Uit hst. IV, Les besognes, van deze monografie (blz. 63 en vlg.) blijkt nu dat Charles Morice, na zijn huwelijk op 26.5.1896, met zijn vrouw van oktober 1896 tot augustus 1901 op verschillende adressen, en zulks in de meest benarde materiële omstandigheden (in zijn Notes quotidiennes, een dagboek dat hij vanaf 1896 geregeld bijhoudt, leest men dingen als: ‘On a presque déjeuné, aujourd'hui’; of nog: ‘On ne dîne pas’), gevestigd is geweest. Hij was Parijs ontvlucht, - zeven jaar dus na het verschijnen, op een beperkt aantal exemplaren, van La littérature de tout à l'heure, - gewoon om zijn brood te verdienen. In het begin, - er werd door de familie honger geleden, - liep dit niet van een lijen dakje, ondanks zijn medewerking aan tijdschriften als Art Moderne, L'Echolier, journal catholique des universitaires belges, Le Journal des Artistes, Le Spectateur catholique, La Wallonie, dagbladen als La Chronique, L'Etoile Beige, Le Petit Bleu, Le Public, La Réforme, Le Soir, alle Brusselse periodieken en kranten, ondanks het feit ook dat hij, nl. in Brussel, Gent, Antwerpen, in het Maison d'Art, in de Libre Esthétique over Mallarmé, Verlaine, Villiers de l'Isle-Adam, jongeren als Henri de Régnier, Maurice du Plessys, Stuart Merrill, Francis Vielé-Griffin e.a., over Léon Bloy, Henry de Groux, Auguste Rodin, de Vlaamse kunst, enz. sprekend, een zeer gevierd conferencier bleek te zijn.
Vanaf 27 oktober 1898 schijnt het hem beter af te gaan. Hij is dan tijdelijk aangesteld als docent aan de Université Nouvelle de Bruxelles, Ecole libre et internationale d'enseignement supérieur, waar reeds enkele Franse landgenoten, Augustin Hamon, directeur van de Humanité Nouvelle, Elisée en Elie Reclus, Paul Sollier doceerden. Zo werd hij, in het Institut des Hautes Etudes, van 1898 tot 1901, met drie verschillende leeropdrachten belast: Geschiedenis van de Vlaamse schilderkunst tot in de 18de eeuw; Esthetische psychologie, zowel praktisch als theoretisch; Vergelijkende geschiedenis van de parallelle ontwikkeling der kunsten. Er zijn getuigenissen, waaruit blijkt dat deze colleges, praktische oefeningen, rondwandelingen, enz. op kunstgebied, te Brussel zeer in de smaak vielen. En Morice zich dan ook in zijn omgeving, zij het dan ook altijd geen artistieke, vrienden wist te maken. Hij werkte trouwens mee aan het Brussels volkshogeschoolonderwijs, in het spoor van Charles Dejongh; het is vooral in dit milieu dat hij gesteund werd voor de verspreiding van L'Action humaine, door hem te Brussel gesticht, naar het voorbeeld van Maurice Barrès' Taches d'Encre. ‘L'Action Humaine nous fait vivre’, schreef hij aan een van zijn kennissen. Dit belet echter niet dat hij, na nog een laatste verblijf (het hoeveelste?) te Watermaal, Struelensstraat 19, waar het zijn gezin nochtans beter ging op gebied van inwoon, voeding, warmte, enz., uit louter heimwee naar Parijs terugkeerde.
Uit de chronologie van dit alles blijkt voldoende, dat indien Vermeylen te Brussel met Morice in betrekking is kunnen komen, dit slechts na zijn terugkeer uit Berlijn in 1896, dus tijdens de tweede reeks van Van Nu en Straks (1896-1901) is kunnen gebeuren. Wat ik in mijn opstel over zijn afhankelijkheid van Morice en La littérature de tout à l'heure heb gezegd, ligt daarbuiten; ten hoogste zou er misschien kunnen worden nagegaan, of Ene jeugd, - dat door Vermeylen