Spiegel der Letteren. Jaargang 10
(1966-1967)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 144]
| |
In marginePol de Mont en Cyriel Buysse over Vlaamse letterkunde in Parijse revuesToen in 1897 aan de Cinquantenaire te Brussel een Exposition Universelle werd gehouden - wie had er toen reeds van Nederlandse benamingen durven dromen? -, zullen allicht weinig bezoekers hebben vermoed, dat er een verband te leggen was tussen een zo bij uitstek wereldse manifestatie en de buitenlandse faam van de Vlaamse wonderknape Albrecht Rodenbach en de ouder wordende mysticus Guido Gezelle. En toch, dat verband is er. Door die tentoonstelling kwam in dat genoemde jaar ons land speciaal in de belangstelling te staan van de buitenlandse pers; het Parijse weekblad Revue Encyclopédique, de voorloper van de Larousse Mensuel Illustré, vond het gepast een geheel nummer aan België te wijden. Het verscheen op 24 juli 1897 met als titel La BelgiqueGa naar voetnoot1; daaronder prijkten de deviezen: (eerst!) Flandre au Lyon! en L'union fait la force. Het nummer besloeg ca. 60 bladzijden en was, zoals elke aflevering van dit weekblad, typografisch en illustratief smaakvol verzorgd. Om de verschillende aspecten van ons nationaal leven en ons cultuurpatrimonium te belichten had de redactie een beroep gedaan op bekende Belgische grote namen uit die jaren. Men had een slechtere keuze kunnen doen: we vinden hier bijdragen van C. Lemonnier, Edm. Picard, G. Eekhoud, A. Mockel, E. Verhaeren, M. Maeterlinck e.a. Het panorama van ons land dat hier wordt opgehangen is dan ook zeer gevarieerd en we geloven niet dat in den vreemde dikwijls met zoveel kennis terzake en open bewondering het reusachtig Vlaams aandeel in de Belgische cultuurschat werd belicht. Geen wonder overigens: de artikels La peinture flamandeGa naar voetnoot2 door E. Verhaeren, La mystique flamandeGa naar voetnoot3, La Flandre et ses villesGa naar voetnoot4 door A. Ruyters waren immers het werk van geografische Vlamingen. Naast en na Les lettres françaises en BelgiqueGa naar voetnoot5 door A. Mockel, een zeer genuanceerd en helder overzicht waarin ook les Flamands (franstalige Vlamingen) hun beurt krijgen, verscheen echter een veel beknopter artikeltje over Les lettres flamandesGa naar voetnoot6; het was ingezonden door een Vlaams romancier met gevestigde faam: Cyriel Buysse. De lectuur van dat stuk is een bittere teleurstelling. Het vangt aan met een lyrische beschrijving van de landelijke Vlaamse sfeer; kenmerkend voor de man die als niemand het arme, agrarisch gebleven Vlaanderen wist op te roepen is dit: ‘... c'est la vie rustique d'un peuple demeuré primitif dans son isolement, | |
[pagina 145]
| |
rude, simple, ami des lourdes mangeailles, des copieuses beuveries, des grandes amours sensuelles. Ruiné par ses seigneurs, dominé par un clergé fanatique, resté à l'écart des secousses sociales et des remous d'idées nouvelles, ses hommes rouges, puissants, sentent l'engrais et la terre, mariés à des femmes qui leur ressemblent’Ga naar voetnoot7. Prachtig, zolang de romancier zijn inspiratie neerschrijft! Maar dan volgt het overzicht van de Vlaamse letteren. Terecht ziet Buysse in Conscience dé man van de Vlaamse wedergeboorte. Daarna is er echter volgens hem een stilstand gekomen: ‘Il y eut des tâtonnements, des erreurs, une sorte de malentendu entre les écrivains flamands et leur peuple. Il sembla que les artistes s'attardaient pendant que le peuple marchait de l'avant’Ga naar voetnoot8. Hoeveel antiklericalisme uit de schoolstrijd, hoeveel rancune in verband met de herrie liberalen-klericalen in de Koninklijke Vlaamse Academie gaat er schuil onder de volgende regels? ‘Peu à. peu la situation devint lamentable, et elle empira encore lorsque, dans le but d'enrayer la décadence du mouvement, la protection officielle intervint. Le Flamand prit l'épithète de Flamingant et s'en servit pour arriver aux places lucratives et aux honneurs. Il s'agissait, pour le gouvernement conservateur, de préserver, par une idée étroite de conservatisme, une partie du peuple belge de l'esprit révolutionnaire véhiculé par la langue française. Ainsi, au lieu de faire de leur langue et de leur peuple un idéal de culte et d'amour, les Flamingants s'en firent une arme de combat dérisoire, avec laquelle ils semèrent dans le pays beaucoup de discorde et s'enlevèrent d'innombrables sympathies’Ga naar voetnoot9. Bij degenen die daarbuiten stonden vermeldt Buysse vervolgens in de eerste plaats zijn tantes Rosalie en Virginie Loverling. Heel even komen ook L. Teirlinck en R. Stijns aan de beurt; uitbundige lof krijgt Pol de Mont. Maar de overige dichters moeten zich tevreden stellen met het volgende: ‘Et plus calmes et plus sobres, bien des poètes de valeur l'entourent, que la brièveté de eet article m'empêche de mentionner en détail’Ga naar voetnoot10. Officiële steun is naar Buysses mening ook de oorzaak van de achterstand van het toneel. Naast N. de Tière en F. Gittens vindt hij niemand het vermelden waard. ‘Toute libre enquête, toute idée avancée sont exclues d'avance. Il faut à tout prix être banalement médiocre, au diapason des officiels qui auront à juger. Sinon la prime échappe, et une pièce originelle flamande non primée ne se joue pas, ou presque pas’Ga naar voetnoot11. Buysse kon er natuurlijk niet buiten, naar het volgens hem onzekere en zoekende Van Nu en Straks te verwijzen, van welke groep hij zelf het eerste jaar deel had uitgemaakt. Op die jongeren vestigde hij blijkbaar veel hoop: ‘C'est de leurs rangs, peut-être, que solidement, debout sur des bases nouvelles, surgira le continuateur de l'oeuvre commencée par Conscience; un fort et un brave qui, | |
[pagina 146]
| |
faisant table rase des erreurs et des préjugés, saura rendre la race flamande consciente de ce qu'elle contient de grand et de beau, et lui fera comprendre ce qu'elle est et ce qu'elle doit devenir’Ga naar voetnoot12.
Arme Tony Bergmann, arme Rodenbach, arme Gezelle, arme Van Langendonck! En Rooses, en De Geyter en Vuylsteke? Waar zijn de Sniedersen? Hoe vertekend en totaal onvolgroeid komt in 1897 de Vlaamse letterkunde hier te voorschijn uit de pen van één van haar meest begaafde prozaïsten...
Was de Franse criticus en historicus Gabriel Syveton in het najaar van 1897 toevallig op bezoek in België of was hij een kijkje gaan nemen op de Brusselse tentoonstelling? Deze essayistGa naar voetnoot13, die ijverig in de Revue Bleue publiceerde, was te Antwerpen toen hem het artikel van Buysse onder de ogen kwam. Hij stond er dadelijk vol argwaan tegenover, en was van mening dat de geïnteresseerde Franse lezer recht had op iets beters. Hij achtte zich echter te weinig bevoegd om Buysses vergissing te weerleggen en daarom ging hij in de Ommeganckstraat aanbellen, waar Pol de Mont woonde, met wie hij bevriend was. De Mont kreeg het bedoelde artikel te lezen en de commentaar die hij erbij leverde gebruikte Syveton, om onder de enigszins misleidende titel van zijn kroniek Livres Nouveaux in de Revue Bleue een heel andere klok te luidenGa naar voetnoot14: ‘ô actualité, zuchtte hij, que de crimes littéraires on a commis en ton nom!’Ga naar voetnoot15. Het artikel van Syveton kreeg de vorm van een soort interview, waarin we nagenoeg steeds Pol de Mont aan het woord horen. De dichter was vooreerst Buysse zeer dankbaar voor de lovende woorden en loofde op zijn beurt de bescheidenheid van Buysse die over zichzelf niet had gerept. Dat moest alvast worden rechtgezet. Buysse wordt hier getypeerd als de krachtige, realistische beschrijver van ‘la vie flamande, telle qu'il l'a connue aux environs de Gand, dans son village de Nevele’, schepper van ‘Le droit du plus fort, peinture audacieuse des moeurs campagnardes, suite de portraits en pied de voleurs, de receleurs, d'incendiaires et de braconniers’Ga naar voetnoot16. Een groot romancier inderdaad, maar geen criticus. Hij blijkt niet de man te zijn, die een lucied en onpartijdig oordeel kan vellen over de Vlaamse letteren. Buysse heeft terecht in Conscience ‘l'ancêtre que nous révérons tous’Ga naar voetnoot17 ge- | |
[pagina 147]
| |
zien. Maar als hij daarna de roman, de poëzie en het toneel meent te kunnen samenvatten in de namen van de gezusters Loveling, Teirlinck-Stijns, Ledeganck en Van Duyse, De Tière en Gittens, slaat hij de bal deerlijk mis. Alle anderen gaat hij stilzwijgend voorbij, ‘ne se souciant ni de caractériser les talents, ni de distinguer les étapes et les écoles. Pour que les Français qui n'ont pas suivi de très près notre production pussent s'y connaître, il faudrait non seulement compléter tout cela, mais y mettre de l'ordre et du jour’Ga naar voetnoot18. Dank zij de door Pol de Mont verstrekte gegevens slaagde Syveton er inderdaad in, een helder en verantwoord beeld te schetsen van de Vlaamse letteren, al kan natuurlijk in deze ruim zeven kolommen druks geen volledigheid worden verwacht. Ook hier missen we b.v. de namen van de gebroeders Snieders en van Hugo Verriest. Aandacht wordt hier in de eerste plaats gevraagd voor vier volgens De Mont belangrijke dichters: ‘... c'est de l'ingratitude et presque une impiété d'oublier des hommes comme De Geyter, Vuylsteke, Antheunis, De Vos, tous poètes!’Ga naar voetnoot19. Alle vier worden ze door De Mont gekarakteriseerd: De Geyter, de schepper van brede historische taferelen, Vuylsteke, die meevoelde met het verdrukte volk, Antheunis, de lieflijke intimist, die zich helaas ook bezondigde aan slechte Franse verzen, en tenslotte de combattieve De Vos, de taalvirtuoos van een uiterst levendig Nederlands. Precies in die jaren was Pol de Monts activiteit voor een groot deel gericht op de verspreiding van de faam van Guido Gezelle, inzonderheid in Nederland. Geen wonder dus dat we deze prachtige hymne aan de Westvlaamse meester kunnen opdiepen: ‘Enfin, c'est consacrer une injustice par trop criante que de passer sous silence l'abbé Gezelle. Guido Gezelle est le plus pur lyrique du pays flamand. Comme la plupart des écrivains catholiques de la Flandre occidentale, il est particulariste. Par hostilité envers la Hollande protestante, il réagit contre ce que son école appelle le néerlandais officiel. Brugeois de naissance, il se sert avec prédilection du vocabulaire de sa province, qui, après six cents ans, diffère peu de celui du grand poète brugeois du XIIIe siècle, Van Maerlant. Son premier recueil nous le montre un peu trop soumis à l'influence de Longfellow. Mais bientôt il se libère et saisit, comme nul autre, le paysage flamand, ses plaines sans horizon, ses champs ondulants de blé, son sarrasin, ses trèfles, ses petites rivières claires et chantantes, ses arbres s'acheminant courbés vers l'est... Il a fait sur les arbres les plus beaux vers flamands, des vers comparables à ceux de Ronsard. Pour la forme, c'est un rénovateur et un inventeur: il rajeunit les formes de la chanson populaire, il découvre des rythmes exquis. Méconnu en Hollande, il est, en Belgique, trop mesquinement oublié par les uns; il est vrai que les autres l'admirent peut-être de façon excessive. Affaire de parti!’Ga naar voetnoot20 | |
[pagina 148]
| |
Het moet de oude Gezelle, zo hij deze woorden ooit heeft gelezen, vreugde hebben bereid, nog te mogen ervaren dat te Parijs zó over hem werd geschreven. Pol de Mont vond het eveneens gepast, de romanciers, ook de door Buysse vernoemde, wat levendiger in de verf te zetten. Dat verdienden vooreerst de gezusters Loveling, vooral Virginie, de auteur van ‘... une longue série de nouvelles et de romans dont plusieurs feraient honneur à n'importe quelle littérature européenne’Ga naar voetnoot21. Sterk typerend noemt hij haar romans, maar ook sterk tendentieus. Maar zelfs dan blijven haar types leven; ‘comme ils sont flamands et flamands de Flandre oriëntale, reconnaissables au moindre geste et à la moindre parole!’Ga naar voetnoot22. En even blijft De Mont ook nog stilstaan bij Isidoor Teirlinck en Reimond Stijns; vooral in de laatste ziet hij een groot kenner van het boerenleven. Buysse had in zijn artikel geen enkel criticus vernoemd; met ridderlijk gebaar wees De Mont hier op de grote betekenis van zijn literaire tegenstander Max Rooses, met wie hij zo dikwijls ‘maille à partir’ had gehad. ‘Grisonnant, mais bien vert, Rooses est un travailleur infatigable’Ga naar voetnoot23. Het ligt voor de hand, dat Syveton trachtte de geïnterviewde over zijn eigen produktie aan het woord te krijgen. ‘Le plus aimablement du monde, il esquiva ma question - en me parlant de ses cadets’Ga naar voetnoot24. Met een beetje weemoed inderdaad sprak De Mont over een zekere vernieuwende invloed die hij op de jeugd had uitgeoefend. Maar zie, daar was de jeugd zelf volwassen geworden. ‘C'est que les idées bouillonnent et fermentent ferme dans nos têtes flamandes. Nous avons toute une pléiade de ‘jeunes’ qui donnent le plus bel espoir’Ga naar voetnoot25. Die hoop vestigde hij op de jongeren wier proeven in De Vlaamsche School vorm begonnen te krijgen en ‘dans une revue d'avant-garde qui s'intitule vaillamment: Van nu en straks, d'à présent et de tout à l'heure’Ga naar voetnoot26. En hij vermeldt hier de namen van de bedoelde jonge kunstenaars, namen die we bij Buysse niet vinden: Hegenscheidt, Langendonck (sic), Stijn Streuvels - ‘ce pâtissier campagnard dont les paysanneries sont si poétiques dans leur haute et forte couleur’Ga naar voetnoot27 - Auguste Vermeylen, De Meijne (sic), Van Woestyne (sic), De Bom, Van Offel. Vooral de laatste bleek in de ogen van De Mont een veelbelovende jonge kracht te zijn. Een andere, onbegrijpelijke leemte in het artikel van Buysse diende nog aangevuld te worden: hoe was het mogelijk de naam van De Monts strijdmakker, Albrecht Rodenbach, te vergeten? ‘Ses dons étaient exceptionnels. Il y avait en lui l'étoffe d'un Goethe’Ga naar voetnoot28. Gudrun verdient, met de gebreken die het stuk | |
[pagina 149]
| |
heeft, als een merkwaardig toneelwerk in de Vlaamse letteren te worden vernoemd. ‘... quelle vigueur, quelle hardiesse et les beaux vers!’Ga naar voetnoot29. Wie De Tière en Gittens als toneelschrijvers hulde bracht, mocht zeker Rodenbach niet over het hoofd zien! Tot besluit van dit alles bevestigde De Mont zijn rotsvast vertrouwen in een schone toekomst voor de Vlaamse letterkunde en het Vlaamse volk. Maar - en hier groeit dit interview uit tot een vlammend pleidooi van een geëngageerd Grootnederlander - waarom steeds die ongerechtvaardigde abstractie, die Vlamingen en Nederlanders scheidt, historisch één volk? Niet elke voorstelling van De Mont kan men hier bijtreden, historici en dialectologen kunnen hem hier wellicht een briljant dilettantisme verwijten, maar hoe warm en overtuigd klinkt ons deze stem over zeventig jaren heen, de eenheid verdedigend van de Nederlandse stam en zijn cultuur. ‘Il n'y a qu'une littérature néerlandaise! Dans toutes les histoires littéraires écrites soit par des Hollandais, soit par des Flamands, dans toutes les anthologies d'auteurs anciens et modernes publiées à Amsterdam, à Anvers ou à Gand, la biographie et les oeuvres des auteurs flamands et hollandais se coudoient. Les critiques allemands, qui sont les seuls à bien connaître notre littérature, ne commettent pas l'erreur de séparer ce qui doit être uni. Tenez, voici un feuilleton coupé, je crois, dans la Gazette de Cologne. C'est une revue de la Neue holländische Litteratur. Les noms de Cyriel Buysse, de Virginie Loveling et le mien y encadrent ceux d'Hélène Swarth, de Couperus et d'Emants. C'est là ce qu'exige la vérité littéraire et aussi la justice. Car â couper en deux le mouvement néerlandais on le défigure, on lui nuit et on affaiblit sa portée. Celui à qui on montre, isolément, une de ses faces oublie l'autre ou l'ignore. Pour donner la vraie mesure de ce que nous avons fait, en ce siècle, il faut joindre aux noms flamands que je vous ai cités, les noms hollandais de Bilderdijk, de Multatuli, de Couperus, de Mme Lapidoth-Swarth... Ce dernier nom est le symbole même de l'union des deux littératures, puisque ce délicat poète féminin, belge par son éducation tout entière et par ses débuts littéraires, appartient à la Hollande par sa naissance, son mariage, sa résidence actuelle...’Ga naar voetnoot30. Tot zover reikten de door Syveton verwerkte gegevens. Hijzelf vroeg zich tenslotte nog af, of de Vlaamse literatoren zich er wel van bewust waren, dat ze in zekere mate schatplichtig waren aan vreemde invloeden, zoals die van de Franse romantiek, het Franse naturalisme en de Engelse prerafaëlieten. En een leemte bleef ook in zijn artikel gapen: de betekenis van De Mont zelf was niet belicht. De Franse schrijver drukte de hoop uit, daaraan een andere studie te kunnen wijden. Of hij dat plan nog uitgewerkt heeft, is ons niet bekend.
Gedurende heel zijn bestaan van 1886 tot 1899 beschikte het Vlaamse tijdschrift Het Belfort over een zeer bedrijvig medewerker, de archeoloog Julien | |
[pagina 150]
| |
Claerhout, die in een tamelijk regelmatig bijgehouden kroniekje, Driemaandelijksch Overzicht, de Vlaamse lezer op de hoogte hield van wat er naar zijn mening aan belangrijke literaire en andere gebeurtenissen in binnen- en buitenland te melden viel. Een artikel als dat van Syveton kon niet aan de aandacht van de veelbelezen Claerhout ontsnappen, en wel om een dubbele reden. Vooreerst spande het wakkere maandblad zich als geen ander in voor de erkenning van Gezelles genie; en ten tweede werd Buysse hier de les gelezen. De schrijver genoot in Het Belfort geen goede faam omwille van zijn realistische romans en had zich bovendien in het begin van 1897 in het Nederlandse weekblad De Amsterdammer erg vergaloppeerd met hatelijke uitlatingen tegen de flamingantenGa naar voetnoot31; de Vlaamse pers was daarover bijzonder verstoord geweest. Des te gretiger greep Claerhout naar de mooie passage over Gezelle en hij vertaalde ze voor zijn lezersGa naar voetnoot32. Maar - merkwaardig genoeg - niet helemaal! ‘Affaire de parti!’ had De Mont besloten, wijzend op kleinzielige doodzwijgerij enerzijds en overdreven bewondering anderzijds. Wilde Claerhout liever niet toegeven, dat het literaire leven in Vlaanderen in die jaren (en hoelang nog daarna?) inderdaad door politieke tegenstellingen erg vertroebeld werd? In de soms heftige discussies tussen ‘clericalen’ en ‘liberalen’ liet zijn tijdschrift zich hoegenaamd niet onbetuigd. Het moge de breeddenkende Pol de Mont na zeventig jaar nog tot eer strekken, dat hij met het in Europees perspectief zo enggeestig lijkende politieke winkeltje in Vlaanderen geen rekening heeft willen houden, en ere heeft gegeven wie ere toekwam. jan persyn |
|