. loef
Soe dat scilt ende halsberch cloef
Curie ende wamsoel mede
500[regelnummer]
Ende dat spere voer ter stede
Ga naar margenoot+]alsoe smal
Dat goet te siene si
Een ander [ ~ ]dinc bi
[ ~ ]sen[ ~ ]tale
505[regelnummer]
[ ~ ]sin[ ~ ]
[ ~ ]wesen dat
[ ~ ]wonnen die stat
[ ~ ] verliesen
[ ~ ]wi willen kysen
510[regelnummer]
[ ~ ]ken wel verstaen
[ ~ ]en nv ane gaen
[ ~ ]waerlike
[ ~ ]ten wapinen haestelike
[ ~ ]logieren beiden
| |||||||
[pagina 105]
| |||||||
515[regelnummer]
Her Sanders [ ~ ]met haesticheiden
Toe [ ~ ]ouer dat plain
[ ~ ]enen romein
Sijn[ ~ ]ter herten in
Soe dat hi starf. sonder bekin
520[regelnummer]
Den andren stac hi oec alsoe
Dat hi wt sijn lijf onvroe
Gh [ ~ )
Ende heeftene optien helm geslegen
Dat her sanders die degen
525[regelnummer]
Bleef op sijn ors liggende stille
Her tyberius die sijn[ ~ ]dde wille
Nam dat ars mettien tome
Ende hilt[ ~ ]en die sadelbome
Dat hi hem niet en dade ontfallen
530[regelnummer]
Ende voerdene vte hem allen
Ende leuerdene enen romein dar
D[ie] in die stat vorbi dar naer
D[ ~ ]vaste leide gevaen
Al was hi van[ ~ ]ontgaen
535[regelnummer]
Hine es nochtan niet altemale
Niet ontfloen dat donct mi wale
Hi leget soe vaste ende soe onsachte
Nv in siere viande hachte
[A]lse die stoute tyberius
540[regelnummer]
Sanders den graue heeft aldus
Geuaen keerdi in dien strijt
Die harde fel was te dier tijt
Ga naar margenoot+ Die hertoge gaf den tro[ ~ ]
Enen slach optien helm [ ~ ]
545[regelnummer]
Dat sickele ende srene vielen
Ende hi oec boech[ ~ ]
Mar die troijn ge[ ~ ]
Recht op die sco[ ~ ]
En heeftene[ ~ ]
550[regelnummer]
Entie hertoge viel neder doet
Dar doe ombe was rouwe groet
Groten rouwe ende groet gecrijt
| |||||||
[pagina 106]
| |||||||
Die griken iogenen wech tier tijt
Ten tenten wert eer sire quamen
555[regelnummer]
Dat die andre vergramen
Die ten stride wert quamen sere
Doe lietense liggen haren here
Ende sijn gekeert ten stride weder
Deus wat warter ter neder
560[regelnummer]
Geworpen menech romein
Ende menech griec oec int plain
Mat die romeine wet vor waer
Hadden die mindre menege daer
Fol. V (200×130/135 mm; 2 kol. met sporen van een derde, 40 rr.) Gent, U.B. 1643(2)
Ga naar margenoot+ Maer si werden hem vromelike
565[regelnummer]
Ende tiberius die here rike
Street sere alse die onwerde
Meneghen warp hi op die erde
Die noit weder op en stoet
Menege hant ende menegen voet
570[regelnummer]
Sloch hi af ende menech hoeft
Wat hulpt die strijt warter groet
Ic weet wel dat van crassus magen
Si vir worden daer verslagen
Die alle rike granen waren
575[regelnummer]
Met dien so quamen toe gheuaren
Pastus die here van creten was
Ende een sijn neue hiet dunas
Ende was van teben hertoghe
Dese hadde crassus aldus hoge
580[regelnummer]
Gheset in sierre viande lant
Die wile hijt sonder here vant
Ende doet was gramdioen
Elc brachte met hem in sijn doen
Griken wel .iii. legione
585[regelnummer]
Die stout waren ende cone
Dit waren crassus naeste mage
Deus wat slogense grote slage
| |||||||
[pagina 107]
| |||||||
Op die romeine die hem weren
Wat si mogen ende deren
[G]roet was die nose ende tgecrijt
590[regelnummer]
Datter was in genen strijt
Menech ors liep daer ten kere
Achter velde sonder here
Daer was vanden romeinen goet
595[regelnummer]
Ghedaen menech fel ontmoet
Tyberius neue die stoute troyin
Triton was die name sijn
Hi versach waer pastus quam
Ende enen romein dleuen nam
600[regelnummer]
Dat hem harde sere derde
Doe sach hi voer hem op die erde
Ende sachere liggen een starc spere
Hi nigtere na. want hi hats gere
Ga naar margenoot+ Pastus die heeftene mettien
605[regelnummer]
Te hem wert comende versien
Ende nam enen griic een spere
Want hi woude iegen hem ter were
Emmer comen opdat hi can
Want et was een stoute man
610[regelnummer]
Die griic hi hadts groten toren
Dat hi hadde sijn spere verloren
Ende hem pastus alsoe nam
Wat wondere eist al benic gram
Seide hi te hem seluen doe
615[regelnummer]
Ic waendere mede sijn comen toe
Ten vienden dat bliuen moet
Ende ic en volgem heden voet (?)
Om hem ander[ ~ ]te stane
Magic dan hem te verslane
620[regelnummer]
Sie ic den onsen oec iet meschien
Ic sal sijn dierste die sal vlien
Ende henen varen mire straten
Ende sal verwonnen mi gelaten
Al roepende met stemme groet
| |||||||
[pagina 108]
| |||||||
625 Ten anderen wi sijn alle doet
Ic salre .xx. maken bloede
Die weder selen striden node
Ende selen henen met mi vlien
Ende en mach dat niit gescien
630[regelnummer]
Soe salickene doet steken van achter
Dan sal mier herten wesen tachter
Hi hadde mi bat mijn spere gelaten
Dat hi nu voert siere straten
Nu es pastus die here
635[regelnummer]
Van desen gedreigt sere
Dat hi harde luttel weet
Maer voer henen wel gereet
Opten stouten romein[
Diene ontfinc alse sx co[
640[regelnummer]
Hare steken die si staken daer
Waren dat wet wel harde suaer
Want beide die stoute heren
Vielen neder sonder keren
Ga naar margenoot+ Van e - Ende d - Die - Dat - Ensi - Quam - Daer - Die - Om - Dat - Stri - Ende - Die - Noc - Siet - Ende - Ende - Voe - Ende - En - Ach - Dat - Ende - Ende d - Onder - Ende - Ende - Dat - Ende - ... - Opd- ... - ...- Dat - Des h - Dat n - Tiberius - W - Julius g - Ende de
Ga naar margenoot+re - ... - lachte - te - ren - aren - t - aet - den - en - ... - aude - ... -ten - gen - ... - r - ... - en sal - ... - ... - de - de - ... - le - ... - den - ... - et - ... - ... - ... - vant - ue - egen - leghen - triden
Ga naar margenoot+ xxxvi. wanic wale
645[regelnummer]
Grauen ende hertogen altemale
Ende seide ghi heren nu besiet
Wine sijn hier sonder scade niet
Nv comen dat dunct mi wel
Onse viande sijn ons fel
650[regelnummer]
Ende hebben toe ene goede stat
Ende mogen ons orlogen bat
| |||||||
[pagina 109]
| |||||||
Dan wi hen mogen dat es waer
Wine mogen hen niet comen naer
Ende si selen ons stullike
655[regelnummer]
Bestriden willense dagelike
Die stat es oec groet ende wijt
Ende wine mogense teser tijt
Niet al beleggen met onsen scaren
Want en ware engene twaren
660[regelnummer]
Sine waren te trant in alle sinnen
Quamen vte die van binnen
Ja te warre houdic vor dat
Te cranc iegen die vander stat
Ic vrage hier toe ghi heren saen
665[regelnummer]
Wat wi best mogen anegaen
Ien graue hiet lisus catras
Seide verstaet here her dunas
Ets waer wi hebben menegen man
Die wel ane die wapene can
670[regelnummer]
Ja te bestridene sekerlike
Dat aldermachtechste conincrike
Dat nu inder werelt si
[B]uten ghenomen geloues mi
[Der] roemscer cronen die engeen man
675[regelnummer]
[In] die werelt verstriden en can
]en ware hier selue niet
Die [roem]sce keiser dien men ontsiet
Sijt [se]ker dat wi gauen klene
Om dat heer al ghemene
680[regelnummer]
Maer nu es mi laten verstaen
Van enen bode diet mi saen
Seide dat die keiser cone
]legione
Ga naar margenoot+ Ende doen pine toter doet
685[regelnummer]
Ons torment soude wesen groet
| |||||||
[pagina 110]
| |||||||
Ende die pine menegherhande
Op dat wi quamen in sijn hande
Nv raet hierop gi heren cone
Wat hier op eist best te done
690[regelnummer]
[I]en graue die hiet her trupart
Ende here van trapurt antwerde ter vaert
Bi marie gi heren dat es waer
Wi hebben dit orloge suaer
Comt op ons octauiaen
695[regelnummer]
Die keiser soe sal gedaen
Herde saen onse were wesen
Wi en mogen sijns niet genesen
Ic ben wel seker ende vroet
Dat ic crassuse nien bestoet
700[regelnummer]
Noch eclyopuse mede
Maer brutuse die met hem mesdede
Sijn vader was die oem mijn
Alse wale soudic verloren sijn
Ende dlijf verliesen alsoe saen
705[regelnummer]
Alse gi liede wordic geuaen
Want ic mi wel dies vermoede
Dies steet mi wel alse op mijn hoede
Te sine alst v lieden doet
Soe salic oec benic vroet
710[regelnummer]
Nu raet wat wi doen mogen
Dat wi nien bliuen bedrogen
Si seiden alle wine wete wat
Bat doen dan wi dese stat
Margen soeken ende wi se winnen
715[regelnummer]
Conewi op die van binnen
Ochte si selen tons vte comen
Dat ons quame mier te vromen
Ende laetse ons dan tenen male
Alle bestaen soe doen wi wale
720[regelnummer]
Ende en mach dat niet ghescien
Ende si ons int stat ontflien
Soe dunct goet ons allen dat
Dat wi trecken in die stat
| |||||||
[pagina 111]
| |||||||
Fol. IV (200×130 mm; 2 kol. met sporen van een derde, 38 rr.) Brussel, K.B. 19613(2)
Ga naar margenoot+ Dien oec die steke we dede
725[regelnummer]
Den derden ende den vierden mede
Doe riep hi lude edel heren
Slaet sere sine mogen ons niet ontkeren
Wat sochten si in desen lande
Niet te haelne dan al scande
730[regelnummer]
Triton die in es gereden
Sach liggen vore den graue beneden
Enen romein die noch nine was
Vermonteert geloft mi das
Want sijn ors was hem ontronnen
735[regelnummer]
Een ander hadde hi gerne gewonnen
Want et was hem harde leet
Dat diegene te voet steet
Want hi street vromelike
Triton sach enen graue rike
740[regelnummer]
Die truparde den graue bestoet
Ende dien romein die daer te voet
Street dede pine harde suaer
Triton riep opten graue daer
Ende die graue waende hen wale
745[regelnummer]
Sijn ontwinct altemale
Dat hem gescien niet en can
Want triton die stoute man
Heftene op den scilt geraect
Ende daer in een gat gemaect
750[regelnummer]
Soe Bede hi dorden halsberge mede
Die hem engene scade en dede
Noch die starke corie vure
Dat spere en scoet sijn herte dure
Ende die graue hi viel doet
755[regelnummer]
Triton nam sijn ors groet
Ende gaft den genen die daer stoet
Soe vromelike ende street te voet
Dies hem seide groten danc
Ende sprankere op eer iet lanc
| |||||||
[pagina 112]
| |||||||
760[regelnummer]
Ende pinsde dat hi wreken sal
Op den graue sinen val
Ga naar margenoot+ Liede vtermaten vele
Want si niet en streden in spele
Denson die graue quam geuar[en]
765[regelnummer]
Op enen graue vander scaren
Die coninc brutus neue was
Die gene hadde gelof[t] mi das
Geuelt neder op dat ple[i]n
Enen vromen stouten romein
770[regelnummer]
Ende hadde hem den arm af geslegen
Dat derde sere densone den degen
Die [toe]ch sijn suert willidike
Ende [v]oer anden graue rike
Die t[sij]n keerde doe hine sach
775[regelnummer]
Mar denson gaf hem enen slach
Op den helm van brunen stale
En ware tsuert niet gescampelt dale
Op die assle hi hadde hem thoeft
Toten tanden toe gecloft
780[regelnummer]
Soe groet was die slach ende soe suaer
Doch en leec soe die slach niet daer
[ ~ ] den riken graue
Den arm al metten stilde aue
Ende die graue oec mede
785[regelnummer]
Moeste sturten daer ter stede
Op die erde daer hi ware
Bleuen dat wet oppenbare
Onder die grote orse doet
Neware dattere toe stoet
790[regelnummer]
Een ridder van sinen lande
Die henen trac vten sande
Ende vten stride altemale
Dese heft ontgouden wale
Die eere ende die werdechede
795[regelnummer]
Die hem die coninc brutus dede
Hi vloechte die vre vele ende gnoch
Dat brutus juliuse versloech
| |||||||
[pagina 113]
| |||||||
Ende noch sal moet hi leuen
Hem vele vloke g[e]uen
Ga naar margenoot+ Van - Do - ... - Mar - Gau - We - Want - Die - Si - Die - Te Ende - Ge - Al - Ende - So - N - D - Ende - Wa - Na - Ende Ende - Op - Ende - Oe - Ende - Hi - Da - Van - Ale - ... - Du - ... - Ende - ... - Van
Ga naar margenoot+ Afgesneden, op enkele sporen van letters na.
800[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Trupart die hertoge siet nu wel
Dat die romeine hem sijn sel
Ende dat hi sine hoge mage
Sere verliest in desen dage
[ ~ ]siet hi wel die here
805[regelnummer]
Dat si al vliende striden sere
Hi sach tritone striden sere
Soe dede hi oec drususe[ ~ ]
Ende endaluse den graue cone
Ende den graue densone
810[regelnummer]
Hi merct in hem selue daer
Dat dese .iij. sijn voorbaer
Ende mochte hi er enen geuaen
Hi soude wel weder hebben saen
Sinen neue wetet dat
815[regelnummer]
Dierre nv es geuaen int stat
Hi sach oec hem volgen naer
Daer te hulpe wet voerwaer
[ ~
Ende voer vort geloft mi das
820[regelnummer]
Ende rechte sijn spere op tritone
Trupart die graue hi was cone
Ende stout[ ~ ]
Triton sach [ ~ ]
Comen ende voer hem tegen
825[regelnummer]
Alse gerne vrie liede plegen
Die steken diese daden daer
[ ~ ]welke[ ~ ]
| |||||||
[pagina 114]
| |||||||
[ ~ ]daer si op saten
Soe suaer ende soe vtermaten
830[regelnummer]
Groet was die steke dat si beide
Bleuen liggende an die heide
Beide gequetst harde sere
Ende si en consten niet tenen kere
[ ~ ]gestaen
835[regelnummer]
Ende die grieke quamen saen
Met[ ~ ]
Ga naar margenoot+ Dat v pine sal wesen groet
Want gi selt smaken alse suren doet
Alse brutus die coninc van slauenie
840[regelnummer]
Can gepisen ende sijn partie
Gi motene in slauernien sien
Triton seide dat mach gescien
Mar dat sal also verkeren
Dat wesen sal te sinen onneren
845[regelnummer]
Trupart seide grote jammerheden
Ende tsinen groten scanden mede
Geue v mars ende venus
Ende hoe sprecti tenen coninc dus
Sine hant heft hi verheuen
850[regelnummer]
Ende heft tritone gegeuen
In dansichte enen suaren slach
Dat hi en horde noch en sach
Ende seide vul onwerdech man
Hoe sprecti dus enen coninc an
855[regelnummer]
Wet dat seker ouerwaer
Dat gijt selt ongelden suaer
Tritoen die nv es becomen
Heft hem geslagen nv[ ~ ]
Hadde hi[ ~ ]ert ochte stijf
860[regelnummer]
Hi hadde hem gesteken int lijf
Maer hi quam dat[ ~ ]
Ende die grike streden daer
Op die romeine die nochtan keren
Weder ter stat weit met eren
865[regelnummer]
Want si menech suaer ontmoet
Daden op die grike vroet
| |||||||
[pagina 115]
| |||||||
Dit versach die graue lisus
War die stoute endalus
Hadde verslagen grike tue
870[regelnummer]
Dat hem dede int herte we
Sijn suert dat toch hi tuaren
Ende es ane endaluse geuaren
Alse diene verslaen woude
Endalus die node soude
Fol. II (200/205×110/125 mm; 2 kol. met sporen van een derde, 40 rr.) Brussel, K.B. 19613(4) 875[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Gelijc ict in ven[ ~ ]
Al[ ~ ]
[ ~ ]laet [ ~ ]
880[regelnummer]
[ ~ ]hebt hier vore [ ~ ] daen
[ ~ ]keiser octauiaen
880[regelnummer]
Doe hi ontfinc dat keiserrike
Hoe hi sine viende gemeinlike
Hadde doet ende slans verdreuen
Die juliuse namen dleuen
Was een coninc dies sijt wijs
885[regelnummer]
In orienten hiet anthonijs
Ende was keiser daer int lant
Irste geset van julius hant
Ende hietene die geselle sijn
Dan quam augustus die keiser fijn
890[regelnummer]
Ende lietene keiser oec alsoe
Ende gaf hem te wiue daer toe
[ ~ ]octauiane[ ~ ]
[ ~ ]vernamen
[ ~ ]stat
895[regelnummer]
Ende soe heidi geloue dat
Die colonie soe[ ~ ]nlike
[ ~ ] at conincrike
[ ~ ]met hem cleopatra
[ ~ ]heidi gehore nv daer na
900[regelnummer]
[Cleo]patra wart coninginne
[ ~ ]irst brachte inne
[ ~ ]keiser julius
| |||||||
[pagina 116]
| |||||||
[ ~ ]augustus
[ ~ ]de hare dat rike ]hare mogenlike
[ ~ ]gaf hi mede
[ ~ ]die mogenthede
[ ~ ende die eerste rike
[ ~ ]gelike
Er volgen nog vijf, totaal onleesbare regels. 910[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Wat[ ~ ]
Soe kerede[ ~ ]
[ ]die[ ]
[ ]mechtech man
[ ]an
915[regelnummer]
Dede hi wt goethede altemale
Van ier[ N ]dat wet wale
Maken enen toren groet
Van witten marbre[ ~ ]
In dere sijns heren antonijs
920[regelnummer]
Dus dede hi des sijt wijs
Maken opt zee daer toe[ ~ ]
Ende dedene hem die[ ~ ]
Cesarion. dore die[ ~ ]
Van cesar augustus spien[ ~ ]
925[regelnummer]
Maer altoes was hi[ ~ ]
Antonise ende hilt[ ~ ]
Antonijs die hem dle [ ~ ]
Hilt dat oriensce rike
Ende alle die buten[ ~ ]
930[regelnummer]
Die in orienten w[ ~ ]
Waren hem mede[ ~ ]
Hi ende oec octauiaen
Waren gesellen .xij.[ ~ ]
Ende antonijs[ ~ ]
935[regelnummer]
Hadde te wiue oct[ ~ ]
Gelijc gi mi hor[ ~ ]
In dien tide hadde[ ~ ]
| |||||||
[pagina 117]
| |||||||
Octauiaen met orloge pine groet
Ende oec mede in africa
940[regelnummer]
Soe hadde hi orloge daer na
Dattene maecte onledech sere
Ende hierenbinnen anthonise[ ~ ]
Er volgen nog zeven onleesbare regels. Ga naar margenoot+ Afgesneden; hetgeen is overgebleven, is op enkele woorden na onleesbaar.
Ga naar margenoot+[ ~ ]et
[ ~ ]r
945[regelnummer]
]groete[ ~ ]
]blide se[ ~ ]
]en bleef
]aer verdreef
]reiden sine vare
950[regelnummer]
]van drie wart
]n vele
]no in spele
]llen[ ~ ]
]henen[ ~ ]
955[regelnummer]
]ene sijn
]onten agrippijn
]e ontfinc
]te die coninc
]n beiden daer
960[regelnummer]
]e seggene suaer
]te uaren
]sinen heere
]groet ter were
965[regelnummer]
]ch al wan
]quam an
[ ~ ]
[ ~ ]
[ ~ ]
970[regelnummer]
]doe
]t vernomen
[ ~ ]
]e sijn
]eiser fijn
975[regelnummer]
]groet
]ontboet
]inne
[ ~ ]
]en
980[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Ende beiagde daer ere groet
Nv hebben die persen vernomen
Dat octauiaen wilt comen
Op antonise den here
[E]nde peinsde dat met genen kere
985[regelnummer]
Anthonise heroden gehulpen en can
Al[ ~ ]hi hem goets an
Ende peinsde dat si nv wale
Selen wreken altemale
Elke scade die hen herodes dede
| |||||||
[pagina 118]
| |||||||
990[regelnummer]
Ende oec die scande mede
Al waest dat si antonise sinden
Hulpe si willen hen geuinden
Te uarne te surien wart
Ende te storne op die vart
995[regelnummer]
Herodes lant altemale
Want si willen weten wale
Dat herodes wesen sal
[ ~ ]met sinen volke al
Anthonise den sterken here
1000[regelnummer]
Wantene herodes minde sere
Dos voeren die persine neder
Die hen gerne wraken weder
Ende sijn in surien comen
Herodes die dat heft vernomen
1005[regelnummer]
Liet doe bliuen sine[ ~ ]
Te varne te antonise wt
Ende oec iegen sine viande
Die comen waren in sinen lande
Met eere harde scoenre scaren
1010[regelnummer]
Daer .x. legioenen in waren
Ende voeren op[ ~ ]van galy[ ~ ]
Iegen die persen die hem [ ~ ]
Hadden[ ~ ]ende erisone
Die beide waren[ ~ ]ende cone
1015[regelnummer]
Ende elc harde onder dat ge[ ~ ]
[ ~ ]
Die elc[ ~ ]legioen
Herodes hi heft wat doen
Sal hise verdriuen altemale
1020[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Heme in x. milen bi
Dies toech herodes vter stede
Ende alle sine liede mede
Ende es ten persen wt geuaren
Die heme harde bi waren
1025[regelnummer]
Ende oec wisten die van persi
Dat hen was herodes bi
Ende sijn te hem wert getogen
Wel alse een heer vermogen
Ende sijn soe na comen mettien
1030[regelnummer]
Dat elc den andren heft versien
Den persen dat wet vorwaer
| |||||||
[pagina 119]
| |||||||
Wast leet dat si comen daer
Waren om dat herodes
Iegen hem te stride daer es
1035[regelnummer]
Ende oec sine liede altemale
Si waenden teuoren wale
Dat hi ende die sine waren
Te antonise wert geuaren
De rest van de kolom is vrijwel onleesbaar.
Fol. I (250×125 mm; 2 kol. met geringe overblijfsels van een derde, 39/40 rr.)
Brussel, K.B. 19613(3)
Ga naar margenoot+ Soe dede hi halsberch ende curie
1040[regelnummer]
Die steke dede den hertoge wie
Want hi heme int herte geet
Dat hi hem in stucken sneet
[ ~ ]viel op derde doet
Doe was dar een geruchte groet
1045[regelnummer]
Onder ioeden ende persine
Die daer hadden grote pine
Ende oec streden harde wale
Hi conste v niet altemale
Den strijt vertellen die daer was
1050[regelnummer]
Maer wet wel dat velt ende gras
Was al van bloede nat
Oec en swigic v niet dat
[ ~ ]hoe menech moede
Daer lach ende wentelde inden blode
1055[regelnummer]
Her moises die[ ~ ]here
Dien in therte derde sere
[ ~ ]her erisoen stac ter neder
[ ~ ]gerne wreken weder
Ende sere omme met snelre vart
1060[regelnummer]
Comen geuaren te erisone wart
Die sere street op die ioeden
Die hem strijt weder boeden
| |||||||
[pagina 120]
| |||||||
1065[regelnummer]
[ ~ ]sine vromelike wederstoeden
Ende hem ende die sine verloeden
1065[regelnummer]
Her moises es ane hem comen
Ende heft sijn suert genomen
Ende slochene op den helm bouen
Ende heft hem thoet geclouen
Welna toten ogen toe
1070[regelnummer]
Her erison viel neder doe
Op derde neuen dat ors sijn
Dies hem veruarde menech persijn
Die achterwert togen dore dat
Nochtan stredense altenen bat
1075[regelnummer]
Tote in die stat van taberie
Want si gewonnen hadden die
Daer sijn si gelegen binnen
Tote dat si haren peis met minnen
Ga naar margenoot+ Beide die stede ende na dat
1080[regelnummer]
Soe dede hise hermonteren bat
Ende es weder gekeert daer na
Ant stat van iothapane
Dat die[ ~ ]
Hier staan zeven, totaal onleesbare regels.
Es [ ~ ]
1085[regelnummer]
Ende hadde op sine [ ~ ]
[ ~ ]soe vele dat hise wale[ ~ ]
Nien can genomen al[ ~ ]
[ ~ ]le die coninc wel
Ende drusus al sonder spel
1090[regelnummer]
M. hondert ende[ ~ ]
Die in die zee[ ~ ]
Crassus ende[ ~ ]
Brachtende des[ ~ ]
Alsoe vele dat houdic wale
1095[regelnummer]
[ ~ ]en genen getale
Hoe veelre[ ~ ]octauiaen
Orisius doet ons verstaen
Dat onuertellec die scepe waren
Die in orienten varen
1095
[
]en genen getale
| |||||||
[pagina 121]
| |||||||
1100[regelnummer]
Met augustuse den here van prise
Op den keiser antonise
Doe si quamen egipten bi
Ende orienten vernamen si
Dat antonis ende cleopatra
1105[regelnummer]
Hem quamen met haren scepen na
Alse die gene die willen striden
Scardense in allen side[n]
Ende daden hare scepe vort va[ren]
Want die went hi was tewaren
1110[regelnummer]
Met hen ende hebben opgetogen
Haer seil soe si hoechst mogen
Ga naar margenoot+ Voor 2/3 afgesneden; op enkele woorden na vrijwel onleesbaar.
Ga naar margenoot+ Afgesneden; slechts het laatste kwart van de kolom is bewaard. Grotendeels onleesbaar.
Ga naar margenoot+ Ontfaet ons ende oec die stede
Siet ende nemt die slotele mede
Ende laetse tuwen herscape boren
1115[regelnummer]
Edel keiser vtuercoren
[-]ende seide
[ ~ ]ende sijnse aldus doet beide
Antonis ende cleopatra
[ ~ ] ic v ontfa
1120[regelnummer]
Dos heftse octauiaen
Harde vriendelike ontfaen
Ende voer met hen int stat
Daer hi was ontfaen bat
Dan ic v vertellen can
1125[regelnummer]
Daer bleef in die edel man
Liggende alsoe lange wale
Tot si weder quamen altemale
Sine liede die vtwert waren
Tyberius die was geuaren
1130[regelnummer]
In egypten dat hi wan
Ende bracht al den keiser an
Ende settet al gemeinlike
[ ~ ]onder een keiserrike
Ende brachtere met hem ene partie
1135[regelnummer]
[ ~ ]tote in alexandrie
| |||||||
[pagina 122]
| |||||||
[ ~ ]dat si noch souden vort
Anehoren des keisers wort
{K]erle die coninc die in meden
Was met sinen heere gereden
1140[regelnummer]
Brachte onder die medine
Sonder enege grote pine
Want tirste dat die medine vernamen
Dat die romeine op hen quamen
Ende oec mede dat ware doet
1145[regelnummer]
Antonis die here groet
Ont[ ~ ]si dat verstaet
[ ~ ]mochte comen al quaet
Ende namen in hare hande
Alle die slotele vanden lande
1150[regelnummer]
Ende sijn iegen kerlen comen
Tote daer sine hetn vernomen
Ga naar margenoot+ Kerle antwerde die baroen
Ende dat salic gerne doen
Die slotele soe nam hi tewaren
1155[regelnummer]
Ende die gisele die mede waren
[ ~ ]wart
Co[ ~ ]op die vart
Doe woude hi vort in persen varen
Maer die persine wet tewaren
1160[regelnummer]
Warens versien harde wale
Ende drogen ouer een altemale
Dat si vrienscap wouden maken
Metten romeine in allen saken
Ende senden hen gisele harde vele
1165[regelnummer]
Datse in ernste noch in spele
Nemmermeer mesdoen en souden
Jegen den keiser. maer houden
Ouer here euwelike
Oec sendense den keiser rike
1170[regelnummer]
Die romsce vanen dat verstact
Die wilen hadde mitridaet
Verloren ende men hem daer nam
Doe hi opt end in rome quam
Ende oec die banieren al
| |||||||
[pagina 123]
| |||||||
1175[regelnummer]
Die si wonnen groet ende smal
Ende [ ~ ]
Op crassuse die al[ ~ ]
Dat gone datsi hem goten in
Die sendense hem no meer no min
1180[regelnummer]
Ten tekene dat sine begeren
Nemmermeer te[ ~ ]deren
No torlogen opt romsce rike
Si willen hem dienen euwelike
Dos heftse kerle oec ontfaen
1185[regelnummer]
Ende kerle sentdese enwech saen
Den keiser in alexandrie
Ende kerle ende sine partie
Voer henen vort toten inden
Die [ ~ ]haren rad vinden
1190[regelnummer]
Dat si willen euwelike
Dienen den romscen keiser rike
Fol. III (190/195 × ca. 130 mm; 2 kol., met geringe overblijfsels van een derde; ca. 41 rr.) Brussel, K.B. 19613 (1)
Ga naar margenoot+ Droflike soe ginc hi doe
Te octauiane toe
Ende seide hem her keiser rike
1195[regelnummer]
Ende es vermort jammerlike
Quintilius alsict versta
Int dlant van junonia
Vanden verradere negelane
Die ons meest den strijt brachte ane
1200[regelnummer]
Darwi op junonia streden
Maer hi vlo van bloetheden
Doe wi int lant comen waren
Ende wi en wisten warwert varen
Ende oec werwert hen na riden
1205[regelnummer]
Ende daerbi soe lietewijt liden
1210Nv es hi doer mi int lant comen
Ende heft den hertoge dlijf genomen
Dat mi donct iammer al te groet
Octauiaen seide sem mine doet
1210[regelnummer]
Dats mi sekerlike suar
Die boden dede hi ropen daer
Sylo ende beluse mede.
| |||||||
[pagina 124]
| |||||||
Die van rienen quamen verreden
Ende bat hen dat men hem seide
1215[regelnummer]
Hoe dat quam die waerheide
Dat die goede quintilius
Ware vermort bleuen dus
Sylo seide dat sal ic v
Edel here vertellen nv
1220[regelnummer]
Gelijc dat dat ouer warheide
Te rienen die selue spiere seide
Diene int wout hadde bespiet
Daer die hertoge sijn leuen liet
Hi wart geuaen doe dandere vloen
1125[regelnummer]
Ende ic salt v here weten doen
Gelijc hi lude vore die stede
Te rienen darmenne verdede
Doe sloch hi ane ende seide al
Die waerheit beide groet ende smal
1230[regelnummer]
Hoe die hertoge wart vermort
Ende die tue andre vort
Ende oec soe seide hi hen mede
Hoese al dat[
Ga naar margenoot+ Gerecht keiser ende here
1235[regelnummer]
Want si begeren harde sere
Te wrekene den hertoge fijn
Ende omme tongemake sijn
Ay las seide octauiaen
[ ~ ] es dese goede man gedaen
1240[regelnummer]
Sonder scout dats scade groet
Si selen ontgelden sine doet
Op dat ic leue cortelike
Drususe riep die keiser rike
Ende seide nemt hier tuwen doene
1245[regelnummer]
Romeinen .x. legioene
Ende vart in junonia
Daer es vermort alsict versta
Die goede hertoge quintilius
V geuic dlant her drusus
1250[regelnummer]
Ende sijt here ende hertoge daer
Mar dat wet wel al ouer waer
Dat gi moet negelane saen
| |||||||
[pagina 125]
| |||||||
Ende alle diegene die hem bestaen
Ende alle oec die[ ~ ]
1255[regelnummer]
Die ter mort mede waren
En laetten v ontgaen[ ~ ]
Doet hen hare mort[ ~ ]
Drusus seide dat sal gescien
Magicse metten ogen sien
1260[regelnummer]
[D]os heft her drusus ontfaen
Vanden keiser octauiaen
Junonia gelijc te voren
Quinctilius dede die hertoge vercoren
Ende voer derwert als here cone
1265[regelnummer]
Ende voerde met heme legione
Romeinen die hi kinde goet
Ende voer darwert met groten spoet
Tote dat hi in junonia quam
Ende tirst datment int[ ~ ]
1270[regelnummer]
Sijn si iegen hem geuaren
Ga naar margenoot+1275 Gelijc si he[
Ende soe wa[
Hierom me[
Ende en best[
Die vanden I[
1280[regelnummer]
Datsi hem[
Alsi daden w[
Ende drusus[
Es geuaren[
Daer hi dede[
1285[regelnummer]
Heme ende si[
Alse hi nae[
Want hi g[
Quintiliuse[
Ende sal den on[
1290[regelnummer]
Ende auont[
[ ~ ]
Ende
1305[regelnummer]
Ga naar margenoot+ ]e doen
]vrome baroen
[ ~ ]waer
]daer naer
[ ~ ]
1310[regelnummer]
[ ~ ]
[ ~ ]
]niet op
]s wel na
]junonia
1315[regelnummer]
]dese raet
]dat verstaet
]s gekeert
]hertogen wert
]saen
1320[regelnummer]
]herte heren vaen
]sekerste pas
[ ~ ]was
| |||||||
[pagina 126]
| |||||||
Ga naar margenoot+ Van eenen[
Dien g[
1295[regelnummer]
Hadde ge[
Omme te ver[
Om wat[
[ ~ ]seide[
Wat die s[
1300[regelnummer]
Ende die nv[
Volgen ca. 10 onleesbare regels.
Weder te sinen[
Ende quam da[
Ende vertel[
Van node[
Wat volgt is onleesbaar.
[ ~ ]
]junonia
1325[regelnummer]
]e stede
]sere mede
]t
[ ~ ]vart
negelaen
1330[regelnummer]
]ch vergaen
De rest is onleesbaar.
Ende drusus die wel siet daer
Dat[ ~ ]es harde suaer
Sende sine spiere te[ ~ ]
Al omme[ ~ ]
1335[regelnummer]
[ ~ ]oppenbare
[ ~ ]entwaren
[ ~ ]dese gewade
[ ~ ]dese pade
[ ~ ]nde[ ~ ]
1340[regelnummer]
Oec[ ~ ]hare viande
Die boden sijn enwech geueren
Die den pas te soekene geren
[ ~ ]beneden
Soe Bochten sijt niet ende [ ~ ]
1345[regelnummer]
Ende her negelaen die doe sach
Datmen sinen dijc belach
Was harde droue wet vorwaer
Ende peinsde in sijn herte daer
Ic mochte bi v bliuen veel te lange
1350[regelnummer]
Soe dat ic[ ~ ]bi beduange
Hier m[ ~ ]wel
Ende[ ~ ]een euel spel
Niet het dat ic te perde vlie
Ende haestelike henen tie
| |||||||
[pagina 127]
| |||||||
1355[regelnummer]
Cledere vander suauen maniere
Dede hi ane ende harde ondiere
Van gewerke soe waren si
Ende aldus[ ~ ]geloues mi
[ ~ ]ten plach
1360[regelnummer]
[ ~ ]versach
[ ~ ]ane dede
[ ~ ]groete sothede
Dat een rike es in sijn lant
Ende buten een arm triwant
1365[regelnummer]
Maer emmer[ ~ ]buten rike
Ende wille hi leuen thws armelike
Alsoe dede negelaen
E[nde] en woude van hws niet gaen
Met ermoede in ander lant
1370[regelnummer]
Dos ginc hi wech alse een triwant
Tote[ ~ ]vore in die stat
Ga naar margenoot+ Soe[ ~ ]negelaen gesent
Vanden [ ~ ]ent
Van [ ~ ] ende doen negelane
1375[regelnummer]
[ ~ ] hebben begane
Om te bespiene in dat heere
[ ~ ]dat orloge ter were
Nemt hier v[ ~ ] want si
[ ~ ]hebben gegeuen mi
1380[regelnummer]
Doe seide die here soe comt naer
Doe ginc hi int scepe daer
Ende doe hi quam den perde bi
Reicte negelaen geloues mi
.Ij. penninge die selueren waren
1385[regelnummer]
Die veschere hi sach tewaren
Dat sine clede groet ende smal
Met penningen waren doresteken al
Doe peinsde hi in sijn herte wel
Dat die triwant meinde el
1390[regelnummer]
Dan vte comen omme spien
Doe hiet hi[ ~ ]te lande[ ~ ]
Waer hi best op te[ ~ ]
Doe sach hi te lande wert
Ende[ ~ ] verheuen
| |||||||
[pagina 128]
| |||||||
1395[regelnummer]
[ ~ ]negelane gegeuen
Op thoet enen slach soe suaer
Dat hem die hersenen scieden daer
Ende in dat scep viel ter neder
Die veschere hi hem sloch weder
1400[regelnummer]
Soe dat hi [ ~ ] was doet
[ ~ ]valscheit groet
Her negelaen ontgouden wale
Die gene[ ~ ]altemale
Dat hi[ ~ ]een cater
1405[regelnummer]
Darna soe warphine int water
Ende ontnaide sine cledere al
Dat gewen en was niet smal
Dat die veschere heft gewonnen
Op dat bijt sal verbergen connen
1410[regelnummer]
Maer welde die es alsoe groet
Te verdragene dat verstoet
1412[regelnummer]
Dat cume sal sine noet
| |||||||
Aantekeningen bij de tekstFol. VII (vss. 1-248 is samen met fol. V gemonteerd in een moderne gekartonneerde band, evenwel abusievelijk, zodat ro en vo met elkaar zijn verwisseld. Vs. 2 de constructie is niet zeer duidelijk; Mnl. Wdb. 3, 2018 kent de uitdrukking enen wive crachte doen ‘geweld plegen op een vrouw’ - 5 ontgouden bezuurd, er boete voor gedaan; ontgouden is, naast een niet bestaand *ontgolden, de gewone vorm van het part. pret. van ontgelden (Van Loey, Mnl. Spr. I, § 58c, II, § 96) - 19 bedeeruen in het verderf storten; het vocalisme kan oostelijk zijn, maar komt voor in het gehele mnl. taalgebied - 28 heme deze oudere vorm van het pron. pers. komt in literaire en ambtelijke taal wel meer voor, nog tot in de 14e eeuw (Van Loey, Mnl. Spr. I, § 28) - 35 gert wenst, verlangt; Mnl. Wdb. 2, 1535-60 vv. geven de indruk van een spreekwoord, een gezegde; dergelijke volkswijsheid vindt men vaak in oudere teksten, cfr. Reinaert en Karel ende Elegast - 66 derhalve was de toestand hachelijk waarin Julius zich bevond - 100 vv. zijn niet zeer duidelijk; betekent het ‘wat Pompeius benadeelde op de ondoordachte dwazen (d.w.z. de soldaten van Julius Caesar), doordat hij door zijn makkers aan zijn lot was overgelaten’? - 118 in haer gemoet quamen samentroffen, op elkaar botsten; Mnl. Wdb. 2, 1370-134 dlant verboet verbood het land te | |||||||
[pagina 129]
| |||||||
betreden, Mnl. Wdb. 8, 1485; misschien is de tekst corrupt en moet men lezen soe dat hare sone haer dlant verboet - 182 velde tale neervelde (< te dale) - 192 bloet ongezadeld, Mnl. Wdb. 1, 1320; volgens de context is men evenwel gerechtigd te verwachten dat de paarden wel gezadeld, maar zonder ruiter rondlopen, omdat deze reeds gedood is of van zijn paard gevallen; misschien ook is bloet hier alleen maar een stopwoord zonder veel inhoud - 208 vingen ten wapenen grepen naar de wapens - 216 hilden zich bevonden, geposteerd waren; Mnl. Wdb. 3, 643-44-240 vv. en is zo hevig op hem ingelopen - 243 gerachte raakte, trof. Vs. 260 settic v ter hant breng ik onder uw macht, uw gezag - 261 besiene < besiet (e)ne - 267 dat grau het grauw, het gepeupel, vermoedelijk hier in de algemene bet. van volk - 289 vv. het stuk perkament dat links boven van het blad is afgescheurd, moet er nog geweest zijn toen Willems de fragmenten te Brussel ontdekte; wij geven hieronder zijn transcriptie, zoals men die in Gent U.B. MS 2145 kan weervinden: Dienen danen
290[regelnummer]
Ende dit gaf dien keiser fijn
Tyberiuse sinen stijfsone
Dies sere blide was die gone
Maer hine woude engene crone
Spannen al was sijn rike scone
295[regelnummer]
Om dat hi woude metten stijfvader
Varen winnen dlant algader
Maer sinen neve riep hi Tritone
Die vrome was ende mede cone
Ende beval hem ernstelike
300[regelnummer]
De sijn rike
(eene regels onleesbaer)
315[regelnummer]
ende niet anders
319 vv. te Rome ben je medeplichtig geweest aan de moord op mijn oom - 385 op vwen troest in vertrouwen op u; Mnl. Wdb. 8, 717-388 vv. ik weet hier niet al te best waarheen - 394 reusch van dit woord kent het Mnl. Wdb. 6, 1312 alleen de betekenis ‘reusachtig’; past die betekenis hier? - 425 dos nevenvorm van dus ‘aldus, op die manier’. Vs. 482 in hogen opgewekt, in zijn schik - 487 vv. als hij kan, zal hij hen het verblijf beletten nog vóór het duister wordt - 492 tas troep, bende - 495 luttel doech weinig baatte, van weinig nut was - 519 sonder bekin buiten kennis; Mnl. Wdb. 1, 777-524 degen ridder, held - 528 | |||||||
[pagina 130]
| |||||||
sadelbome elk der twee kromme houten die vorm aan het zadel geven; Mnl. Wdb. 7, 25-538 hachte gevangenis - 551 ombe (= omme) behoort volgens Van Loey, Mnl. Spr. II, § 104 nog tot de 13e eeuw, zodat deze vorm, die misschien uit de legger van ons hs. is overgenomen, zou kunnen wijzen op de hoge ouderdom van de tekst - 555 vergramen zich boos maken, kwaad worden - 559 deus vocatief van lat. deus ‘God’, in het mnl. gebruikt als uitroep van verbazing of om sterke aandoening te kennen te geven; Mnl. Wdb. 2, 143-563 die mindre menege de minderheid. Vs. 566 alse die onwerde met minachting en/of onverschilligheid; Mnl. Wdb. 5, 1571-583 in sijn doen in zijn dienst; Mnl. Wdb. 2, 254-590 nose lawaai, rumoer - 595 ontmoet vijandelijk treffen - 603 nigtere van het verbum nicken ‘zich buigen, zich bukken’; zie Mnl. Wdb. 4, 2450 waar vss. 601-03 in het bewijsmateriaal voorkomen - 620 iet meschien iets kwaads overkomen - 631 wesen tachter neerslachtig zijn; Mnl. Wdb. 1, 20-650 toe daarenboven, bovendien - 669 die verstand heeft van met wapens om te gaan - 697 wij kunnen moeilijk aan hem ontkomen - 719 bestaen overvallen. Vs. 732 vv. was vermonteert een ander paard had bestegen (omdat hij in de strijd eraf geworpen was); Mnl. Wdb. 8, 2167-740 bestoet zie vs. 719-745 ontwinct door een zijdelingse beweging ontkomen; Mnl. Wdb. 5, 1416-759 eer iet lanc aanstonds - 771 degen zie vs. 524-772 williclike dapperlijk - 777 vv. ware het zwaard niet naar beneden tot op de schouders afgegleden - 796 vloechte vervloekte, verwenste - 811 voerbaer voornaam, aanzienlijk; misschien ook: zich onderscheidende door dapperheid en moed, zie Mnl. Wdb. 9, 944-848 is o.i. een corrupteel; het vers heeft hier weinig te betekenen en is nagenoeg gelijk aan vs. 854: heeft de kopiist misschien enige regels overgeslagen en de fout tijdig bemerkt? - 856 ontgelden zie vs. 5-865 ontmoet zie vs. 595. Vs. 882 slans door assimilatie < slants - 980 en verwierf daar grote roem - 984 met genen kere op generlei wijze, in geen geval - 992 geuinden weervinden - 994 te storne verwoesten, vernielen - 1024 harde bi zeer nabij - 1064 verloeden pret. van het verbum verladen ‘overlast aandoen’ - 1080 hermonteren opnieuw te paard stijgen; Mnl. Wdb. 3, 378-1082 iothapane misschien Jotapata, in Galilea - 1098 onuertellec ontelbaar - 1100 van prise aanzienlijk, voornaam - 1110 vv. opgetogen haer seil het zeil gehesen - 1114 boren behoren; cfr. Mnl. Wdb. 1, 1378 waar slechts twee voorbeelden worden aangehaald - 1140 brachte onder onderwierp - 1155 gisele krijgsgevangenen, inz. gijzelaars - 1161 drogen | |||||||
[pagina 131]
| |||||||
ouer een werden het erover eens - 1171 mitridaet wschl. Mithradates VI van Pontus, die tussen 88 en 63 v.Chr. drie oorlogen voerde tegen de Romeinen, maar tenslotte de nederlaag leed. Vs. 1201 van bloetheden uit lafheid - 1209 sem mine doet bij mijn dood (sem wordt herhaaldelijk gebruikt bij aanroepingen en bezweringen) - 1213 rienen wellicht Rhenen a/d. Rijn, nu in de provincie Utrecht; in 855 voor het eerst genoemd in een schenkingsakte van het klooster Werden, kreeg stadsrechten in de 13e eeuw - 1221 spiere verspieder, spion - 1226 lude bekend maakte - 1227 verdede ombracht, uit de weg ruimde - 1228 sloch hi ane begon hij te spreken; Mnl. Wdb. 1, 149-1241 ontgelden zie vs. 5-1242 cortelike spoedig, weldra - 1274 geseelt misschien houdt dit werkwoord verband met het substantief sele (sale) ‘in een sale brengen, herbergen’; het Mnl. Wdb. 7, 92 vermeldt een got. werkw. saljan ‘herbergen’ - 1342 geren zie vs. 35-1346 belach belegerde - 1355 vander suauen maniere naar Zwabische aard - 1356 vv. ondiere van gewerke lelijk van maaksel - 1406 ontnaide tornde los.
Gent Brussel dr. w.e. hegman |
|