Spiegel der Letteren. Jaargang 15
(1973)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 264]
| |
Ruwe liefde: 1887In zijn studie De invloed van het Franse naturalisme in het werk van Cyriel Buysse (Brussel 1968), die weinig opgemerkt werd en die in menig opzicht de aandacht van neerlandici en comparatisten verdient, betrekt P.H.S. van Vreckem mij op zeer nadrukkelijke wijze bij de behandeling van Ruwe liefde van Reimond Stijns. De beslistheid die hij daarbij aan de dag legt, kan verwarring stichten bij de lezer, wat mij ertoe noopt de puntjes op de i te zetten. Ziehier de teksten: ‘In vergelijking met de voorgaande novellen is Ruwe Liefde (1888) beslist geen stap vooruit, en in geen geval “een gave naturalistische roman”, zoals Lissens hem noemt.’ (blz. 45). Daarbij hoort volgende voetnoot: ‘Vgl. winkler-prins (sic), 6de druk, 1953, artikel Stijns. Vgl. ook lissens: Een Vergeten Jubileum: Ruwe Liefde in D(ietsche) W(arande) E(n) B(elfort), 1947, pp. 527 = 581-sqq., waarin hij spreekt van ‘deze naturalistische proeve’. (blz. 336). Daarop volgt een andere voetnoot, die gewoon een referentie naar een in het betoog van Van Vreckem aangehaald fragment uit het boek van Stijns zou dienen te zijn: ‘r. stijns: Ruwe Liefde, s.l., s.d., pp. 67-68. De “Bibliographie Nationale de Belgique” geeft als uitgever Verlooij, Rotterdam op, en niet “Gent”, zoals b.v. Lissens vermeldt. Vgl. de “Bibliographie” verscheen het in 1888, en niet in 1887 zoals veelal wordt aangegeven.’ (blz. 336) Duidelijkheidshalve zullen wij twee punten uit elkaar houden: de datering, en wat ik zal noemen het gehalte aan naturalisme van Ruwe liefde. 1. Van Vreckem corrigeert de tot dusver aangenomen datering 1887 in 1888. Hij steunt daarbij alleen op het gezag van de Bibliographie de Belgique (die hij Bibliographie Nationale de Belgique noemt). Inderdaad, daar wordt in jrg. XIV (1888), nr. 6, afl. van 15 juli 1888, welke die is - men gelieve het te onthouden - van de ‘livres parus en juin’, opgegeven: ‘788. stijns. - Ruwe liefde, dorpsverhaal door Reimond Stijns. In-12, 321 p. Rotterdam, imp. Verlooij.’ Nu weet ieder gebruiker van de toenmalige Bibliographie de Belgique dat de grootste omzichtigheid geboden is bij het raadplegen ervan, in het bijzonder als het om Nederlandstalige werken gaatGa naar voetnoot1. Ik kan hier onmiddellijk aan toevoegen dat de uitgave helemaal niet bekend is in Brinkman's catalogus der boeken, plaat- en kunstwerken, die sedert 1882 tot en met 1891 in Nederland zijn uitgegeven of herdrukt... door R. van der Meulen. De zaak is mij gaan boeien. Een exemplaar van de oorspronkelijke editie met vermelding van de jaartallen 1887 of 1888 heb ik in geen enkele bibliotheek in België en ook niet in Nederland (‘Niet in KB en CC’) kunnen vinden. De K.B. te Brussel heeft een fiche (II 52431) met de vermelding Rotterdam, 1888, | |
[pagina 265]
| |
in-8o, maar bezit geen boek dat aan deze beschrijving beantwoordt: het voorhanden exemplaar heeft geen jaartal; het is gebonden, maar de oorspronkelijke omslag ontbreekt. De oude, verkleurde, met de hand geschreven steekkaart behoort tot de tijd dat de K.B. het niet zo nauw nam met Vlaamse boeken. Overigens klopt het formaat dat op de fiche vermeld is (in-8o), niet met dat van de Bibliographie de Belgique (in-12o). De traditie houdt het niettemin bij 1887: De Potter, Coopman en Scharpé, Baekelmans (in zijn studie over Stijns, opgenomen in Vier Vlaamsche prozaschrijvers, 1931), en Frederiks en Van den Branden. Deze laatsten zijn de enigen die als plaats van uitgave Gent vermelden. Te onderzoeken is, of de Rotterdamse ‘snelpersdrukkerij’ Verlooij, die het boek drukte, als uitgever optrad en of er toch geen exemplaren met Gents adres bestaan. Aanvankelijk sluit Van Vreckem zich, wat het jaartal betreft, bij de traditie aan, nl. waar hij het werk voor het eerst vernoemt: ‘Het Vlaanderen, dat in Ruwe Liefde (1887) ten tonele wordt gevoerd...’ (blz. 20). Daarna opteert hij voorgoed voor 1888. Wij zouden in het duister blijven tasten hebben, als in het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven te Antwerpen niet een (gebonden) exemplaar bewaard was uit de nog niet zo lang geleden verworven bibliotheek van wijlen Herman Teirlinck (nr. 76288). Ook daar geen uitgever en geen jaartal. Maar er staat deze eigenhandig door Stijns voor zijn vriend en jarenlange medewerker Isidoor Teirlinck in zwarte inkt geschreven en ondertekende opdracht in: Voor Isidoor, / Met mijn besten nieuwjaarswens[ch]Ga naar voetnoot2 / 1 Jan. 1888. Het zonder jaartal verschenen dorpsverhaal Ruwe liefde was dus kant en klaar in 1887. Normaal had een impressum dat jaartal moeten vermelden, ook in de voor Van Vreckem gunstigste veronderstelling dat Stijns de eerste exemplaren kort vóór nieuwjaar ontving en dat het boek pas in 1888 gedistribueerd werd. Er bestaat tot nader order geen reden om 1888 als jaar van uitgave te aanvaarden. Als Van Vreckem het punt zo belangrijk achtte, bijv. voor een chronologie van het Vlaamse naturalisme, dan was het veel interessanter geweest dat hij in plaats van de gegevens uit de Bibliographie de Belgique onkritisch over te nemen, de Vlaamse periodieken van die tijd had onderzocht. Hij zou dan gevonden hebben dat Ruwe liefde als feuilleton verscheen in het Brusselse weekblad Flandria van 27 sept. 1885 (jrg. I, nr. V) tot 24 okt. 1886 (jrg. II, nr. XXXXIII) en dat aan het slot van de publikatie in feuilletonvorm het jaar 1885 staat, wat erop wijst dat het werk toen in handschrift klaar was. Hij zou dan meteen de kans hebben gehad, ons over de interne chronologie in te lichten, wat ten slotte voor zijn beperkt onderwerp belangrijker is. 2. Omtrent het gehalte aan naturalisme dat in Ruwe liefde aanwezig is, herinner ik mij niet ooit geschreven te hebben dat wij te maken hebben met een ‘gave naturalistische roman’. In de tekst van mijn artikel over Stijns in de Winkler Prins, waar Van Vreckem naar verwijst, wordt Ruwe liefde niet eens vermeld! | |
[pagina 266]
| |
Het werk staat wel in de bibliografie onderaan. Maar het artikel eindigt met de volgende zin: ‘Zijn meesterwerk Hard labeur is een gave naturalistische roman.’ Hoe is het mogelijk zo slordig te lezen, als men iemand wil tegenspreken? De visie van Van Vreckem op de al of niet naturalistische inslag in Ruwe liefde is wat men erg genuanceerd kan noemen. Het boek is Stijns' ‘eerste aanloop tot het naturalisme’ (blz. 25), terwijl verder gezegd wordt dat in Arm Vlaanderen (1884, dus drie jaar voor het verschijnen van Ruwe liefde) ‘door de woordenkeus, door de haarfijn geobserveerde weergave van eerder afstotende details, met klem het komende naturalisme (wordt) ingeluid.’ (blz. 43). Voorts treft Van Vreckem in Schetsen en verhalen (1886), nl. in het daarin opgenomen verhaal Gemeen volk, ‘voor het eerst bij R. Stijns een novelle aan die uitgesproken naturalistische kenmerken draagt...’ (blz. 43). Op blz. 45 heet Ruwe liefde, zoals we gezien hebben, ‘belist geen stap vooruit’ op de door Stijns kort te voren gepubliceerde novellen. Reden: ‘De romantische bewogenheid der landelijke helden is te groot om van naturalisme, laat staan van gaaf naturalisme, te mogen gewagen.’ Enige regels verder lezen we dan weer dat Ruwe liefde toch een zeer ‘wrang werk’ is, ‘naturalistisch veeleer door de algemene, pessimistische levensbeschouwing, door de eenzijdigheid waarmee het Noodlot de twee geliefden achtervolgt en van elkaar scheidt, dan wel door de specifiek naturalistische uitbeelding van taferelen of het uitwerken van naturalistische thema's’ (blz. 45). Mijn kijk op Ruwe liefde heb ik ruim vijfentwintig jaar geleden uiteengezet in een jubileumartikel in Dietsche Warande en Belfort, dat Van Vreckem zo vriendelijk is te vernoemen, zij het dan om te zeggen dat ik het verhaal een naturalistische proeve heb genoemd. Misschien mag ik, om aan te tonen dat het nooit bij mij is opgekomen er een gave naturalistische roman in te zien, de samenvatting (gelardeerd met commentaar tussen haakjes) overschrijven die ik als conclusie uit mijn beschouwingen over een aantal aspecten van het boek trok: ‘Hij (Stijns) weet uit zijn gunstige positie de voordelen niet te halen, noch het goede gebruik te maken van de nieuwe wapenen: hij beheerst zijn uitdrukkingsmiddelen niet (dat sloeg op oud én nieuw taalgebruik in een tijd van opkomende “woordkunst”), ontkomt nauwelijks aan de conventionele karaktertekening (dat ging om het streven naar waarheid in het uitbeelden van de mens), kan er niet toe besluiten het sexuele als integrerend deel in zijn verhaal op te nemen zonder protest (dat was het terugdeinzen voor het onbewimpeld, d.i. op naturalistisch ontvoogde wijze, behandelen van sexuele aangelegenheden), faalt op het stuk van de door het naturalisme voorgestane impassibiliteit. Hij loopt vast in de halfslachtigheid...’ (blz. 537). Uitdrukkelijk werd daaraan toegevoegd dat Stijns in alle opzichten beneden zijn bedoelingen blijft en dat Cyriel Buysse de man zal zijn, ‘die over de aarzelingen van de voodoper heenstapt.’ Ik kan niet nalaten ten slotte als toemaatje erop te wijzen dat ik het volkomen eens ben met Van Vreckem over Arm Vlaanderen, door Teirlinck-Stijns. Daarover schreef ik dat het ‘bij wijlen naturalistische allures heeft’ (Winkler Prins, boven aangehaald artikel) en dat beide auteurs een ‘soms schilderachtig realisme | |
[pagina 267]
| |
(hadden) ontwikkeld, dat hier (in Arm Vlaanderen) dan bijwijlen naturalistische allures aanneemt.’ (De Vlaamse letterkunde van 1780 tot heden, 19593, blz. 57, en 19673, blz. 66). Van Vreckem stemt daar blijkbaar mee in, waar hij het heeft over ‘hun beschrijving der werkelijkheid, die soms reeds naturalistische allures aanneemt...’ (blz. 42). De overeenkomst is frappant en wat mij betreft geruststellend.
Mijn oprechte dank aan Mevr. T. Janssens (Centrum voor Gezellestudie, Antwerpen) en de h. J.H.C. Sarens (Hombeek), die mij behulpzaam geweest zijn bij mijn opsporingen.
r.f. lissens |
|