Spiegel der Letteren. Jaargang 18
(1976)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 132]
| |
In margineKleine Filistijnse poeticaVondel schrijft in 1660 één van zijn minst bekende stukken: Samson of heilige Wraeck. De handeling speelt zich op de laatste dag van het leven van de gevallen held af, tijdens zijn gevangenschap in het Filistijnse land. Op die dag zal er te Gaze een feest zijn ter ere van god Dagon, ‘de vorst des afgronts, en allergrootste afgodt der Filistijnen’ zoals Vondel hem noemt in de lijst van de ‘Treurspeelders’Ga naar voetnoot1 Het is wellicht overbodig, maar toch wel belangrijk, hier even het slot van Vondels ‘Inhoudt’Ga naar voetnoot2 te citeren waarin de dichter de tijd aangeeft, waarbinnen het spel zich afspeelt: Het spel begint voor den opgangk, en endight met
den ondergangk der zonne.
Het is de zo bekende tijdsspanne, die we toch citeren, omdat in deze korte tijd iets tot stand gebracht moet worden, wat schier onmogelijk is. In het eerste en tweede bedrijf vernemen we iets over de komende plechtige feestelijkheden. Dagon, als eerstoptredende figuur, vertelt over de feesten: Daer Dagons priesterdom, eerbiedigh ten altaere
Getreên, ter eere van mijn godtheit stieren slaght,
Spijsoffers inwijt, en den grootvorst van den nacht
Met juichen en triomf verwelkomt, en gezangen,
En offerspelen, daer wy spoocken naer verlangen.Ga naar voetnoot3
Het wordt ‘vierdagh’Ga naar voetnoot4, er zullen ‘reyen’Ga naar voetnoot5 zijn, en er zal ‘geloey, en bom’ te horen zijnGa naar voetnoot6. Nu zou voor Vondel, en ook voor ons, dit heidens feest ter ere van een god, die zichzelf als een Lucifer presenteert, niet zo belangrijk geweest zijn. Natuurlijk, Samson en zijn tragische levenseinde zijn de oud-testamentische gegevens waar het in wezen om draaitGa naar voetnoot7. Maar er is nog iets in deze tragedie, waar Vondel, en wij, veel interesse voor hebben: de vorstin van het land oppert een uiterst merkwaardig plan tegenover de vorst en tegenover de opperpriester: zij wil het grote feest opluisteren met een toneelstuk, waarin Samson de hoofdrol zal | |
[pagina 133]
| |
moeten spelen. Gezien het tijdsbestek, waarbinnen de tragedie zich afspelen gaat, is het allemaal wel heel erg kort dag: de tijd dringt; het toneelstuk is nog niet geschreven, om nog maar niet te spreken over de tijd die de voorbereidingen zullen kosten. De zon zal wel opgegaan zijn tijdens het eerste bedrijf, en eerst in het derde bedrijf komt de vorstin met haar plannen. Het plan gaat niet door en Samson neemt zijn heilige wraak; en zo zijn we een toneelstuk-in-een-toneelstuk armer. Maar wat Vondel ons nu nog als merkwaardig extra gegeven heeft, is ook niet mis: in het derde en vierde bedrijf is er veel afwegen van de voor- en nadelen van het vorstinnelijke plan, overwegingen weliswaar die niet het eerste plan vormen, maar toch een duidelijke en belangrijke draad in deze twee bedrijven vormen. Eigenlijk gaat het ons bijna alleen om twee korte gesprekken, tussen de vorstin en haar man en tussen de vorstin en de opperpriester van de staatsgodsdienst der Filistijnen. In beide gesprekken gaat het om het plan van toneelspelen en wel in de tempel. Zowel de vorst als de hogepriester geven in een korte vorm hun mening over toneel en toneelspel weer. De politieke en de religieuze leider hebben zo hun theoretische opvatting over de betekenis van toneel. Dat deze opvattingen hecht klassiek onderbouwd zijn en dus ook goed renaissancistisch gekleurd zijn, en dat hun woorden zeer in overeenstemming zijn met Vondels opvattingen is niet verwonderlijk. Opvallend blijft het toch bij eerste en latere lezing dat Filistijnen uit de tijd van Samson over toneel spreken, zoals Vondel, Horatius en Aristoteles. Maar klassiek en ‘modern’, heidens en christelijk, voor Vondel is, er een diepe en duidelijke samenhang. In ons verband is het zeer belangrijk dat een hoofd van een staat en een hoofd van een godsdienst op eigen wijze het toneel verdedigen. Dat daarbij toespelingen te ontdekken zouden zijn op de kerkelijke toneelkritiek uit Vondels dagenGa naar voetnoot8 lijkt zeer waarschijnlijk. Veel spannender zijn de politieke en godsdienstige toneelopvattingen, blijkbaar voor de dichter van absolute en steeds durende importantie. In het derde bedrijf dan (vs 657-781) zijn vorstin en vorst met elkaar aan het overleggen. Op het ‘kercktooneel’ wil zij Samson een rol in een toneelstuk laten spelen (vs 662 v). Het antwoord van de vorst (vs 668-698) begint aldus: Tooneelspel heeft voorheene ons meer dan eens bedrogen
Met schijn van waerheit, en niet ongeluckigh: want
Zoo wort de deught met vreught den vorsten ingeplant,
Al 't weereltlijck beloop naer 't leven afgeschildert,
Door spreeckende schildry.
Toneel is, volgens de vorst, ‘bedrog’, dat wil hier zeggen: geen werkelijkheid; toneel is niet ‘werkelijk waar’, het is een sprekend schilderij en ‘naer 't leven afgeschildert’. Toneel tenslotte ‘bedriegt’ met een schijn van waarheid. | |
[pagina 134]
| |
De filistijnse vorst zegt nogal wat over het wezen van het toneel. De vorstelijke aanduidingen zijn zeker niet origineel filistijns, zijn in het algemeen niet eigen of uitzonderlijk. Dat toneel waarschijnlijk moet zijn en dat het toneel lijkt op de schilderkunst wisten Aristoteles en Horatius ook welGa naar voetnoot9. Dat het toneel de deugd bevordert is eveneens een goede, klassieke opvatting. In dit artikel willen we slechts de woorden van de Filistijn op zichzelf nog wat nader beschouwen. 1. Toneel is bedrog, in die zin dat wat de toeschouwer te zien krijgt geen reële waarheid is, geen echte werkelijkheid. Toneelspelers spelen een verzonnen werkelijkheid, die toch waarheid of de waarheid kan impliceren. Het is wat Vondel graag en vaak noemt ‘verzieringe’Ga naar voetnoot10, en tegenover deze term staat geschiedenis, het werkelijk gebeurende en gebeurde, datgene wat in werkelijkheid waar is. 2. Toneel heeft schijn van waarheidGa naar voetnoot11, toneel is dus waarschijnlijk. Het is zonder meer duidelijk dat het woord waarschijnlijk dezelfde betekenis heeft in de 17de eeuw als nu: een schijn van waarheid bezittend, op de waarheid gelijkend. Maar er bestaat nog een andere mogelijkheid. Waarschijnlijk kan ook betekenen: het ware, de waarheid (uit)schijnendeGa naar voetnoot12. 3. Het toneel bevordert de deugd der vorsten op vreugdige wijze; het nuttige en aangename tegelijkertijdGa naar voetnoot13. Dit geldt allereerst of uitsluitend voor de tragedieGa naar voetnoot14 en dat de tragedie in de eerste plaats van betekenis is voor de hooggeplaatsten: vorsten spelen op het toneel een grote rol en zij zullen er ook het meeste baat bij hebben. 4. Toneel schildert, met de werkelijkheid als voorbeeld, het gebeuren in de wereld af. Zo is toneel een sprekend schilderij, maar zeggen we met nadruk, dus ook een schilderij met zeer reële of zelfs realistische trekkenGa naar voetnoot15 De realistische navolging van de werkelijkheid blijft een belangrijke kant van de aristotelische mimesis, zowel voor het toneel als voor de schilderkunst: de werkelijkheid en de waarheid van de historie en van de gebeurtenissen in het heden zijn op zichzelf belangrijk. Nog dit: dat toneel sprekende schilderkunst is, is de helft van de befaamde uitspraak van Simonides want: schilderkunst is stomme poëzie. Iedereen heeft het volste recht dit een topos te noemen, als we maar bedenken dat een topos weliswaar veelvuldig voorkomt, maar daardoor niets van de oorspronkelijke betekenis hoeft te missen. Toneel is en blijft een schilderij, zoals men dat van | |
[pagina 135]
| |
toeschouwersplaatsen kan aanschouwen en dat schilderij, naar de werkelijkheid afgebeeld, is verrijkt met taal, met poëzie. Visueel en auditief kan de toeschouwer zijn plezier krijgen en bovendien in deugd groeien. De filistijnse vorst heeft nog veel meer op zijn hart, kort en bondig overigens: 1. Over de thema's van de tragedie: o.a. vorstenmoord (vs 673), wraak (vs 674), brandende hartstochten, zoals ook op wandtapijten te zien zijn, hier door de vorst aangeduid met ‘hemelsche oogmuzijck’ (vs 681). Fraai is de vergelijking van de tragedie met gobelins, muziek voor het oog, muziek voor kijkdieren zal later geformuleerd worden. En daarbij nog is het ‘hemelsch’. 2. In vs 681 v roemt de vorst ‘de bloem van spreuck’, die de goden meer behaagt dan wierook: de sententies van de tragedie, die korte, spreukachtige samenvatting van de bedoeling van het stuk. 3. Toneel stut en steunt de staat door het slechte af te keuren, zonder dat iemand persoonlijk wordt aangevallen. Juist deze algemene zedenkritiek is zeer belangrijk geacht: daarin ligt het algemeen geldende van de tragedie (vs 685 vv). 4. De minachting van het toneel komt voort uit domheid (vs 688). 5. Het laatste punt is van geheel ander kaliber (vs 689 v): toneel verbergt veel egyptische wijsheid, een wijsheid aangaande de natuur, wijsheid in de hiërogliefen verborgen. De vorst doelt hier, zeer in het algemeen, op verborgen, dat is allegorische, wijsheid, zowel te vinden in het egyptische beeldschrift als op het toneel. Na deze nogal theoretische inleiding van de vorst, blijft voor hem alleen nog een practische moeilijkheid over: de tijd voor voorbereiding van het toneel is te kort, en de priesters zouden bezwaar kunnen hebben tegen de plaats: de tempel, en dan nog wel met een ‘blinde jood’ in de hoofdrol. De hogepriester heeft duidelijk een minder genuanceerd beeld van de betekenis van het toneel (vs 783 vv): eigenlijk voert hij maar één fraai uitgewerkt punt ten tonele. De priester spreekt uiteraard van zijn godsdienstig standpunt uit. Toneel is voor hem in de eerste plaats een opvoering die ter ere van de goden gebeurt en een grote uitwerking heeft op het publiek. De toneeldichter, die met ‘weetenschap’ (vs 795) de godenverhalen tot een hecht toneelstuk componeerde, bracht de toeschouwers in verrukking en deed hen de goden toejuichen. Het welgeschreven stuk, naar de wetten (vs 803) gebouwd, activeerde de relatie van goden en mensen. Zo is naast de priester het toneelbedrijf intermediair tussen hemel en aarde. Ook deze voorstelling van zaken is, dachten we, alleen mogelijk als de klassieke tragedie bekend verondersteld wordt. De hogepriester stemt met het voorstel van de vorstin in: Wy zegenen het spel, Godt Dagons naera ten lof. (vs 805)
Zijn bezwaren komen eerst te voorschijn als hij beseft dat de voorstelling in de tempel zich zal afspelen: daar is geen toneel (vs 803) en: kan Samson wel toneel spelen? | |
[pagina 136]
| |
Volgens de vorstin wel: Wat speelde Samson niet! hy worstelt, schermt en vecht,
En plagh den harnasdans te danssen, .........
(vs 819 v)
En ..................................... zoo menighmael
Hy voor de godtskist diende, als zanger en korael,
Met eene harpe of fluite alle ooren wist te streelen.
(vs 821 vv)
Vs 824 geeft nog een fraai voorbeeld hoe Vondel vroeg, vroeger en later met elkaar verbindt: de vorstin wil een ‘spel van zinnen’ op laten voeren, waarin ‘Wellust’ en ‘Sterckheit’ optreden. In vs 840 spreekt de vorstin van een ‘stichtigh zinnespel’. Er zijn nog allerlei opmerkingen over het te spelen spel en wat daar bij hoort: Samson zou ‘de kunst’ aangeboren zijn (vs 859). Het ‘kercktoneel’ zal gebouwd worden (vs 872), tapijten, gordijnen en muziekinstrumenten zullen bijeengebracht worden, en in vs 967 wil Samson dat zijn tegenspeelster de stof ‘verzieren’ zal voor het spel van zinnen. Dat de ‘Koorwaerzeggerin’ uit de offers voorspelt dat het hele plan een kwalijke zaak is, kan de hogepriester niet tot andere gedachten brengen. Voor ons is er geen reden het stuk verder te volgen en we besluiten met enkele regels uit de rei der ‘Koraelen’, vlak voordat Samsons ondergang realiteit wordt: Haelt uw hart op, gy genooden,
Die ten offermaeltijt zult
Samson zelf op treurtooneelen
Zien zijne eige treurrol speelen
Schrickt niet, zoo hy briescht en brult.
(vs 1444 vv)
Zo had het moeten gaan: Samson speelt zichzelf, zijn eigen werkelijkheid, zijn eigen deel van de geschiedenis.
Op de Slangenburg, lente 1976 j.d.p. warners |
|