Spiegel der Letteren. Jaargang 13
(1970-1971)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |||||||||
In margineDe bliscapen en de schilderkunstOp de invloed die de vertoning van de geestelijke spelen kan hebben gehad op de schilders die zulke voorstellingen bijwoonden, is herhaaldelijk gewezen. Wanneer men de tweede druk van Mâle, L'art religieux de la fin du Moyen-Age en France (Paris 1922) vergelijkt met de eerste (1908), leest men in de Préface van eerstgenoemde: ‘Dans la première édition de ce livre l'influence du théâtre religieux sur le développement de l'iconographie tenait une très grande place. Certes nous croyons toujours à l'influence des Mystères sur l'art. Mais il est devenu certain aussi pour nous que dans plusieurs cas nous avons donné trop au théâtre’. Wel handhaafde hij zijn eerste stelling ten dele, toen hij aldaar schreef (p. 42): ‘On peut dire de plusieurs scènes nouvelles qui entrent alors dans l'art plastique, qu'elles ont été jouées avant d'être peintes’. Mâle meent dat bijvoorbeeld de voorstelling van het lijden en van de dood van Jesus in de passiespelen ertoe heeft bijgedragen de kunstenaars vertrouwd te maken met voorstellingen van droefheid en rouw in hun werk. Maar in de achtste druk van L'art religieux du XIIIe siècle en France (Paris 1948) schijnt hij de invloed van het toneel voor het genoemde tijdperk te beperken tot het profetenvoorspel en de kostumering van de personages met hun attributen. Een parallel tussen de schilderkunst en. het toneel in de Nederlanden trok Leo van Puyvelde in Schilderkunst en tooneelvertooningen op het einde van de Middeleeuwen (Gent 1912). Hij wilde daarin de betekenis van het toneel voor de schilderkunst tot zijn juiste verhoudingen terugbrengen. Dat hij daarbij voor sommige kunstwerken de invloed van toneelvertoningen aanneemt, ligt voor de hand. Hetzelfde geldt voor Friedländer. In Band VI van Die altniederländische Malerei (p. 23) schrijft hij over Memling: ‘Man hat sich der Mysterienbühne erinnert und wahrscheinlich wurde die Phantasie des Malers durch das kirchliche Theater angeregt’. Smits zegt over de wederzijdse beïnvloeding van beide kunsten: ‘Men meent dat de uitbeelding hiervan (i.c. het huwelijk van Maria) stellig in verband staat met het toneel. Waarom juist het toneel? Ook in de literatuur spreekt men van den hoogeprieser, die bisschop genoemd wordt en van het verbergen der roede onder Jozefs kleed. Er zijn sterker bewijzen voor weergave uit tooneel aan te halen, vooral bij den meester van Flémalle. Daar zijn de gebouwtjes werkelijk als tooneel opgebouwd’Ga naar voetnoot1. | |||||||||
[pagina 56]
| |||||||||
In deze bijdrage wil ik de beide Bliscapen vergelijken met enige voorstellingen van Maria's Vreugden in de schilderkunst van meesters der vijftiende eeuw, die hetzij in Brussel gewoond hebben, hetzij relaties zullen hebben gehad met dit kultuurcentrum, zodat het mogelijk is, dat zij een vertoning van een der Bliscapen hebben bijgewoond. De devotie van de Vreugden van Maria - hun aantal varieerde in 5, 7 of soms 15 - is een laat-veertiende eeuwse devotie, die vooral tot bloei kwam in de vijftiende eeuw. Een tegenhanger is de devotie van de Zeven Smarten of Weeën, die waarschijnlijk uit Vlaanderen stamtGa naar voetnoot2. Deze werd vooral populair na de pauselijke goedkeuring in 1493. Men mag aannemen dat de verbreiding van beide devoties sterk gestimuleerd is door de Speculum humanae salvationis, die wordt toegeschreven aan Ludolphus van Saksen. De overwegingen die Ludolphus aan de Vreugden en de Smarten van Maria wijdde, zijn o.a. gebruikt door Meester Dirc van Delf in zijn Tafel van den Kersten GheloveGa naar voetnoot3. De opsomming der Vreugden verschilt bij diverse schrijvers. De Speculum humanae salvationis noemt als zodanig: de Annunciatie, het bezoek aan Elisabeth, de geboorte van Christus, de aanbidding door de drie Koningen, de opdracht in de tempel, het terugvinden in de tempel (Christus temidden der leraren), het sterven en de tenhemelopneming van Maria. In de naprologhe van de Sevenste Bliscap worden het bezoek aan Elisabeth en de Opdracht in de tempel niet genoemd. In de plaats daarvan komen voor de Verrijzenis en de Nederdaling van de H. Geest. Men heeft verondersteld, dat het bezoek aan Elisabeth werd vervangen, omdat dit niet voldoende dramatische stof bood, al is deze voorstelling in de schilderkunst zeer geliefd en zien we juist de kring Rogier-Bouts de Visitatie weergevenGa naar voetnoot4. Bovendien werd het feest sedert 1441 - dus omstreeks het ontstaan van de Bliscapen - liturgisch gevierdGa naar voetnoot5. Dat de Opdracht in de tempel niet tot de Bliscapen behoorde kan eveneens verwonderen, temeer daar de voorstelling in de schilderkunst van die tijd veel voorkomt en deze Opdracht in de liturgie aanleiding had gegeven tot de kaarsenprocessie en de DuvekedaalsmesseGa naar voetnoot6. Misschien mag men in de vervanging van deze beide thema's door kernen van de leer der katholieke kerk een bewijs zien, dat de dichter(s) het accent wilde(n) leggen op het essentiële. Ik moet er echter op wijzen, dat er ook een andere versie van deze devotie bestaat, waarbij de Opdracht in de tempel en Jesus temidden der leraren vervangen zijn door de Verrijzenis en het Pinkstergebeuren. Deze versie vond o.a. | |||||||||
[pagina 57]
| |||||||||
beoefening in de z.g. Franciscaanse rozenkrans. Indien de dichter(s) der Bliscapen deze heeft (hebben) gevolgd, is hij (zijn zij) in elk geval voorbijgegaan aan het bezoek van Elisabeth en heeft hij (hebben zij) dit vervangen door het terugvinden in de tempel. Dit is temeer merkwaardig, omdat dit laatste motief vrijwel vreemd bleef aan de schilderkunst der vijftiende eeuwGa naar voetnoot7. Men vindt het o.a. bij de Meester van Hoogstraten, maar dan als een der Zeven Smarten van MariaGa naar voetnoot8. Kan deze dubbelzinnigheid van de voorstelling de oorzaak zijn geweest van haar zeldzaamheid? Deze toneelkunstige behandeling van een in de beeldende kunsten zeldzaam motief bewijst m.i. een zelfstandige houding van de auteur(s) der Bliscapen t.o. genoemde kunsten. Er bestaan in de vijftiende eeuw voorstellingen, waarop óf de Zeven Smarten óf de Zeven Vreugden tezamen zijn afgebeeld. Een bekend meester van simultaanschilderingen was Memling o.a. in de Passie van Turijn, de Zeven Smarten van Maria en de Zeven Vreugden van Maria. Vermeylen spreekt i.v.m. deze werken van de novellistische verhaaltrant van de meesterGa naar voetnoot9. Muls verklaart dit z.g. gebrek aan samenhang uit Memlings mystiek-visionaire gezicht, het vermogen der ubiquiteitGa naar voetnoot10. De Vreugden van Maria van Memling beelden dezelfde onderwerpen uit als in de naprologhe van de Sevenste Bliscap worden genoemd met uitzondering van de vinding in de tempel, die werd vervangen door de bij schilders zo geliefde vlucht naar Egypte. Men neemt wel aan, dat Memling een of meer van de voorstellingen van de Bliscapen in Brussel heeft bijgewoond en dat dit hem toen ertoe zou gebracht hebben zovele verschillende taferelen uit het leven van Maria als het ware op zovele podiums, elk afzonderlijk, voor te stellen. Indien deze mening juist is, moet men de genoemde afwijking van een der onderwerpen van de zeven Bliscapen zien als een bewijs van de selecterende opvatting van de kunstenaar Memling. Een voorstelling van verschillende tonelen uit de Eerste Bliscap vindt men op het vleugelaltaar van Quinten Metsijs (1466-1530), dat bestemd was voor de St.-Pieterskerk in Leuven en dat zich thans in het Stedelijk Museum te Brussel bevindtGa naar voetnoot11. Men ziet er behalve de Maagschap Christi op het middenpaneel o.a. op de linkerbuitenvleugel het paar Anna en Joachim, die aan de priester een geldkistje overhandigen, het afwijzen van het offer van Joachim en de dood van Anna. Of Metsijs de vertoning van een of meer Bliscapen heeft gezien, is hieruit echter niet op te maken. Zo het wel het geval is geweest, is het dan te | |||||||||
[pagina 58]
| |||||||||
gewaagd in de beide ontstelde toeschouwers links van Joachim een herinnering te zien aan de twee geburen uit de Eerste Bliscap? De Verloving (het Huwelijk) van Maria was in de middeleeuwse schilderkunst een geliefd onderwerp. Een rechtstreekse invloed van een vertoning van de Eerste Bliscap op deze voorstelling behoeft derhalve niet te worden aangenomen. Van de uitbeelding van dit onderwerp door meesters noem ik hier:
| |||||||||
[pagina 59]
| |||||||||
Tenslotte iets over de uitbeelding van de laatste Vreugde van Maria in de schilderkunst, het sterfbed en de tenhemelopneming, het onderwerp van de Sevenste Bliscap. Ook dit onderwerp heeft talloze malen de Dietse schilders geboeid. Het is o.a. geschilderd door Hugo van der Goes op een paneel dat zich in het Museum te Brugge bevindt. Friedländer zegt, dat dit werk en het Portinarialtaar ‘de omhoogstrevende ziel van hun schepper openbaren. Hier spreekt meer persoonlijke belevenis dan in enig ander schilderij uit de 15e eeuw’Ga naar voetnoot15. En elders dezelfde kenner: ‘In seinen kranken Stunden (Van der Goes werd later geestesziek B.) verweilte er bei der Vorstellung der Sterbensnot und des Abschiedskummer’Ga naar voetnoot16. Smits zegt hiervan: ‘Er is een gevoel van verplettering in aller oogen; hun groote handen gebaren tragisch. Sommigen meenen de zwaarmoedigheid van den schilder aan de gezichten af te kunnen lezen’Ga naar voetnoot17. Ook Vermeylen en Van Gelder spreken in dezelfde zin over deze voorstelling. Indien deze interpretatie van het werk juist is, bestaat er weinig grond om met Minderaa te veronderstellen dat de voorstelling ontstaan is door de inspiratie van deze scène uit de Sevenste Bliscap, ook al is in andere stukken van Van der Goes invloed van mysteriespelen aan te wijzen. Men leze maar eens de analyse die Minderaa zelf geeft van dit toneel in het spel en de typering in woorden als: matig verheven, hymnisch welkomstlied, juichende echo'sGa naar voetnoot18. Ik zou bij de voorstelling van Van der Goes dan ook alleen willen spreken van thematische verwantschap met de Sevenste Bliscap. Marguerite Roques wijst op een schilderij in het Musée des Beaux-Arts te Lyon, voorstellende La mort de la Vierge, waarin zij verwantschap ziet met bovengenoemd werk van Van der Goes. Zij zegt daarvan: ‘La mort de la Vierge est proche de l'art d'Hugo van der Goes et de Joos van Wassenhove. | |||||||||
[pagina 60]
| |||||||||
L'analogie entre les types des apôtres est très étroite. Les visages de l'apôtre assis et de celui qui tient le goupillon se retrouvent presque identiques dans la Mort de la Vierge d'Hugo van der Goes et dans la Communion des apôtres de Joos van Wassenhove... Toutefois, l'oeuvre lyonnaise n'est pas un drame comme celle d'Hugo. Les physionomies, moins douloureusement individualisées, ne sont ni tendues, ni crispées... le doux et calme visage de la Vierge, beaucoup plus français que flamand’Ga naar voetnoot19. Roques dateert dit schilderij tussen 1480 en 1485. Zij meent dat het misschien afkomstig is van de Meester van St.-Sebastiaan, die wel geïdentificeerd wordt met Josse Lieferinxe uit het bisdom Kamerijk (gest. 1508). Aangezien Roques hoofdzakelijk werken bespreekt van Dietse meesters, die op doortocht naar Italië gedurende lange tijd of voorgoed in Z.O.-Frankrijk verbleven, is het mogelijk dat bedoeld schilderij reminiscenties bevat aan Zuidnederlandse schilderijen, ook aan Zuidnederlands toneel. Het motief van de wijwaterkwast en van het wierookvat ontbreekt echter bij Van der Goes, maar komt wel voor op de triptiek Het sterfbed van Maria van Joos van Cleve (gest. 1540/41) in de Alte Pinakothek te München. Omdat nu bij de opsomming van de requisieten van de opvoering, zoals die in 1559 plaats vond, de wijwaterkwast en het wierookvat ontbreken, is invloed van het toneel op het werk van Cleve zowel als op het schilderij te Lyon m.i. onwaarschijnlijk. Meer gelijkenis met de begrafenis en de tenhemelopneming van Maria, zoals die in de Sevenste Bliscap worden voorgesteld, vertonen de beide schilderijen, door Van Puyvelde resp. aan Dirc Bouts (Museum Brussel no. 535) en aan Albert Bouts (Museum Brussel no. 534), door Friedländer beide aan Albert Bouts toegeschreven. No. 534 is een drieluik, voorstellende de apostelen bij het open graf, waarboven Maria zweeft met engelen, terwijl op de achtergrond vreedzaam de begrafenisstoet trekt. De linkervleugel beeldt de overreiking van de gordel door Maria aan Thomas uit alsmede een oudere man, waarschijnlijk de opdrachtgever. Op de rechtervleugel de schilder met zijn vrouw. No. 535 vat bovengenoemde gebeurtenissen uit het leven van Maria samen op één paneel, waarop ook nog de aanval van de Joden op de begrafenisstoet en het gebeuren met de afgevallen handen (Sevenste Bliscap vs. 1429-1515) zijn afgebeeld. Friedländer zegt van no. 535: ‘Komposition und Stil ähnlich wie in no. 57’ (d.i. Brussel no. 534). Hij spreekt van ‘ein seelenlos kopierender Werkstattbetrieb’ bij A. BoutsGa naar voetnoot20. Van Puyvelde vermoedt dat no. 535 tot voorbeeld diende voor het drieluik en ‘dat het van een schilder uit een ander geslacht is, misschien van Dirc Bouts’. | |||||||||
[pagina 61]
| |||||||||
De vier handen aan het lijkkleed ziet hij ais een bewijs, dat D. Bouts een vertoning heeft gezien van de Sevenste Bliscap, terwijl A. Bouts blijkens no. 534 de betekenis van de handen niet heeft begrepen en deze daarom heeft weggelaten. Tegen de opvatting van Van Puyvelde bestaan ernstige bewaren: de schilder en de schenker zouden aldus vereeuwigd zijn op een uitgebreide kopie. En waarom zou A. Bouts een vertoning van het spel, die in zijn tijd toch ook regelmatig plaats vond, niet hebben gezien, indien hij werkte naar een voorbeeld van zijn vader, die zulke opvoering wel kende? In de catalogus der tentoonstelling van Dieric Bouts in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel (1957-1958) staan beide voorstellingen dan ook op naam van A. Bouts. Het motief van de vastklevende handen, dat volgens de meest aannemelijke datering niet voorkomt op het oudere, maar wel op het jongere werk van dezelfde meester, kan m.i. niet gelden als een bewijs, dat A. Bouts een vertoning van de Sevenste Bliscap heeft bijgewoond. Het was weer een trek uit de Legenda aurea, ‘le livre favori du Moyen Age’. En het is pas in 1568 dat Molanus in zijn De historia sanctarum imaginum et picturarum verklaart, dat de omstandigheden van de dood van Maria slechts op apocriefe getuigenissen berusten en dat men deze niet behoeft te geloven. Ik meen zelfs dat het lijkkleed van Maria's begrafenis in de Manselminiatuur van Maria's leven ook de tekenen van de handen vertoont. De lijkstoet met op de achtergrond de torens ener grote stad roept de herinnering wakker aan dezelfde voorstelling op het besproken drieluik en het paneel. Een gevallene (Jood?) wordt op de been geholpen. De Manselmeester schilderde La Fleur des Histoires omstreeks 1447Ga naar voetnoot21. Het is dus wel onwaarschijnlijk, dat hij een vertoning van de Bliscapen heeft bijgewoond. Men vindt het motief van de vastklevende handen ook op een schilderij van een Noordnederlands meester uit het einde der vijftiende eeuw, dat Van Puyvelde toeschrijft aan Jacob Cornelisz. van Amsterdam. Het geheel heeft hier echter een hard karakter: de voorste drager schijnt grimmig de pas te versnellen, de drager achter hem poogt fel geconcentreerd de gevallen aanvallers te ontwijken, de handen van deze laatsten kleven aan het lijkkleed. De rauwe humor die het toneel heeft in de Sevenste Bliscap is hier vervangen door felle verbetenheidGa naar voetnoot22. Een houtsnede van dezelfde meester vertoont twee vastklevende handenGa naar voetnoot23. Wanneer men de indruk samenvat die men uit de besproken kunstwerken krijgt, moet men zeggen dat voor een directe invloed van vertoningen van de Bliscapen op de schilderkunst der tweede helft van de vijftiende eeuw geen dwingende bewijzen zijn aan te voeren. Waar thematische overeenkomst bestaat, is de sfeer dikwijls zo verschillend, dat men zich afvraagt of van invloed kan | |||||||||
[pagina 62]
| |||||||||
worden gesproken. Deze conclusie kan verwonderlijk schijnen, daar men zou verwachten dat een eeuwenlange toneeltraditie in een centrum als Brussel toch niet zonder gevolgen is geweest. Wel zegt Friedländer in dit verband: ‘Die Spanne zwischen 1464, dem Todesjahr Rogiers van der Weyden, und 1512, den Anfängen Bernaerts van Orley, ist für das auf Brüssel gerichtete Auge ein nahezu leerer Raum’Ga naar voetnoot24. Hij spreekt van de ‘fast kanonische Geltung dieses Meisters’, namelijk Rogier. Is het klimaat dat deze Meester schiep niet van gunstige invloed geweest op het gedijen van het apocriefe gewas der Bliscapen? w.h. beuken |
|