Spiegel der Letteren. Jaargang 9
(1965-1966)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 191]
| |
In margineAcrostichons in de gedichtenverzameling van Jacobus de MoorIn de gedichtenverzameling van Jacobus de Moor uit het jaar 1598, waarop Dr Lode Roose reeds tweemaal de aandacht vestigdeGa naar voetnoot1, ontdekten wij enkele acrostichons die tot nogtoe blijkbaar niet werden opgemerkt. In een gedicht van vijf 14-regelige strofen vonden wij op folio 13 roGa naar voetnoot2, van beneden naar boven de beginletters lezend van de verzen 12-11-10-9-8-7-6-5-4: dvs me segtGa naar voetnoot3: T'ghelooff is doot
Daer geen wercken en volghen
Spreeckt Paulus bloot
Tot den Romeijnen claer
5.[regelnummer]
Ghij die sijt ghenoot
En leeft naer t'vleesch verbolghen
Soo lijdt den gheest noot
En schreijt met suchten swaer
Maer wie wettelijck strijdt
10.[regelnummer]
Spreeckt die schriftuere claer
Van die sall Godt de traenen dwaen
Die hier op droeue baenen gaen
Volcht Godts vermaenen saen
Sijn lieffd is groot voorwaer.Ga naar voetnoot4
In de tweede strofe, op fol. 13 vo, vonden wij eveneens, en weer in de verzen 4 tot 12, een acrostichon, ditmaal echter van boven naar beneden lezend: wel tes sot: Laet ons den Heer
Aenbidden t'allen tijden
Die ons sijn leer
Wt lieffden heeft verclaert
5.[regelnummer]
En wij die seer
Laegen in doodts benijden
Tot sijnder eer
En heeft hij niet ghespaert
Sijn eijghen kindt
10.[regelnummer]
Soo schriftuer openbaert
Op dat wij door sijn steruen swaer
T'leeuen mochten eruen claer
Volcht dees conserue naer
Vrijmoedich onbeswaert
| |
[pagina 192]
| |
Op fol. 15 ro-17 vo staat een gedicht van zes 11-regelige strofen. In de eerste strofe staat in de verzen 6-11 te lezen: dvs wie: Mijn herte moet verbeijden tot desen tijden
Door Goodts genaedicheijt
Dat hij de sonde soo stelt besijden
Voor die haer vermijden van ongherechticheijt
5.[regelnummer]
Die will hij bevrijden soo die schriftuer wtleijt
Daerom broeders maeckt v bereijt
Wilt ontwaeken sonder staeken blij
Soo wordij vrij
Want Christus seijt compt all tot mij
10.[regelnummer]
Ick will ontfaen die sijn belaen
Elck een wie dat hij sij.
Bevat dit acrostichon een reflectie bij de laatste regel van de strofe? Deze regel luidt immers: Elck een wie dat hij sij.
In de vijfde strofe, fol. 17 ro, vormen de beginletters van de verzen 9-8-7-6-5-4-3 het woord maeghdt: Om dese gheboorte well te bewaeren
Gaet ons verclaeren Christus de Heere goet
Tot Nicodemum oudt sijnde van jaeren
Die daer was ervaeren in t'sheeren wet soet
5.[regelnummer]
Hoe dat een mensche van bouen moet
Gheboren sijn in een nieuw leeuen vroet
En int ghelaet sonder misdaet ghesindt
Als een jongh kindt
Maer t'vleesch daer wij in sijn verblindt
10.[regelnummer]
Moet verdwijnen met den sijnen
Soo schriftuer ontbindt.
Hebben wij hier te doen met dezelfde dichter als die van refrein CXLVI uit Jan Van Stijevoorts bundel, waarin wij het acrostichon demaeght lezen?Ga naar voetnoot5 Het antwoord op deze vraag kan niet meer dan een vaag vermoeden zijn, zelfs indien ooit zou blijken dat dit laatste acrostichon inderdaad de auteursnaam aanduidt. f. van vinckenroye. |
|