Spiegel der Letteren. Jaargang 18
(1976)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
Fenomenologie en reverie bij Gaston BachelardGaston Bachelard groeide nog tijdens zijn leven uit tot een profetische figuur. Zijn uiterlijk voorkomen - hij had een lange witte baard - en vooral zijn persoonlijke levensgeschiedenis zijn hiervoor verantwoordelijk. Bachelard begon zijn loopbaan als een eenvoudige bediende bij de PTT. Na enkele jaren onderbrak hij zijn werkzaamheden om zich aan de studie te wijden. Door allerlei omstandigheden kwam hij in het onderwijs terecht, waar hij wetenschapsfilosofie doceerde. Hij werd hoogleraar aan de Sorbonne en ontving in 1961 de ‘Grand Prix National des Lettres’. Bachelard bewoonde in feite twee werelden: de exact wetenschappelijke en de poëtische, wat een vreemd verschijnsel is in onze Westerse beschaving. Aanvankelijk ging zijn aandacht vooral naar de positieve wetenschappen, meer speciaal de wiskunde. Uit deze periode dateren enkele belangrijke epistemologische werken: Essai sur la connaissance approchée (1927), La valeur inductive de la relativité (1929), Le nouvel esprit scientifique (1934). Pas later, wellicht vanuit een zekere compensatiedrang, vertoont hij belangstelling voor de literatuur. In deze interessesfeer ontstaan Lautréamont (1939) en de werken over de vier elementen die bij het breder publiek het best gekend zijn. La Psychanalyse du feu (1939), L'eau et les rêves (1942), L'air et les songes (1943), La terre et les rêveries de la volonté (1948) en La terre et les rêveries du repos (1948) vormen a.h.w. een cosmologie van het imaginaire. In dezelfde periode schreef de auteur ook enkele opstellen over literatuur, nu gebundeld in Le droit de rêver (1970). In een volgend stadium - naar onze mening duidelijk vanuit een andere optiek geschreven - verschijnen dan La poétique de l'espace (1957), La poétique de la rêverie (1960) en La flamme d'une chandelle (1961). Onze bijdrage over Bachelard beperkt zich tot die werken die verband houden met de literatuur. In deze context leken ons de volgende vragen belangrijk: Wat is het object van Bachelards onderzoek? Welke metho- | |
[pagina 16]
| |
de gebruikt hij? Wat betekenen ‘psychoanalyse’ en ‘fenomenologie’ voor Bachelard? Welke betekenis heeft het werk van Bachelard voor de literatuurstudie? | |
1. Het object van zin onderzoek en de literatuurVoor wie met het werk van Bachelard niet vertrouwd is, blijft het moeilijk om tweedehands inzicht hierin te verwerven. Maar ook voor de lezer die zich de moeite getroost heeft om de vele publicaties te lezen, is het een zware opgave om de grote hoeveelheid materiaal te ordenen en bruikbaar te maken. Welke bedoeling heeft Bachelard met zijn werk? Zelf betitelt hij het als ‘une doctrine philosophique de l'imagination’ of als ‘psychologie de l'imagination’. In beide gevallen blijft het onderzoeksobject gelijk: het gaat om de verbeelding. In zijn door de poëzie geinspireerde werken wil Bachelard doordringen naar de wortels van de verbeeldende kracht. ‘...détacher tous les suffixes de la beauté, s'évertuer à trouver, derrière les images qui se montrent, les images qui se cachent, aller à la racine même de la force imageante’Ga naar voetnoot1. Bachelard benadrukt vooral het creatieve karakter van de verbeelding, die hij opstelt tegenover de perceptie, het geheugen en de gewoonte. ‘On veut toujours que l'imagination soit la faculté de former des images. Or elle est plutôt la faculté de déformer les images fournies par la perception, elle est surtout la faculté de nous libérer des images premières, de changer les images’Ga naar voetnoot2. Maar vanwaar dan de belangstelling van Bachelard voor literatuur? De literaire schepping (création littéraire) beschouwt hij als een van de belangrijkste facetten van de verbeeldende kracht. De literatuur bevat dan ook een schat van beelden, d.w.z. producten van de menselijke verbeelding. Bij de studie van de beelden en de verbeelding gaat de voorkeur van Bachelard duidelijk naar literatuur en naar taalfenomenen in het algemeen (<--> visuele beelden)Ga naar voetnoot3. Toch blijft het literaire materiaal, vooral in de eerste werken, zeer fragmentarisch en ondergeschikt aan de beschouwingen over de verbeelding. Bachelard schrijft over de relatie verbeelding-literatuur: ‘Nous avons voulu écrire une | |
[pagina 17]
| |
psychologie, nous avons voulu relier les images littéraires et les songes’ en nog ‘retracer la route onirique qui conduit au poème’Ga naar voetnoot4. Concreet zal het onderzoek van Bachelard naar de wortels van de verbeeldende kracht, zich toespitsen op de beeldenrijkdom die tot het literair erfgoed behoort. Hij beperkt zijn onderzoek bewust tot een analyse van de oorspronkelijke beelden d.w.z. die beelden die de lezer treffen door hun nieuwheid en daardoor iets wakker roepen. Ze vormen ‘une invitation au voyage’Ga naar voetnoot5. Dit proces wordt prachtig beschreven in de volgende passage: ‘Un mot m'arrête. Je quitte la page. Les syllabes du mot se mettent à agiter. Des accents toniques se roettent à s'inverser. Le mot abandonne son sens comme une surcharge trop lourde qui empêche de rêver. Les mots prennent alors d'autres significations comme s'ils avaient le droit d'être jeunes. Et les mots s'en vont cherchant, dans les fourrés du vocabulaire, de nouvelles compagnies...’Ga naar voetnoot6. Kenmerkend voor de oorspronkelijke creatieve beelden, ook wel ‘images premières’ genoemd, is het feit dat ze a.h.w. vergroeid zijn met de materie en met de bewegingenGa naar voetnoot7. Daartegenover staat het gevestigde beeld, de metafoor die niet langer de moeite loont om bestudeerd te wordenGa naar voetnoot8. Om de beelden te begrijpen, dient de lezer te participeren, maar niet alleen fysisch door bijv. te zoeken naar de essentie ervan, maar vooral affectief, d.w.z. dat hij zijn zieleleven, dit proces van gevoelens en verlangens in de materie dient te projecterenGa naar voetnoot9. Soms bewijst Bachelards onderzoek overtuigend hoe een dergelijke benadering verhelderend kan zijn. Ze reveleert bijv. de isomorfie van bepaalde beeldengroepen. Beelden als het huis, de grot, de buik, het ei, zijn verwant, omdat ze een gemeenschappelijke substantie delen nl. de behoefte aan protectie. Met de studie van de beelden en de verbeelding heeft Bachelard ook nog een verdere bedoeling. Hij wil het inzicht in de mens verhogen en de literaire kritiek stimuleren. Vooral in de eerste werken, waar de invloed van de psychoanalyse nog vrij groot is, tracht hij de mens te | |
[pagina 18]
| |
benaderen langs de beelden om. Later echter wordt dit aspect gerelativeerd. Zo lezen ze in La Poétique de l'Espace: ‘Le problème pour nous, répétons le n'est pas d'examiner des hommes, mais d'examiner des images’Ga naar voetnoot10. Gaandeweg ook zal Bachelard de onafhankelijkheid van de beelden vooral t.o.v. het onbewuste proclameren. De beelden ontlenen hun hele zijn aan de poëtische werkelijkheid, psychoanalyse en antropologie verdwijnen naar de achtergrond. Hij hoopt dan ook dat zijn werk een bescheiden bijdrage kan leveren aan de literaire kritiek. ‘...si nos recherches pouvaient retenir l'attention, elles devaient apporter quelques moyens, quelques instruments pour renouveler la critique littéraire’Ga naar voetnoot11.
Om de methode van Bachelard te verduidelijken zonder te vervallen in een aaneenrijging van citaten, hebben we het nuttig geacht eerst een synthese te geven van een van zijn belangrijke werken nl. L'Eau et les rêves. Vanuit deze achtergrond kunnen we dan concreter spreken over de eigen werkwijze van Bachelard. De auteur begint de studie met de beelden van het heldere frisse water, dat hij verbindt met het dieper verlangen van de mens om te zien en gezien te worden. Deze beelden scheppen de voorwaarden tot projectie. De verwijzing naar het narcisme biedt Bachelard de mogelijkheid om over te stappen naar het beeld van de spiegel, die een diepere ambiguiteit verbergt. Van het egogerichte narcisme maakt hij de overgang naar het kosmische: de hele natuur spiegelt zich, wil zien en gezien worden. In een laatste punt behandelt hij de frisheid van het water en het complex van Nausicaä dat weer verwijst naar het beeld van de zwaan en naar het baden. Van de oppervlakte naar de diepte. In het tweede hoofdstuk peilt Bachelard naar de materie zelf en dit vanuit het dode stille water, een beeld dat herhaaldelijk voorkomt in het werk van E.A. Poe. Bachelard inspireert zich hier o.m. aan het werk van Marie Bonaparte die Poe's oeuvre verklaart vanuit een moederbinding. Zelf stelt hij vast dat het element water bij Poe slechts gedurende een korte tijd helder is, terwijl het daarna steeds somberder wordt en meer schaduwen opslorpt. Hij associeert het beeld met dood en doodsverlangen. De verbinding tussen het element water en de dood wordt verder uitgewerkt in het volgende hoofdstuk aan de hand van twee complexen: ‘Complexe de Caron’ en ‘Complexe d'Ophelie’. Het eerste verwijst naar de natuurlijke dood, het tweede naar de zelfmoord, of de verlangde | |
[pagina 19]
| |
dood. Bachelard verwijst hier naar mythologische gegevens en naar legendarische gebruiken uit de Keltische cultuur (Todtenbaum). De beeldengroep rond Ophelie wordt vooral uitgewerkt in het beeld van de haren. Bachelard maakt terug de overgang naar het kosmische niveau: hij spreekt van ‘ophélisation’. Het vierde hoofdstuk behandelt de versmelting van de verschillende elementen (marriage). Het water verbindt zich vaak met het vuur, de nacht en de aarde. Bachelard doet weer beroep op mythologische gegevens en op wetenschappelijke werken uit vroegere eeuwen. Voor zijn analyse van het deeg (slijk, slijm) steunt hij op Fabrice en Boerhave (17e en 18e eeuw). In deze contekst wordt ook de ambachtsman besproken, evenals enkele typische handelingen zoals kneden, smeden, wat hem dan weer voert tot enkele beschouwingen over de reus en de dwerg. In de volgende drie hoofdstukken (V, VI, VII) wordt nu telkens één aspect van het water nader belicht: het vrouwelijke, het zuivere en het zachte. Het vrouwelijke wordt onmiddellijk verbonden met het moederlijke element. Water wordt dan geassocieerd met melk en er zijn verwijzingen naar de wiegende beweging en naar de zee. De zuiverheid beschouwt Bachelard als een algemeen geaccepteerde morele kwaliteit van het water. Zijn stellingname zet hij kracht bij door verwijzingen naar oude teksten en naar folkloristische gebruiken (mirakuleuze bronnen). De literatuur komt hier niet ter sprake. Tenslotte stelt hij dan het zoetwater tegenover het zoute water van de zee. Het laatste hoofdstuk is gewijd aan de invloed van het water op de psychologie van de mens. De materie daagt de mens uit en vraagt om antwoord. Dit thema werkt Bachelard uit aan de hand van teksten van Swinburne, die hij ordent rond een nieuw cultuurcomplex (le complexe de Swinburne) dat verband houdt met de initiatie. Swinburne beschrijft herhaaldelijk de zee die de jonge mens uitdaagt om zijn angst te overwinnen en moedig te zwemmen. Bachelard maakt hier een parallel met Nietzsche die vecht tegen de wind in een stappende beweging. Coleridge daarentegen die de harmonie tussen mens en water weergeeft, vormt een contrast met Swinburne. Een tweede beeldengroep vormt het complex van Xerxes, de koning die woedend het water liet geselen. In een kort besluit komt Bachelard terug op de kenmerken van het water (vooral de rivier) en op de verwantschap tussen taal en water, waarin hij de liquiditeit en het klankenspel benadrukt.
Totdaar de schematische weergave van Bachelards gedachtengang. In zijn studies over de elementen tracht de auteur verder de principes en | |
[pagina 20]
| |
de wetten van de verbeelding, die de beeldenvorming beheersen op te sporen. De belangrijkste zijn: de inversie, de verruiming naar het cosmische niveau en de ambivalentie. Aan de hand van L'Eau et les rêves zullen we deze principes even verduidelijken. De inversie kunnen we omschrijven als een soort personificatie. De levenloze natuur neemt hier de handeling, die aan het menselijk subject toekomt, over. In het werk van Poe stelt Bachelard vast dat het water niet langer optreedt als datgene wat men drinkt, maar dat het zelf drinkt en zodoende langzaam de omgeving opslorpt. ‘Il faut noter au passage cette nouvelle inversion qui donne l'action humaine à l'élément matériel. L'eau n'est plus une substance qu'on boft, c'est une substance qui boit; elle avale l'ombre comme un noir sirop. Ce n'est pas là une image exceptionnelle. On la trouverait assez facilement dans les fantasmes de la soif. Elle peut donner à une expression poétique une force singulière, preuve de son caractère inconscient profond’Ga naar voetnoot12. Het tweede beginsel verduidelijkt Bachelard o.m. aan de hand van het narcismeGa naar voetnoot13 en ook in ‘le complexe d'Ophélie’ waar hij de term ophélisation gebruikt. De overgang van het individuele naar het cosmische niveau beschouwt hij als een authentieke verbeeldingsaktiviteitGa naar voetnoot14. De ambivalentie kan men zowel vanuit het subject als vanuit het object verklaren. De dubbelzinnigheid die er een gevolg van is krijgt gestalte in wat Bachelard ‘un complexe’ noemt. Zo zijn in het complex van Swinburne angst en moed in elkaar vervlochten, terwijl het complex van Jonas geborgenheid en dood samenbrengt. Dezelfde ambivalente tegenstelling zal in de leer van Jung gestalte krijgen in het paar animusanima, dat al onze activiteiten bepaalt en tevens een neerslag vindt in de verbeelding. Wanneer hij beelden verbindt met gevoelens zal Bachelard ook proberen een bepaalde ordening aan te brengen. Hij behandelt achtereenvolgens de materiële verbeelding (helder frisse water, dode stilstaande water), de dynamische verbeelding (versmelting van water met andere elementen) en de activistische verbeelding (de invloed van het water op de mens). Deze drie facetten zullen ook in de andere werken over de elementen aanwezig zijn. Zo overheerst het materiële in de studie over het vuur. Het dynamische is het krachtigst in de analyse van het element lucht, terwijl het activistische domineert in de werken over de aarde. | |
[pagina 21]
| |
2. De methode van BachelardHoe briljant en suggestief Bachelard ook is in het verzamelen van beelden, hoe schitterend zijn parafrazen ook mogen zijn, het blijft moeilijk om in dit complex en disparaat geheel het waardevolle van het minder waardevolle te onderscheiden. Daarom leek het ons interessant na te gaan hoe de auteur zelf zijn benadering van literatuur ziet. Bachelard beschrijft zijn methode als een eigen manier van lezen ‘Nous ne sommes qu'un lecteur, qu'un liseur. Et nous passons des heures, des jours à lire d'une lente lecture les livres ligne par ligne, en resistant de notre mieux à l'entrainement des histoires (c'est-à-dire à la partie clairement consciente des livres) pour être bien sûr de séjourner dans les images nouvelles, dans les images qui renouvellent les archétypes inconscients’Ga naar voetnoot15. Bachelard probeert te sympatiseren met het beeld, om zo de poëtische werkelijkheid opnieuw te doorleven. Bij het lezen van een tekst tracht hij langzaam door te dringen naar wat achter het verhaal, achter de oppervlaktestructuur schuilt. Een duidelijke uiteenzetting van zijn methode vinden we nog in de bespreking van Les Aventures d'Arthur Gordon Pym, waar Bachelard het heeft over de dubbele lectuur: ‘Nous proposons au lecteur de Poe d'appliquer les principes d'une double lecture: une lecture doit suivre la ligne des faits; une autre doit suivre la ligne des rêveries’Ga naar voetnoot16. Ongeveer parallel met de twee verschillende leeswijzen loopt de tegenstelling rêver-comprendreGa naar voetnoot17. Men moet een tekst niet willen logisch begrijpen, zegt Bachelard, men moet de tekst her-dromen. Wat betekent dit nu concreet? Rond een bepaald beeld laat Bachelard associaties in zich opkomen: hij zoekt nuanceringen en verwant beelden die samen een conglomeraat vormen, een imaginaire kern. Een echt beeld roept immers andere op, het is suggestief. De bedoeling van deze werkwijze is echter duidelijk: alle associaties, parafrazen en nieuw aangebrachte beelden moeten elkaar verduidelijken. Ze vormen samen de interpretatie van het oorspronkelijke beeld, dat op zijn beurt licht werpt op de nieuwe beeldenGa naar voetnoot18. Bachelard is ervan overtuigd dat dit de enige juiste weg is: | |
[pagina 22]
| |
‘L'image ne peut être étudié que par l'image, en rêvant les images telles qu'elles s'assemblent dans la rêverie’Ga naar voetnoot19 Het onderzoek van Bachelard kan men moeilijk ‘themaonderzoek’ noemen. Daarvoor is het te los essayistisch opgebouwd. Hij tracht ook geen verzameling van beelden aan te leggen, noch een volledige analyse van een bepaald beeldsymbool in zijn meerzinnigheid uit te werkenGa naar voetnoot20. Wat Bachelard wel beoogt is een enkel beeld (genomen uit een concrete tekst in zijn totaliteit te bestuderen, d.w.z. alle aanknopingspunten ervan te expliciteren. Omdat deze beschouwingen over methode en tekstbenadering wel eens de indruk zouden kunnen wekken dat Bachelard de lezer een verzameling tekstanalysen aanbiedt willen we er nog eens op wijzen dat het aantal geanalyseerde fragmenten uiterst gering is. In L'Eau et les rêves blijft Bachelard even stilstaan bij een tekst uit Faust II en bespreekt hij fragmentarisch Poe en Swinburne. In L'Air et les songes zijn er verwijzingen naar Shelley, Balzac, Blake en Nietzsche. Het sympatiserend meedromen met de beelden brengt niet alleen de samenhang van het werk in gevaarGa naar voetnoot21, het schept ook de mogelijkheid tot al te persoonlijke interpretatie en manipulatie. Daar het immers onmogelijk blijkt een beeld in zijn totaliteit te bestuderen zullen persoonlijke smaak en voorkeur bij de selektie een belangrijke rol spelenGa naar voetnoot22. Ook in de studie van de elementen komen bepaalde facetten minder aan de orde dan andere, waardoor dan een zekere onevenwichtigheid ontstaat in het werk. Zo is het aandeel van de zee vrij gering in L'Eau et les rêves. ‘La suprematie de l'eau douce’Ga naar voetnoot23, een stelling die naar onze mening niet overtuigend bewezen wordt, houdt waarschijnlijk verband met het verleden van de auteur. Schrijft hij zelf niet: ‘J'avais presque trente ans quand j'ai vu l'Océan pour la première fois. Aussi, dans ce livre, je parlerai mal de la mer, j'en parlerai indirectement en écoutant ce qu'en disent les livres des poètes, j'en parlerai en restant sous l'influence des poncifs scolaires relatifs à l'infini’Ga naar voetnoot24. Tenslotte drukt Bachelard ook een stempel op zijn werken doorheen de vele poëtische uitlatingen die aan de boeken een eigen literair karakter geven. Al blijft | |
[pagina 23]
| |
de beeldenanalyse dikwijls onsystematisch en onvolledig zijn schilderachtige verwoordingen scheppen vaak een sfeer die de beelden kan verhelderen. Zo roept hij bij de bespreking van het haardvuur een tafereel op uit zijn jeugd: ‘Parfois ma bonne grand-mère, d'une chènevotte adroite, rollumait, au-dessus de la flamme, la lente fumée qui montait le long de l'âtre noir. Le feu paresseux ne brüle pas toujours d'un seul trait tous les élexirs du bois. La fumée quitte à regret la flamme brillante. La flamme avait encore tant de choses à brûler...’Ga naar voetnoot25 Toch waagt Bachelard zich hier op een gevaarlijk terrein: wat literaire kritiek beoogt te zijn wordt opnieuw literatuur.
* * *
Samenvattend zouden we kunnen stellen dat Bachelard zichzelf op de eerste plaats als een ‘lezer’ beschouwt. Hij vertrekt vanuit een tekst maar wordt gegrepen door een beeld dat hem aanspreekt. Van hieruit gaat zijn verbeelding creatief te werk: ze verwijst naar nieuwe beelden, roept herinneringen op, associeert met mythen en legenden. Bachelard, de lezer gaat op tocht. Hierbij heeft hij geen duidelijk reisplan voor ogen. De verbeelding loodst hem van de ene plaats naar de andere. De samenhang tussen de verschillende beelden is dan ook vaak niet logisch maar louter associatief. Zo kan de overgang van het element water naar het beeld van de haren slechts begrepen worden langs de figuur van Ophelia om. In de werken van Bachelard is de tekstinterpretatie duidelijk secundair t.o.v. de beschouwingen rond een bepaald beeld (beeldengroep). Ook het aantal auteurs dat eerder uitvoerig besproken wordt is vrij gering. Om het met een linguistische term te verduidelijken: Bachelards werk speelt zich haast volledig af op de pardigmatische as, en deze tendens versterkt zich nog in de latere geschriftenGa naar voetnoot26. Was er aanvankelijk nog een zekere coherente opbouw vanuit de psychoanalyse, later wordt de subjectieve inbreng en als gevolg daarvan het isolement van de beelden nog groter. De methode van Bachelard is uiterst vrij, ze biedt mogelijkheden voor persoonlijke interpretaties maar ook voor manipulatie, d.w.z. eenzijdige verklaringen zowel van teksten als van beelden. Bovendien eist deze benadering van de interpretator, een goede vertrouwdheid met teksten en en sterke verwoordingskracht. | |
[pagina 24]
| |
3. Van Psychoanalyse naar fenomenologieVolgens sommige critici is de psychoanalyse het enige houvast dat het werk van Bachelard biedtGa naar voetnoot27. Deze commentatoren aanvaarden niet dat er een evolutie merkbaar is. Vincent Therrien drukt zich genuanceerder uit. Hij onderkent in Bachelards methode een vijftal aspecten waaronder de psychoanalytische en twee verschillende fenomenologische werkwijzen. F. Pire tenslotte verdedigt de volgende stelling: Bachelard doet afstand van de psychoanalyse voor de fenomenologie omdat de eerste benaderingswijze hem niet langer voldoening schonk. Omdat we hem hierin kunnen bijtreden hebben we onderzocht wat deze verschuiving concreet betekent. Het eerste boek waarin Bachelard aansluiting zocht bij de literatuur kreeg de titel La Psychanalyse du feu. Ook de terminologie in de andere werken over de elementen roept bij de lezer spontaan de denkwereld van psychologie en psychoanalyse op. De haastige lezer zal hierbij echter over het hoofd zien dat Bachelard begrippen als sublimation, inconscient, rêve, complexe, archétype... dikwijls een nieuwe inhoud geeft. Zo beschouwt hij het onbewuste niet als de negatieve tegenpool van het bewustzijn, als de verzamelbak van verdrongen mislukkingen, maar hij tracht vooral de positieve zijde van het onbewuste aan te tonenGa naar voetnoot28. Ook het begrip ‘sublimatie’ wordt door Bachelard herdacht. De sublimatie is niet langer schatplichtig aan de instincten zoals bij Freud. Opnieuw wordt de positieve kracht onderstreept: de gebondenheid aan het verleden maakt plaats voor een toekomstgerichtheidGa naar voetnoot29. Dat Bachelard spontaan als psychoanalyst gerangschikt wordt, houdt ook verband met de grote belangstelling die hij vertoont voor bepaalde critici die in die geest gewerkt hebben. Marie Bonapartes interpretatie van E.A. Poe is voor hem een ware revelatie geweestGa naar voetnoot30. Zonder aarzelen laat hij dan ook zijn onderzoek aansluiten bij haar bevindingen en verdedigt hij bepaalde stellingen die hij in zijn latere werken zal verwerpen nl. het belang van het onbewusteGa naar voetnoot31. Anderzijds wijst Bachelard op | |
[pagina 25]
| |
een niveauverschil tussen zijn bijdrage en de studie van Bonaparte. Terwijl zij een samenhang zoekt op inhoudelijk niveau (signifié) wil Bachelard eerder de coherentie van de beelden en de literaire expressie zelf (signifiant) aantonen. ‘Mais à côté de cette unité inconscient nous croyons pouvoir caractériser dans l'oeuvre d'Edgar Poe une unité des moyens d'expression, une tonalité du verbe qui fait de l'oeuvre une monotonie géniale.’Ga naar voetnoot32 Ook zijn belangstelling voor biografische feitenkennis kan verband houden met de interesse voor de psychoanalyse, vooral dan de Freudiaanse. Immers de biografie bevat de feitelijke gebeurtenissen die vaak een belangrijke rol spelen bij het verder interpreteren van beelden. In zijn studies over Poe, Swinburne en Rimbaud zal Bachelard graag beroep doen op het werk van biografenGa naar voetnoot33. Maar ondanks die duidelijke interesse, toch zijn er kleine aanwijzingen die ons laten vermoeden dat Bachelard zich niet zonder voorbehoud achter de theorieën van de psychoanalysten schaart. Reeds vanaf L'Eau et les rêves draagt zijn werk een persoonlijke stempel. Terwijl het boek aanvankelijk bedoeld was als een tegenhanger voor La Psychanalyse du feu kiest Bachelard eerlijkheidshalve een vagere titel die hem meer ruimte laat. De rationaliteit en het objectief systematiseren dat hij ten zeerste bewondert in de psychoanalyse kan hij niet opbrengen voor het element water, waarmee hij zich nauw verbonden voeltGa naar voetnoot34. In de latere werken zal de kritiek tegen het rationalisme steeds sterker worden. De meest directe kritiek houdt echter verband met de beperktheid van de psychoanalytische verklaring, d.w.z. met haar reducerend karakter. Zo betreurt hij de reductie van sommige psychoanalytische theorieën naar het seksuele toe, zoals duidelijk tot uiting komt in het volgende citaat ‘La psychanalyse a soulevé bien des révoltes en parlant de la libido enfantine. On comprendrait peut-être mieux l'action de cette libido si on lui redonnait sa forme confuse et générale, si on l'attachait à toutes les fonctions organiques. La libido apparaît alors comme solidaire de tous les désirs, de tous les besoins. Elle serait considérée comme une dynamique de l'appétit et elle trouverait son apaisement dans toutes les impressions de bien-être’Ga naar voetnoot35. Zijn kritiek blijft niet vaststeken op theore- | |
[pagina 26]
| |
tisch niveau. Zo wordt in L'Air et les songes een seksuele interpretatie van het beeld van de vogel en van de vlucht afgewezenGa naar voetnoot36. De psychoanalyse vergist zich omdat ze symbolen als concepten behandelt. Zodra ze een interpretatie gevonden heeft, wordt het symbool tot werkinstrument herleid en men acht het niet langer noodzakelijk het symbool in zijn varianten en rekening houdend met de contekst te bestuderenGa naar voetnoot37. Vaak wordt ook het esthetisch karakter van een tekst over het hoofd gezien. Volledig in dezelfde lijn ligt ook de expliciete verklaring van Bachelard dat hij in zijn beeldenstudie alleen rekening houdt met het normale gedrag van de mens en zich niet bekommerd om allerhande afwijkingen die in de psychopathologie thuishorengGa naar voetnoot38. Vandaar dat hij ook meer voelt voor de leer van Jung dan voor de psychoanalyse van Freud. Naast het overbeklemtonen van de seksualiteit, wat samenhangt met een gerichtheid naar het verleden, verwijt Bachelard de psychoanalyse ook een tekort aan belangstelling voor de relatie mens-natuur. De menselijke houdingen en gevoelens worden haast uitsluitend vanuit de sociale contekst geïnterpreteerd. Een gamma van mogelijkheden aangeboden door de materie wordt op die manier niet bij de interpretatie betrokkenGa naar voetnoot39. Het groeiend wantrouwen tegenover de klassieke psychologie en de psychoanalyse, dat zich uit in een scherper wordende kritiek leidt tenslotte tot een breuk. In La Poétique de l'espace en La Poétique de la rêverie verwerpt Bachelard de psychoanalytische benadering, althans op theoretisch niveau. Bij de interpretatie van beelden blijven sporadisch elementen aan de psychoanalyse ontleend, doorsijpelen. Een opvallende verschuiving manifesteert zich o.m. in Bachelards houding tegenover biografische feitenkennis. Terwijl hij in de eerste werken vaak zijn heil zocht in dergelijke verklaringen, meent hij nu dat feiten weliswaar iets kunnen zeggen over het leven van de dichter, maar dat de eigenlijke poëtische akt, de vonk die de verbeelding ontsteekt eraan ontsnapt. Bachelard vraagt zich af welk belang het heeft voor de lezer te weten dat Verlaine in de gevangenis van Mons verbleef toen hij zijn beroemde versen schreef: ‘Le ciel est par dessus le toit. Si | |
[pagina 27]
| |
bleu, si calme’Ga naar voetnoot40. Bij het lezen van deze regels komen gevoelens, dromen en herinneringen naar boven die aansluiten bij het verleden van de lezer en niet bij het leven van de dichter. Niet de antecedenten van het beeld zijn voor de lezer belangrijk, maar wel de dialoog die groeit tussen het beeld en het bewustzijn van de lezer. Dezelfde gedachte vinden we ook terug in La Flamme d'une chandelle, waar Bachelard schrijft: ‘Je n'ai pas besoin du passé des autres. Mais j'ai besoin des images pour recolorer les miennes. J'ai besoin des rêveries des autres pour me souvenir de mon travail sous les petites lumières, pour me souvenir que, moi aussi, j'ai été un réveur de chandelle’Ga naar voetnoot41 Een tweede belangrijke wijziging ligt in het verwerpen van elke causale relatieGa naar voetnoot42. De psychoanalyse houdt vaak te weinig rekening met de nuancering van de beelden, ze intellectualiseert en wil steeds verklaren. Door het beeld te vertalen in een eigen jargon vervreemdt de psychoanalyse het van de poëtische contekst. Tegenover de causale relatie zal de fenomenologie een nieuwe band voorstellen: ‘le retentissement’. Vooraleer we de inhoud van het begrip fenomenologie nader ontleden willen we nog kort enkele bedenkingen formuleren. Wat door Bachelard onder één noemer ‘psychoanalyse’ gezet wordt dient men te begrijpen als een overkoepelende term voor theorieën en methoden die zich laten inspireren door Freud. De lezer die directe verwijzingen zoekt naar Freud zal zich met weinig tevreden moeten stellen. In de boeken over de vier elementen wordt hij slechts eenmaal expliciet vermeldGa naar voetnoot43. Er zijn echter heel wat verwijzingen naar sexuele interpretaties en het belang dat Bachelard hecht aan de droom en aan het onbewuste laat geen twijfel bestaan over de inhoud die hij aan het begrip psychoanalyse toekent. Bachelard staat naar onze mening dan ook dichter bij Jung, die zich eveneens verzet tegen het reducerend karakter van de Freudiaanse leer. Zijn opvatting over het onbewuste is ruimerGa naar voetnoot44 en hij benadrukt de polyinterpretabiliteit van het symbool, een gedachte die we ook bij Bachelard terugvindenGa naar voetnoot45. Toch volgt Bachelard Jung niet slaafs. Zo | |
[pagina 28]
| |
vult hij bijv. de definitie van archetype aan met het aspect dynamischGa naar voetnoot46. Nauw verbonden met de ontwikkelingsgang van fenomenologie naar psychoanalyse en illustratief voor het verschijnsel is de overgang van rêve naar rêverie. De twee termen zijn reeds in de eerste werken van Bachelard aanwezig, hoewel het onderscheid dan nog niet geëxpliciteerd wordt. Vaak worden beide in een adem genoemd, zodat de lezer nauwelijks het verschil merktGa naar voetnoot47. Toch krijgt de nachtelijke droom het grootste aandeel: ‘Plus encore que les pensées claires, les rêves sont sous la dépendance des quatre éléments fondamentauxGa naar voetnoot48. Omdat de nachtelijke droom in het onbewuste thuishoort en nauw samenhangt met het vergeten of verdrongen kinderverleden, gelooft Bachelard aanvankelijk dat de droom de diepere laag is, die dan de voedingsbodem vormt voor het oppervlakkig geheel van dromerijen waarin het bewustzijn wel een rol speelt. In de fenomenologische werken komt de rêverie op het voorplan, vooral dan de ‘rêverie poétique’, terwijl de droom teruggewezen wordt naar het domein van de psychoanalyseGa naar voetnoot49. Bachelard verbindt rêverie nu met rust, terwijl de nachtelijke droom een symptoom blijft van onrust. Hij gaat niet langer akkoord met de opvatting dat dagdromen niets meer zijn dan een overblijfsel van de nachtdroomGa naar voetnoot50. Het belangrijkste verschil tussen réve en rêverie houdt volgens Bachelard verband met de rol van het bewustzijn. In de nachtdroom waar de mens alles passief ondergaat speelt het cogito geen rol. In de dagdromerij daarentegen neemt het een belangrijke plaats in. De mens ondergaat de nachtelijke droom, een ander droomt voor hem. In de dagdroom is hij actief betrokken. ‘Et voici pour nous, entre rêve nocturne et rêverie, la différence radicale, une différence relevant de la phénoménologie; alors que le rêveur de rêve nocturne est une ombre qui a perdu son moi, le rêveur de rêverie, s'il est un peu philosophe, peut au centre de son moi rêveur, formuler un cogito. Autrement dit, la rêverie est une activité onirique dans laquelle une lueur de conscience subsiste’Ga naar voetnoot51. Dit sprankeltje bewustzijn is uiterst belangrijk | |
[pagina 29]
| |
voor de fenomenologie die steeds opnieuw de rol van het cogito benadrukt. Bachelard verantwoordt zijn visie, die niet strookt met de volksovertuiging waar dromerij geassocieerd wordt met psychische ontspanning, vermindering van aandacht, evasie, als volgt: rêverie is steeds een taalgebeuren. Taalscheppen, met de taal bezig zijn verhoogt de bewustzijnsaktiviteitGa naar voetnoot52. Meteen wordt ook duidelijk hoe belangrijk het woord poétique is in de uitdrukking ‘rêverie poétique’. Het taalgebeuren dat dit adjectief oproept verklaart de relatie tussen rêverie en fenomenologie. | |
4. Bachelards fenomenologieDe klaarste omschrijving van fenomenologie en fenomenologische methode vinden we in de inleiding op La Poétique de la rêverie. Omdat Bachelard hier duidelijk enkele fundamentele principes bespreekt, citeren we hem even uitvoeriger: ‘Suivant les principes de la Phénoménologie, il s'agissait de mettre en pleine lumière la prise de conscience d'un sujet émerveillé par les images poétiques. Cette prise de conscience, que la Phénoménologie moderne veut adjoindre à tous les phénomènes de la Psyché, nous semblait donner un prix subjectif durable à des images qui n'ont souvent qu'une objectivité douteuse, qu'une objectivité fugitive. En nous obligeant à un retour systématique sur nous-mêmes, à un effort de clarté dans la prise de conscience, à propos d'une image donnée par un poète, la méthode phénoménologique nous amène à tenter la communication avec la conscience créante du poète’Ga naar voetnoot53. Bachelard wijst ook hier op het belang van het bewustzijn. Door een bewuste reflexie zal het subject (= de lezer) proberen een bepaalde duur te verlenen aan de vluchtige poëtische beelden, die op hun beurt ontstaan zijn in het scheppend bewustzijn van de dichter. Door die gedwongen terugkeer naar zichzelf krijgt de lezer een inzicht in de beelden en schept hij een communicatiemogelijkheid met de dichter. Het is duidelijk dat Bachelard de relatie lezer-beeld sterk benadrukt. Het beeld is het beeld zoals het aan mij verschijnt, de dichter is de dichter zoals hij zich aan mij openbaart. Deze bewuste reflexie is enigszins verwant met de fenomenologische reductie van Husserl. Bachelard schrijft: ‘Quand un rêveur de rêveries a écarté toutes les “préoccupations” qui encombraient la vie quotidienne, quand il s'est détaché du souci des autres, quand il | |
[pagina 30]
| |
est vraiment ainsi l'auteur de sa solitude’Ga naar voetnoot54. De dromende lezer die probeert na te gaan hoe het beeld van de dichter inwerkt op zijn bewustzijn, laat al het overbodige verdwijnen om zich volledig te kunnen concentreren op de relatie beeld-bewustzijn. Het beeld wordt echter niet passief ondergaan, er is een actieve deelname, ‘un effort de clarté’. Deze eis tot actieve medewerking wordt regelmatig herhaald. Het doel van deze bewuste reflexie op de beelden, die groeit uit de verwondering (= rêverie) van de lezer, kan omschreven worden als een verlangen om de poëtische beelden in hun essentie te vatten. Bachelard wil doordringen naar de kern van de fenomenen. ‘La phénoménologie est fondé à prendre l'image poétique dans son être propre’Ga naar voetnoot55. Bachelard tracht dan ook ‘d'en saisir la réalité spécifique’Ga naar voetnoot56. Doorheen deze citaten klinkt het essentialisme dat tot de typische verworvenheden van de fenomenologie behoort. Bachelard wijst er ook op dat de fenomenologische benadering grondig verschilt van de empirische beschrijving die slechts passief registreert. De fenomenoloog overstijgt de beschrijving om door te dringen naar de kern van de dingen. Dit gebeurt dan op een intuitieve wijze. In verband met de beelden van woningen schrijft hij: ‘Le géographe, l'ethnographe peuvent bien nous décrire des types très variés d'habitation. Sous cette variété le phénoménologie fait l'effort qu'il faut pour saisir le germe du bonheur central, sûr, immédiat. Dans toute demeure, dans le chateau même, trouver la coquille initiale, voilà la tâché première du phénoménologue’Ga naar voetnoot57. Tenslotte is ook de aandacht voor de relatie lezer-beeld, verklaarbaar vanuit fenomenologisch perspectief. Intentionaliteit, een woord dat goed de relatie subject-object uitdrukt, is een sleutelbegrip in de fenomenologie. Bij Bachelard gaat het om de intentionaliteit van de verbeelding. Zoals elke psychische akt is de verbeelding gericht, ze heeft een object. Dank zij deze intentionaliteit kan de lezer toegang krijgen tot de beeldenwereld van de poëzie. De relatie lezer-beeld is niet van causale aard. De gerichtheid naar het object vindt a.h.w. een antwoord in wat Bachelard noemt ‘le retentissement’, een begrip dat hij overnam van E. MinkowskiGa naar voetnoot58. Hij stelt het tegenover ‘la résonance’, dat een passieve opname van de beelden weergeeft. ‘Le retentissement’ drukt een activi- | |
[pagina 31]
| |
teit uit. De beelden bevatten een oproep om in zichzelf terug te keren en de eigen existentie te verdiepen. Concreet moeten we het als volgt zien: een beeld roept in ons de herinnering op aan andere beelden; we laten het inwerken zodat het echo's wakker maakt op verschillende levensniveaus (gevoelens, kennis, ervaring). Dit is de resonantie. Op een bepaald moment komt de lezer zelf actief tussen. Hij zoekt associaties in zijn eigen verleden, in vroegere leeservaringen, in kennis (mythen, legenden). Deze actieve inzet noemt Bachelard: retentissement. Het leek ons interessant Bachelard heel even met Sartre te confronteren, omdat beide denkers de verbeelding en de verbeeldingsproducten onderzoeken en zich in zekere mate door de fenomenologie lieten inspireren. Sartre tracht door een fenomenologische reflexie de essentie van de beelden en van de verbeelding te vattenGa naar voetnoot59. Zijn bedoeling is de verbeelding los te maken van de perceptie. De verbeelding heeft een eigen vorm van intentionaliteit d.w.z. in de verbeeldingsakt bestaat er een bijzondere relatie tussen object en subject. Vandaar dat het beeld niet kan herleid worden tot een ding, het is eerder een manier van zijn dan wel een inhoud. Wat betekent dit nu concreet? Volgens Sartre is het imaginaire zijn in zijn relatie tot de werkelijkheid vernietend. Het beeld van mijn vriend Pierre is niets meer dan een bijzondere manier om Pierre te benaderen. Deze benaderingswijze impliceert echter steeds dat Pierre er niet werkelijk is. Om te kunnen verbeelden moet het bewustzijn over irrealiteit beschikken. Irreëel is dan synoniem met niet bestaand, niet gegeven aan de perceptie. Sartre richt dus vooral zijn aandacht naar de zijnswijze van het beeld en naar de implicaties hiervan voor het bewustzijn. Het literaire beeld wordt niet expliciet behandeld en hij besteedt geen aandacht aan het probleem van de receptie. Ook Bachelard wijst op de eigenheid van de verbeelding, die grondig verschilt van de perceptie. Maar terwijl Sartre zich reflecterend neerboog op het scheppend bewustzijn, komt bij Bachelard vooral de invloed van de beelden op een ontvangend bewustzijn (lezer, toeschouwer) ter sprake. Bachelard erkent de irrealiteit van de beelden maar hij verbindt het irreële met de creativiteit. Het beeld draagt de mogelijkheden in zich om los van elk verleden een nieuwe wereld te scheppenGa naar voetnoot60. Was het beeld bij Sartre een eindpunt, bij Bachelard is het een uitgangspunt om dromend verder te bouwenGa naar voetnoot61. Bachelard is echter veel minder helder en | |
[pagina 32]
| |
theoretisch in zijn uiteenzettingen dan Sartre die met een zekere nauwgezetheid bepaalde Husserliaanse principes overneemt. Het hele oeuvre van Bachelard mist de rationaliteit van Sartres leer. Naar de geest sluit het dichter aan bij het werk van Merleau-Ponty, met wie hij de aandacht voor en de verruiming naar het niet-rationele gemeen heeft. Een duidelijk voorbeeld hiervan is het begrip ‘cogito’, dat eerder verwant is met ‘la raison élargie’ van Merleau-Ponty dan met het Husserliaanse cogito. ‘Le cogito du rêveur’, waarover Bachelard schrijft is een vorm van subjectiviteit die groeit uit de ervaring van de lezer met de beeldenwereld en waarin de dialoog zeer belangrijk is. Ook de aandacht voor de prereflexieve ervaringswereld hebben beide denkers gemeen. Toch reikt ook de relatie Bachelard-Merleau-Ponty niet verder dan een vage verwantschap van enkele grondintuities. Bachelard heeft dus bepaalde beginselen uit de fenomenologische richting verwerkt op een eigen creatieve wijze, die echter de geest van de fenomenologie zelf geen onrecht doet. Zoals hij zich niet strikt gebonden voelde door de wetten van de psychoanalyse zo veroorlooft deze eclecticus zich ook bepaalde vrijheden tegenover de fenomenologie die echter het voorrecht kreeg ‘het systeem van zijn keuze’ te worden ‘Il a lu tant de livres de philosophie! Sous prétexte de les étudier, de les enseigner, il a déformé tant de “systèmes”! Quand le soir est venu, quand il n'enseigne plus il croit avoir le droit de s'enfermer dans le système de son choix. Et c'est ainsi que j'ai choisi la phénoménologie dans l'espoir de réexaminer d'un regard neuf les images fidèlement aimées, si solidement fixées dans la mémoire que je ne sais plus si je me souviens ou si j'imagine quand je les retrouve en mes rêveries’Ga naar voetnoot62. | |
5. Enkele bedenkingenGaston Bachelard is een controversiële figuur. Door bewonderaars en enthousiaste leerlingen wordt hij beschouwd als de vernieuwer van de literaire analyse en als de grondlegger van de fenomenologische literatuurbenadering. De titel van V. Therriens studie is in dit opzicht sprekend: La révolution de Gaston Bachelard en critique littéraire (1970). Verdedigers van Bachelard zijn o.m. nog G. Poulet, J.-P. Richard, J. Rousset, H. Tuzet. Zijn tegenstanders treft men vooral aan bij de psychoanalysten (Mauron, Fayolle) en ook binnen de nieuwe Franse stromingen zoals Tel Quel. | |
[pagina 33]
| |
We stelden ons de vraag of men Bachelard niet in een bepaalde rol dwingt, wanneer men hem bij de literatuurwetenschap wil inlijven? Bachelard ziet zichzelf als een lezer. Zijn werk betekent op de eerste plaats een persoonlijke verrijking. Men moet het zien als een verzameling van beelden die hem uit vroegere lektuur bijgebleven zijn en die een uitnodiging waren tot rêveries. Vaak is hem daarbij niet langer duidelijk wat hij ontleende en wat hij zelf uitdacht. Anderzijds hoopt Bachelard dat zijn oeuvre iets zal betekenen voor de literaire kritiek. De bijdrage van Bachelard zou dan liggen in de aanbreng van een eigen methode en in het catalogeren van de belangrijkste beeldengroepen. Deze verdiensten dient men echter realistisch te bekijken. We zouden niet met V. Therrien over een revolutionaire vernieuwing durven spreken. Daarvoor mist het oeuvre de nodige systematische samenhang en methodologische klaarheid. De auteur bezondigt zich te veel aan pointillisme, d.w.z. de beelden (de auteurs worden geïsoleerd behandeld, los van de literaire contekst waarin ze thuishorenGa naar voetnoot63. Negatief leek ons ook de reductie van de literaire werken naar een bepaald beeldencomplex toe. Het werk van Nietzsche samenvatten als een poëtische weergave van het element lucht of Swinburnes oeuvre zien als een herschrijven van het cultuurcomplex initiatie in het water, heeft noodzakelijk een vertekening van het poëtisch oeuvre tot gevolg, wat waarschijnlijk niet de bedoeling was van Bachelard. Verder stelt men ook een zekere willekeur vast bij de selectie van de teksten en we wezen er ook vroeger op hoe gering het aantal literaire fragmenten wel is. Al deze beperkingen moeten het belang van Bachelards geschriften voor de literaire kritiek relativeren. Naast het pointillisme kan men ook het sterk hypotetisch karakter van Bachelards interpretatie aanklagen, en het ontbreken van een grondig uitgewerkte etensvisie. Het hypothetisch karakter houdt vooral verband met de optie die Bachelard neemt in verband met interpretatie. Interpretatie is bij hem synoniem geworden van creatie; het persoonlijk verleden, de vroeger verworven kennis en cultuur spelen hierbij een belangrijke rol. Wanneer de literatuurstudie van Bachelards interpretaties gebruik wil maken, zal ze zich bezinnen over de waarde en de waarheid | |
[pagina 34]
| |
van zijn beschouwingen, m.a.w. ze is bekommerd om de vraag binnen welk referentiekader de interpretaties geldig zijn. Voor Bachelard is deze vraag volledig secundair. Nergens vindt men bij hem een volledig uitgewerkte mensvisie zoals bij Freud of bij Merleau-Ponty. Er is alleen de overtuiging dat al deze beelden, flitsen en herinneringen elkaar kunnen verduidelijken. De luchtigheid waarmee Bachelard zich vaak in absolute termen uitlaat, roept bij de aandachtige lezer heel wat vragen opGa naar voetnoot64. Na deze kritische beschouwingen kan men zich afvragen of het werk van Bachelard dan helemaal geen waarde heeft. Paul Ricoeur omschreef zeer typerend de eigenheid van een dergelijke aanpak: ‘Il y a en effet une compréhension des symboles qui reste prise en quelque sorte dans le monde symbolique, eest le cas de toute phénoménologie purement comparatiste qui se borne à comprendre le symbole par le symbole; cette intelligente dans le symbole est nécessaire pour rompre avec la pensée explicative et réductrice; elle est même suffisante pour une phénoménologie descriptive, car elle est déjà une manière de comprendre, en tant qu'elle retient et relie;...’Ga naar voetnoot65. Dit is het niveau waarop Bachelard werkzaam is. Het is trouwens zijn overtuiging dat het beeld vanuit het beeld verduidelijkt moet worden. Komt Bachelard niet toe aan de existentiële vragen zoals Ricoeur met zijn leuze ‘le symbole donne à penser’, hij slaagt er wel in de lezer aan het dromen te zetten. Ricoeurs zinsnede wordt bij Bachelard ‘le symbole donne à rêver’. Het is echter duidelijk dat het literaire werk op die manier naar de achtergrond verdrongen wordt. J. Ricardou spreekt in dit verband van ‘une critique centrifuge’Ga naar voetnoot66. Wanneer men echter de beperktheid van Bachelards eigen benaderingswijze accepteert, zal men oog krijgen voor de interessante visie die aan de grondslag ligt van heel zijn oeuvre. Bachelard werd getroffen door het eigen karakter van de literaire beelden, die zich niet laten vatten in formules en wetmatigheden. Alleen een ander beeld kan het verduidelijken. Zijn werk is dan ook bijzonder waardevol als aanloop tot een instauratieve hermeneutiek, d.w.z. een interpretatieleer die zich niet vastklampt aan een reducerend systeem, maar de creativiteit van | |
[pagina 35]
| |
het beeld respecteert. Bovendien bevat het oeuvre van Bachelard ook een enorme hoeveelheid materiaal en bezit het door zijn persoonlijk karakter een bijzondere aantrekkingskracht. Wie zich aan een themaonderzoek waagt, kan moeilijk dit origineel werk over het hoofd zien. In de jongste jaren werden de meeste boeken van Bachelard opnieuw uitgegeven. Bachelard wordt gelezen en bestudeerd aan de universiteiten. Met hun leuze ‘l'imagination au pouvoir’ eisten de studenten in 1968 een nieuwe aanpak. Misschien beantwoordt het werk van Bachelard wel aan dit verlangen naar een grondige vernieuwing en getuigt deze vernieuwde belangstelling van de twijfel aan de almacht van elk wetenschappelijk systeem. Zeker is dat de rêverie die voor alles de onherleidbaarheid van het beeld vooropstelt, een goede tegenpool vormt voor het streng rationele structuralisme dat Frankrijk reeds geruime tijd in de ban houdt.
r. bouckaert-ghesquiere |
|