Spiegel der Letteren. Jaargang 16
(1974)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 285]
| |||||||||||
In margineGuido Gezelle, anti-vrijmetselaarIn het boek Guido Gezelle, katholiek vrijmetselaar. (Brugge, J. Sonneville, reeks Triagnose van een mythe, deel I, 1973) poneert Dr. Rem Reniers een reeks stellingen die we als volgt kunnen samenvatten: 1. Reeds in 1856 was Gezelle vrijmetselaar (p. 77). Hij behoorde tot een zogenaamde ‘autonome katholieke Vrijmetselarij onder priesters, of ten minste met priesters aan de leiding’ (p. 71). Onder druk van de pauselijke encyclieken en de verklaringen van de Belgische bisschoppen moesten destijds de priestersvrijmetselaars de ‘officiële’ vrijmetselarij verlaten. Hun uittreding zou zich omstreeks 1837 voltrokken hebben. Zij zouden overgegaan zijn tot de oprichting van een nieuwe en uitsluitend katholieke vrijmetselaarsorde. 2. In 1857 stichtte Gezelle een geheime organisatie onder de jonge Engelse leerlingen van het Klein Seminarie te Roeselare. Deze ‘Confraternity’ was een ‘soort kweekschool voor katholieke vrijmetselaars’ (p. 79). 3. Rond 1862 richtte Gezelle een ‘Sint-Lutgardisgilde’ op te Roeselare en vanaf 1874 geraakte hij rechtstreeks of onrechtstreeks betrokken bij de oprichting van ‘gilden’ te Brugge en te Leuven (Rodenbach). Deze Blauwvoeterij was een ‘in hoge mate katholiek Vlaamse Vrijmetselarij’ (p. 131). Er ontbrak alleen de broederlijkheid en symboliek (pp. 130-131). Wij treden deze stellingen niet bij. In de loop van de bespreking van het 200-bladzijden omvattende boek, zullen wij een andere thesis ontwikkelen, die wij nu reeds in enkele punten resumeren.
| |||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||
| |||||||||||
a. Vrijmetselarij en wetenschappelijke onderzoeksmethoden.Het uitgangspunt van het boek is verkeerd. De auteur vertrekt namelijk van een zeer persoonlijke en typisch 20ste-eeuwse definitie van het fenomeen ‘vrijmetselarij’. Hij definieert haar in een vijftal punten, die hij terugvindt bij de 19de eeuwse Gezelle en zijn vriendenkring. Deze hoofdkenmerken zijn: symboliek, zelfverwezenlijking, vrijheid en verdraagzaamheid, beslotenheid en broederlijkheid. De vorser kan moeilijk deze kenmerken opsporen, die veelal subjektief en niet exclusief zijn voor de vrijmetselarij. Beslotenheid vindt men immers ook in andere groeperingen. Broederlijkheid onder de mensen is geen maçonniek monopolie, evenmin als de zelfverwezenlijking. Vrijheid en verdraagzaamheid vindt men buiten de vrijmetselarij. De vorser in de ‘maçonnologie’ hanteert een andere methode. Als hij over geen maçonniek archief beschikt en toch wil uitmaken of een persoon al dan niet vrijmetselaar was, gaat hij op zoek naar sporen waaruit zou kunnen blijken dat dit historisch personage op de hoogte was van bepaalde symbolen, ritualen en gebruiken, waardoor de vrijmetselaar zich van de andere mensen onderscheidt. Eenzelfde methode geldt voor de maçonnieke organisaties. Zij hebben een bepaalde structuur en betiteling waardoor zij verschillen van andere groeperingen. Maar voorzichtigheid blijft nochtans geboden, want vanaf het ontstaan van de vrijmetselarij werden zogenaamde maçonnieke ‘geheimen’ verraden en hebben buitenstaanders er kennis van gekregen. In Gezelle's tijd werden precies te Roeselare en te Brugge boeken uitgegeven waarin naast veel onzin ook juiste informatie over de ‘geheimen’ werd verstrektGa naar voetnoot4. Sommige groeperingen hebben de vrijmetselarij zelfs gedeeltelijk nagebootst en dan spreekt men van ‘pseudo-vrijmetselarij’. Wanneer nu een persoon één maçonniek gebruik aanwendt is hij daarom nog geen vrijmetselaar. Een groepering die één maçonnieke betiteling overneemt, bedrijft daarom geen vrijmetselarij. In het geval van Gezelle en zijn vrienden zullen wij verder zien dat zij weinig of niet op de hoogte waren van de maçonnieke symbolen, ritualen en gebruiken, | |||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||
en dat hun al dan niet geheime organisaties niets gemeen hebben met de maçonnieke structuren en titulatuur. Er kan geen sprake zijn van vrijmetselarij of zelfs ‘pseudo-vrijmetselarij’. In deze studie komt nog een andere methodologische fout voor. Steeds worden in Gezelle's vriendenkring naar (foutieve) gelijkenissen met de vrijmetselarij gezocht en nooit naar de fundamentele verschillen. In de vermeende analogieën worden alleen details en geen essenties uit de vrijmetselarij betrokken. Cruciaal blijft bij ons de vraag waarom nu juist de vrijmetselarij het tweede lid in de analogie vormt en waarom niet bijvoorbeeld ‘Opus Dei’ of de integristenbeweging? De vrijmetselarij is toch niet de enige geheime organisatie. In de geschiedenis kent men talrijke kerkelijke, religieuze, mystieke, rationalistische en politieke geheime groeperingen. Soms betreft het agitatiegroepen, in andere gevallen belevingsgroepen of initiatieke genootschappen. Wij zouden toch bedenkingen willen opperen over de wetenschappelijke bewijsvoering, wanneer we op p. 113 lezen: ‘(...) Rekening houdend met de regel dat iemand die te veel wil bewijzen, ten slotte niets meer bewijst (...)’. | |||||||||||
b. Gezelle's ‘vrijmetselaarsschap’.1. De zogenaamde ‘katholieke vrijmetselarij’.De stelling dat omstreeks 1837 uit de ‘officiële’ Belgische vrijmetselarij een nieuwe katholieke maçonnerie van priesters ontstond, veronderstelt de aanwezigheid van geestelijken in de eerstgenoemde. De auteur is de mening toegedaan dat de geestelijkheid vóór 1837 sterk vertegenwoordigd was in de Belgische vrijmetselarij. Tijdens het Oostenrijks bewind waren sommige seculiere en reguliere geestelijken lid van een loge. In enkele steden, zoals Antwerpen traden zij nooit toeGa naar voetnoot5. Na de Brabantse Omwenteling vielen de maçonnieke activiteiten omzeggens stil om na 1798 weer langzaam op dreef te komen onder toezicht van het ‘Grootoosten van Frankrijk’. Het is een vaststaand feit dat na 1798 geestelijken nog hoogst uitzonderlijk lid waren van de Belgische vrijmetselarij. In 1811 verliet de laatste priester zijn logeGa naar voetnoot6. Dit blijkt trouwens overduidelijk uit de rijke archieven van de Belgische loges en van de diverse obediënties waaronder zij ressorteerden, nl. het ‘Grootoosten van Frankrijk’ (1798-1814), de ‘Grootloge van Bestuur der Zuidelijke Nederlanden’ (1816-1830) en het ‘Grootoosten van België’ (vanaf 1832). Zelfs indien we het probleem verplaatsen door de stichting van deze zogenaamde ‘katholieke vrijmetselarij’ te situeren omstreeks 1811 i.p.v. 1837, dan | |||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||
zien wij toch moeilijk in hoe deze geïsoleerde priesters-vrijmetselaars erin geslaagd zouden zijn een orde op te richten die meer dan 40 jaar stand hield. Er bestaat hierover niet het minste materieel bewijs. Bovendien zouden wij de ‘zuiver katholieke’ opvattingen van deze priesters-vrijmetselaars betwijfelen, gezien de meesten de ‘eed van trouw aan de Republiek en haat aan het Koningdom’ hadden gezworen. Klerikaal was deze groep in ieder geval niet. | |||||||||||
2. Het ‘Grootoosten van België’.De auteur laat de mogelijkheid open dat Gezelle nog rond 1852 toetrad tot de vrijmetselarij onder het ‘Grootoosten van België’ (p. 10). We vermeldden reeds dat sedert 1811 de katholieke geestelijkheid geen deel meer uitmaakte van deze obediëntie. Het is echter politiek onmogelijk dat de ultramontaanse Gezelle lid is geweest van het liberale ‘Grootoosten van België’. Inderdaad in 1834 richtte de Brusselse loge ‘Les Amis Philanthropes’ de ‘Université Libre de Bruxelles’ op. Twee jaar later wierpen de Brusselse werkplaatsen zich in de verkiezingsstrijd. Weldra werden de loges in de grote steden de steunpilaren van de lokale liberale partijformaties. In 1846 (Gezelle is 16 jaar) nemen de loges het initiatief tot de oprichting van de nationale liberale partijGa naar voetnoot7. | |||||||||||
3. Andere maçonnieke ritussen.Op pp. 133-136 wordt de vraag gesteld of Gezelle soms niet was aangesloten bij een ander maçonniek overheidsorgaan dan het ‘Grootoosten van België’. De belangrijkste in België beoefende ritussen worden niet vermeld en hun archieven werden niet ingezien. Ook hier geldt de opmerking dat de Belgische geestelijkheid er geen deel aannam. Bovendien verkondigden de meeste ritussen weinig katholieke opvattingenGa naar voetnoot8. | |||||||||||
c. Gezelle's ‘kennis’ van de maconnieke symbolen, ritualen, gebruiken en voorschriften.1. Symbolen en ritualen.Volgens de auteur was Gezelle een liefhebber van de maçonnieke symboliek. In de ‘blauwe’ graden (Leerling, Gezel, Meester) staan de (morele) werktuigen (bv. de winkelhaak) en de (morele) geometrie (bv. het haaks gedrag) centraal in de symboliek en ritualistiek. Iedere vrijmetselaar vormt zelf een ‘ruwe steen’ | |||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||
waaraan hij voortdurend moet ‘kappen’ wil hij als ‘bouwsteen’ passen in het groot bouwwerk van een onzichtbare tempel. Deze is opgetrokken volgens het bouwplan van de Tempel van Koning Salomo te Jeruzalem. In de 18de eeuw spraken de maçons over de ‘Tempel der Rede’ of de ‘Tempel der Deugd’, en later ontstond de interpretatie van de ‘Tempel der Mensheid’. Vandaag nog bouwen de religieus ingestelde vrijmetselaars die tempel ter ere van de ‘Grote Bouwmeester van het Heelal’. Een artikel dat Gezelle in 1864 publiceerde in het katholieke strijdblad ‘'t Jaer 30’ bevat een regelrechte aanval op die symboliek in 't algemeen en op de ‘Grote Bouwmeester van het Heelal’ in 't bijzonder: ‘(...) dat staat in de regels van de framassons van vele en groote gebouwen op te zetten, ter eere van den grooten bouwmeester dezer wereld, zoo zy spottenderwyze God noemen; Salomon, den tempelbouwer vereeren zy als eenen van hunne stamvaders en ze doen hem na; hunne religie bestaat in moortel en steen, en daarom heeten ze ook vry-metselaars; ze moeten hunnen naam verdienen.’Ga naar voetnoot9. Tegelijk bekent Gezelle zijn onwetendheid inzake maçonnieke symboliek, want hij schrijft over ‘moortel en steen’. Elders vermeldt Gezelle dat de belangrijkste maçonnieke symbolen de driehoek en het truweel zijnGa naar voetnoot10. Het is kenmerkend voor niet-vrijmetselaars de maçonnerie te associëren met ‘metselen’ in plaats van het ‘steenhouwen’. Ook Gezelle denkt aan het geklink van het truweel en het geflipflap van de natte mortel. De belangrijkste maçonnieke symbolen zijn echter de steenhouwerswerktuigen. Buiten de Salomonische Tempel en de ‘Grote Bouwmeester’ vermeldt Gezelle in een artikelenreeks gewijd aan tropische bomen en planten ‘de Accacia of de Francmaçonsboom’Ga naar voetnoot11 zonder hier dieper op in te gaan. Voor de auteur vormt de vermelding van de acacia een bewijs voor Gezelle's beslagenheid in de maçonnieke symboliek en zijn vrijmetselaarsschap. Wij zijn de mening toegedaan dat Gezelle ergens vaag een klokje heeft horen luiden maar niet precies weet waar de maçonnieke klepel hangt. Hij situeert niet de rol van de acaciatwijg in het rituaal van de Meesterverheffing. Een ander bewijs vormt de vermelding van een zekere Hiram in dezelfde artikelenreeksGa naar voetnoot12. Het gaat hier niet om de bijbelse ambachtsman Hiram belast met de supervisie van de Salomonische Tempel en wiens legendarische dood (die niet voorkomt in de Bijbel) centraal staat in het rituaal van de Meesterverheffing. Gezelle verwijst duidelijk naar Hiram, de koning van Tyrus die Salomo cederhout uit Libanon bezorgde om tempels en paleizen te bouwen. Deze figuur komt voor in de BijbelGa naar voetnoot13 en speelt ook een rol in een zogenaamde ‘hoge’ graad (de 22ste graad in het stelsel van de ‘Aloude en Aangenomen Schotse Ritus’). Het is normaal dat Gezelle zijn vulgariserende | |||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||
artikelen illustreert met bijbelse voorbeelden en men moet deze niet direkt in verband brengen met de vrijmetselarij. Andere bewijzen van Gezelle's ‘kennis’ der maçonnieke symbolen vormen de vermelding van de roos (in ‘Dien Avond en die Roze’) en de bijenkorf (als titel van een tijdschrift van de Blauwvoeterij). Inderdaad komt het symbool van de roos ook voor in de Rozenkruisersgraad (18de graad in het stelsel van de ‘Aloude en Aangenomen Schotse Ritus’). De bijenkorf was in de 19de eeuw ook een maçonniek symbool, alhoewel volledig secundair. Maar zowel de roos als de bijenkorf zijn symbolisch gemeengoed. | |||||||||||
2. Gebruiken.De vrijmetselaars kennen reeks gebruiken waarvan sommige specifiek maçonniek zijn. Zo herkennen zij elkaar door een bepaalde handgreep en rituele woorden. Zij applaudisseren een verdienstelijke broeder met een bepaalde vreugderoep en handslag. In hun interne correspondentie gebruiken zij een bepaalde briefstijl en afkortingen. Zelden zetten zij nochtans puntjes in hun handtekening. De meeste van deze gebruiken zijn uiterlijkheden die door anti-maçonnieke publikaties of indiscreties bekend geraakten in de buitenwereld. De overname van één vrijmetselaarsgebruik impliceert nog geen vrijmetselarij. | |||||||||||
a. Handgreep.De ‘Confraternity’ te Roeselare zou het gebruik van een maçonnieke handgreep hebben gekend (p. 77). De auteur steunt zich hiervoor op een brief van Gezelle aan Van Oye in 1858 waarin te lezen staat: ‘(...) si dederis mihi dextram societatis (...)’. Dit citaat wordt dan vertaald ‘als gij mij de handgreep van het genootschap zult gegeven hebben’. De uitdrukking ‘dextram societatis dare’ komt veelvuldig voor in de Vulgaat-Bijbel en bij de Kerkvaders. De ‘Dictionnaire de la Bible’Ga naar voetnoot14 commentarieert ze: ‘(...) c'est avec la main droite qu'on fait alliance (...)’. Het ‘Bijbels Woordenboek’Ga naar voetnoot15 voegt er aan toe dat ‘societas’ hier ook door eensgezindheid kan vertaald worden en geeft als voorbeeld ‘dextras dederunt mihi et Barnabae societatis’ (Gal., II, 9). Niets in dit citaat verwijst naar een speciale handgreep. Het gaat om een gewone handdruk onder eensgezinde vrienden die een verbond hebben gesloten. Interessant lijkt ons een brief die een onbekende, Buckley genaamd, in 1864 aan Gezelle adresseerde en waarin de auteur eveneens een handgreep ontwaart. Hij publiceert er een vrij duister fragment uit dat als volgt luidt: ‘'t Jaer 30 is making its way, just let it be in Flemish, what I consider “La Paix” of Mr. Coomans to be in Franch, or better give your readers good large general ideas, open up new catholic sources of union, of liberty, or fraternal hand-grasping work, and be in the ranks of those who would shut up for ever in this land the “estaminet la | |||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||
loge” the house of ill fame and te government “bureau” and school.’ (p. 77). Wij hadden graag dit uittreksel in zijn kontekst willen plaatsen, maar de originele brief werd destijds door Prof. Dr. Fr. Baur ontleend aan de Koninklijke Bibliotheek te Brussel en na diens overlijden niet terugbezorgd. Het fragment is in tweeërlei opzichten interessant. Ten eerste bevat het een duidelijke aanval op ‘de loge’ die met een verdachte kroeg wordt vergeleken. Een dergelijke gedachtegang vinden we ook hetzelfde jaar in Gezelle's journalistenproza terug. Dr. Rem Reniers ziet echter deze anti-maçonnieke uitlating niet, en meent dat het om een herberg (‘De Genevoysche Loge’ of ‘Veneetsche Loge’) gaat. Gezelle's ‘Brieven aan 't Beertje van de loge’ interpreteert hij in dezelfde zin. In het laatste geval gaat het echter duidelijk om de maçonnieke filantropische kring ‘De Beeren’ te KortrijkGa naar voetnoot16. Vandaag nog komt de beer voor in het embleem van de loges aldaar. De uitdrukking ‘fraternal hand-grasping work’ komt ons semantisch en syntactisch vreemd voor. De auteur vertaalt ze door ‘broederlijk handgreepwerk’. Wij willen die mogelijkheid niet uitsluiten. Misschien zinsspeelt Buckley op een speciale handgreep onder ‘broeders’, die de anti-maçonnieke strijd op hun programma hebben staan. Doch komt het ons onwaarschijnlijk voor gezien de Engelse maçonnieke terminologie voor deze handgreep ‘the grip’ luidt, en niet ‘the grasp’ zoals de auteur beweert. Het kan dus evengoed om een stevige handdruk onder vrienden gaan. | |||||||||||
b. Maçonnieke briefstijl en handtekening met puntjes.In hun interne briefwisseling korten de vrijmetselaars soms hun maçonnieke woordenschat af met drie puntjes. Zo verwijst de aanspreektitel ‘Z.·.W.·.B.·.’ naar ‘Zeer Waarde Broeder’ Zelden plaatsen zij in of achter hun handtekening drie punten. Wanneer een brief uitgaat van een logebestuur vermeldt de ondertekenaar dikwijls in afkorting zijn bestuursfunktie. De beoefenaars van de zogenoemde ‘hoge’ graden vermeldden in de 19de eeuw dikwijls naast hun handtekening de graad die zij bekleedden. We vinden hiervan niets terug in Gezelle's correspondentie. Volgens de auteur vormt de aanspreektitel ‘Vriend in Jezus-Christus’ in de ‘katholieke vrijmetselarij’ het equivalent met het ‘Zeer Waarde Broeder’ uit de ‘officiële’ vrijmetselarij. Wij stellen ons de vraag waarom Gezelle dan deze ‘geheime code’ openlijk in zijn weekblad ‘Rond den Heerd’ gebruikt. Het woord ‘vriend’ wordt enkele malen afgekort tot ‘v.’ en de naam ‘Jezus-Christus’ tot ‘J.-C.’. Waarin bestaat nu de gelijkenis met de maçonnieke briefstijl? Het gebruik puntjes te zetten in zijn handtekening kan Gezelle hebben overgenomen uit de vrijmetselarij, alhoewel de handtekeningmanie niet exclusief | |||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||
maçonniek is (vraag dat maar eens aan de kassabediende van een bank!). De manier waarop Gezelle vijf puntjes zet is in ieder geval niet maçonniek. In zijn gedicht ‘Handteeken’ licht hij zijn bedoeling nader toe en schrijft hij duidelijk: ‘met puntekens, dat bewijst die vijf zoete wonden Christi’. De auteur ontwaardt in Gezelle's handtekening ook soms vier punten of een cirkel met een punt erin. Ook als wij aannemen dat zij er wel degelijk staan, het betreft evenmin een maçonniek gebruik. | |||||||||||
c. Vreugdeuitroep.De vrijmetselaars applaudisseren een verdienstelijke broeder met een zogenaamde ‘vreugdebatterij’. Deze bestaat uit een reeks handslagen en de herhaling van een vreugdewoord, dat verschilt van ritus tot ritus. De ‘Aloude en Aangenomen Schotse Ritus’ (stelsel van 33 graden) kent het vreugdewoord ‘houzzai’ waarvan de auteur ten onrechte meent dat het alleen in voege is bij de ‘witte’ vrijmetselarij (t.t.z. van de 31ste tot de 33ste graad). De Blauwvoeterijgilde van Rodenbach kent eveneens een hoezee-kreet, maar koppelt die niet aan de reeks rituele handslagen van de ‘vreugdebatterij’. Wij zien bijgevolg geen verband met de vreugdeuitroep gebruikt door de vrijmetselaars en zijn van mening dat de hoezee-kreet gemeen is aan vele mensen die uiting aan hun vreugde willen geven. | |||||||||||
d. Voorschriften.De hypothese dat Gezelle en zelfs ook Van Oye tot het ‘Grootoosten van België’ behoorde, steunt op één enkele ‘typische maçonnieke’ uitlating. In 1862 schrijft de leerling aan zijn gewezen meester. ‘(...) Dieu seul connaît les coeurs et les reins (...)’. Deze zinsnede zou afkomstig zijn uit de oude ‘geheimgehouden’ morele voorschriften van het ‘Grootoosten van België’. Deze voorschriften werden in 1835 in de Brusselse loge ‘Les Vrais Amis de l'Union’ opgesteld en met kleine wijzigingen in 1838 overgenomen door het ‘Grootoosten van België’Ga naar voetnoot17. Zij werden publiek gemaakt als antwoord op het Herderlijk Schrijven van de Belgische bisschoppen, die de vrijmetselaars van ‘immoraliteit’ en ‘ongeloof’ beschuldigden. De auteur meent dat de uitdrukking ontleend werd aan één van die oude voorschriften, waarvan de tekst zou luiden: ‘Ne juge pas légèrement les actions des hommes; ne blâme point et loue encore moins: c'est au Grand Archtitecte de l'Univers qui sonde les coeurs et les reins à apprécier son oeuvre.’ (p. 90). Wij hebben talrijke uitgaven van deze tot in 1880 ongewijzigde voorschriften ingekeken en nergens vonden wij de zinsnede over hart en nieren. Telkens lazen wij; ‘(...) c'est au Grand Architecte de l'Univers qui sonde les coeurs, à apprécier son ouvrage (...)’. | |||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||
De uitdrukking die Van Oye gebruikt komt op diverse plaatsen in de bijbel voor en verwijst naar niets maçonniek. | |||||||||||
d. De ‘confraternity’, de ‘blauwvoeterijgilden’ en de maconnieke organisatiestructuren.De uitdrukking die Van Oye gebruikt komt op diverse plaatsen in de BijbelGa naar voetnoot18 nationale ‘grootmacht’ (genaamd ‘Grootoosten’ of ‘Grootloge’). Deze is samengesteld uit afgevaardigden van de loges die de ‘Grootofficieren’ verkiezen. Het gezag in de 19de-eeuwse loges is toevertrouwd aan ‘Officieren-Dignitarissen’. De Achtbare Meester (de Voorzitter), geholpen door twee Opzieners, leidt de werkzaamheden. Verder zijn er de Redenaar, de Sekretaris, de Onderzoeker, de Dekker, de Ceremoniemeester, de Voorbereider, de Schatbewaarder, de Aalmoezenier, de Hofmeester die allen belast zijn met een welomschreven taak. In de loge werkt men in de drie symbolische graden (Leerling, Gezel, Meester). De vrijmetselaars die eveneens de zogenaamde ‘hoge’ graad wensen te beoefenen, komen apart in een kapittel bijeen. Niets van deze maçonnieke structuur en titulatuur vinden wij terug bij de groeperingen rond Gezelle. Over de ‘Confraternity’ schrijft Gezelle duidelijk: ‘(...) In dit licht gezien komt het er, dunkt me weinig op aan of ons genootschap al dan niet een naam heeft, en wij titels en waardigheden verlenen aan ieder van ons. (...)’ (p. 32). Ook de ‘Blauwvoeterijgilden’ vertonen niet de minste gelijkenis met de vrijmetselarij. Men zal er tevergeefs zoeken naar ‘galdelingen’, ‘hoofdmannen’ en ‘keurmanschappen’. De auteur brengt de ‘Middenkamer’, een plaats in de Salomonische Tempel waar de meesters-vrijmetselaars bijeenkomen, in verband met de ‘middenraad’ die bestaat uit afgevaardigden van de lokale afdelingen van een gilde (p. 121). Reeds tijdens de Franse bezetting werd de term ‘middenbestuur’ gebruikt om het centraal bestuur van een departement aan te duiden. Dat de Blauwvoetflaminganten hun ‘centrale’ raad met de term middenbestuur bedachten is normaal gezien ze niet van ‘volksvreemde’ woorden hielden. Het maçonniek begrip ‘Middenkamer’ dekt niet de idee van een centraal bestuur. Daarvoor bestaan de termen ‘Grootoosten’ of ‘Grootloge’. | |||||||||||
e. Gezelle's anti-maconnieke journalistiek.Op p. 98 schrijft de auteur: ‘(...) in tegenstelling tot zijn katholieke tijdgenoten, zegt Gezelle bitter weinig kwaad van de Loge en van de “Framassons”. Hij doet het maar een enkele maal, namelijk in een brief aan van Oye (...)’. Wij treden deze stelling niet bij en verwijzen naar Gezelle's journalistenproza in het katholieke strijdblad ‘'t Jaer 30’ in de periode 1864 tot 1867Ga naar voetnoot19. Ongeveer | |||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||
één vierde van zijn editorialen bevatten rabiate aanvallen op de maçonnerie, waarvan hij het volgend beeld ophangt. De vrijmetselaars (framassons) worden dikwijls vermeld samen met het geheim genootschap der ‘carbonari’ (koolbranders) of de vrijdenkersgroepering der ‘solidairen’ (schoeljedairen). De ‘framassons’ zijn de voortzetters van de jakobijnse traditie der Franse Revolutie: ‘Versta wel: De Revolutie of de francmaçonnery - want dat is nu een en het zelfde - werkt met handen en voeten om al wat goed en waar is te vernielen.’Ga naar voetnoot20 en elders schrijft Gezelle: ‘(...) die donkere massa van die leelyke framasons die bezig waren met iets te bereiden dat nog veel slechter was, maar dat onder den veel schoonderen naam schuilde van vryheid, gelykheid en broederlykheid (...)’Ga naar voetnoot21. Talrijke artikelen wijdt Gezelle aan de ‘verborgen invloed’ van de vrijmetselarij. ‘Is het niet waar dat de verborgen invloed niet zoo zeer by de bisschoppen en by de priesters als by de framasons te zoeken en te vinden is?’Ga naar voetnoot22. ‘En inderdaad, het is zoo: de framasons zyn het die het land meester zyn; de framasons zyn het die de wet aan den koning en aan de ministers willen geven, de framasons zyn het die de volksvertegenwoordigers doen kiezen en hun voorschryven hetgene zy te doen of te laten hebben.’Ga naar voetnoot23. Rond het thema van het horloge (hor... loge) parodieert Gezelle ‘de loge’. De Belgische staat wordt vergeleken met een staande klok. De Koning, de ministers, het parlement en de administratie vormen de onderdelen van het uurwerk. Het zware horlogegewicht, de vrijmetselarij, windt het uurwerkmechanisme opGa naar voetnoot24. De vrijmetselaars behoren tot de linkervleugelGa naar voetnoot25 naast de ‘ketters, protestanten, solidairs, vrijdenkers, miliciens de l'avenir, gebrandmerkte vuilpots, dronkaards, etc...’Ga naar voetnoot26. De ‘framassons’ zijn voor de schoolplicht, het officieel onderwijs en de burgerlijke begrafenis. Zij zijn tegen de katholieke kerk en het katholiek geloof. Kortom: ‘Satan (is) zelve framasson en grootmeester’Ga naar voetnoot27.
hugo de schampheleire, vorser F.K.F.O. |
|