Zo tracht men in het klassieke drama geloofwaardigheid te schenken door, accepterende de beperking van plaats en tijd, binnen deze beperking tot een schijn van volledigheid te komen. Zoals we het daar voor onze ogen zien gebeuren, zo is de volle werkelijkheid, daar wordt niets weggelaten en dat vraagt dan ook de volle tijd; daarom moet de speeltijd, de fictieve tijd, ongeveer samenvallen met de klokketijd. Daarom mag de ruimte ook niet gewijzigd worden: het publiek is tijdens het gebeuren ter plaatse aanwezig, bevindt zich met de spelers in eenzelfde ruimte; de fictieve ruimte en de toeschouwersruimte vallen samen. Alles op straffe van het verliezen der geloofwaardigheid, om het vacuum der onvolledigheid aan het besef te onttrekken.
Zo schept de simultanistische roman het besef dat het vacuum van de plaats wordt geëlimineerd. In Sjanghai van Wagner dringt de sfeer van deze Oosterse stad en die van de Westerse hoofdsteden door elkander heen.
In Sint Veit van Aart van der Leeuw en in De boer die sterft van Karel van de Woestijne passeert in een korte spanne tijds een heel leven, een aanslag op het vacuum van de tijd.
En zeer bijzondere aanval op de vacua van onvolledigheid, tijd en plaats werd ondernomen door de stream-of-consciousness-literatuur. William James bedacht de term stream-of-consciousness, waarmee hij uitdrukken wilde, dat ons gedachteleven allerminst enkelvoudig is, maar bestaat uit een reeks van elkaar verdringende beelden, die bovendien moeilijk onder woorden zijn te brengen. Bergson heeft deze gedachte verder uitgewerkt. Freud en Jung hebben ons tot de wereld van de ongecontroleerde gedachte toegang gegeven.
Naast de denkweg van de rede, waarbij we de dingen naast elkaar zetten en ze causaal verklaren, bestaat de weg van de intuïtie en van het luisteren naar de innerlijke stem. Uit sympathie voor het te verklaren object schakel ik mijn bemoeizucht uit en tracht de werking van binnen uit te beleven. Ik tracht door de barrières heen te breken die me scheiden van het innerlijk gebeuren. Door het regelende denken uit te schakelen, poog ik tot de bron door te dringen, tot een bewustzijn dat een ononderbroken psychische stroom is.
De estetische functie, die een intuïtieve is, is uitermate geschikt om de weg te vinden in deze onderstroom van ons denken.
Hoe zal echter de kunstanaar de wirwar van gedachten, herinneringen, gevoelens, die alle tegelijk aanwezig zijn, opvangen in naast elkaar geplaatste woorden?
In de monologue intérieur tracht hij alles wat opwelt uit het verborgen leven: weggezonken herinnering, nauwelijks gekend gevoelsleven te registreren. Als een ononderbroken stroom woelt door elkander al wat de situatie oproept: niet allen de personen, de ruimte, het moment en de reacties daarop, maar ook alles wat zich daarmee associeert.
Zoals de psychiater zijn patiënt er toe brengt om te praten, ongerangschikt te vertellen wat zich presenteert, te noemen al de woorden, al de dingen die door bepaalde woorden, voorstellingen, gebeurtenissen worden gewekt, zo laat,